Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 26 februari 2019 in de zaak tussen
[X], te Rotterdam, eiseres
de gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
“Voorschrift 1.3.3
Voorschrift 1.3.4
Voorschrift 1.5.1
Het bestreden besluit komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking. Bij de noodzakelijke aanpassing van de omgevingsvergunning ter uitvoering van deze uitspraak dient verweerder de gewijzigde voorschriften 1.3.3, 1.3.4 en 1.5.1 op te nemen.
De NCl3-concentratie in vloeibaar chloor mag niet hoger zijn dan 20 mg/kg. De concentratie NCl3 moet minimaal eens in de drie maanden worden bepaald. De uitkomsten moeten binnen de inrichting worden vastgelegd en voor de toezichthouder beschikbaar zijn.”
de NCl3-concentratie in gasvormig gedroogd chloor mag niet hoger zijn dan 20 mg/kg.”
De beroepsgrond slaagt. De rechtbank zal daarom het vergunningvoorschrift 1.6.2 vernietigen en verweerder de opdracht geven om zo nodig een alternatief vergunningvoorschrift op te leggen met inachtneming van het voorgaande. Het deskundigenrapport van de StAB biedt daarvoor voldoende aanknopingspunten.
De H2-concentratie in gasvormig chloor mag niet hoger zijn dan 4 vol%. De H2-concentratie in de gasfase moet continu gemeten worden.”
Na verlaten van de condensor moet het mengsel van chloor en waterstof zodanig worden verdund dat er na de condensor geen explosiegevaar is. Explosiegevaar moet overeenkomstig GEST 06/317 worden vastgesteld.”
Indien in een specifiek installatieonderdeel niet aan voorschrift 1.6.2, 1.6.3, 1.6.4 of 1.6.5 kan worden voldaan moet een risicostudie worden uitgevoerd. Deze risicostudie moet binnen 6 maanden na het in werking treden van deze beschikking ter goedkeuring aan het bevoegd gezag worden aangeboden. In deze studie moet worden ingegaan op de volgende elementen:
- Aard van de afwijking
- Gevolgen voor de risico’s voor het proces
- Gevolgen voor de externe risico’s
- De mitigerende en corrigerende maatregelen”
1.7.1
Binnen 12 maanden na het in werking treden van dit besluit moet een onderzoek worden uitgevoerd naar de mogelijkheid om het afblazen van overtollige waterstof te beperken. Het onderzoek moet voorzien worden van een implementatieplan voor de rendabele maatregelen met een terugverdientijd van minder dan 5 jaar. Deze maatregelen moeten conform het implementatieplan gerealiseerd worden. De resultaten van het uitgevoerde onderzoek moet uiterlijk 3 maanden na uitvoering van het onderzoek ter goedkeuring aan het bevoegd gezag zijn gezonden.”
Binnen 12 maanden na het in werking treden van dit besluit moet een onderzoek worden uitgevoerd waarin overtuigend wordt aangetoond dat:
- de chloorvernietiging een grootte heeft die geschikt is voor het worstcasescenario (afkomstig uit een risicobeoordeling zoals beschreven in paragraaf 4.3.5.1 van de BREF Chlooralkali), wat betreft de hoeveelheid chloor en debiet van het geproduceerde chloor (absorptie van de volledige productie van de cellenzaal die lang genoeg duurt tot dat de installatie wordt stilgelegd);
- dat de grootte van de gaswasvloeistofvoorraad en –opslagcapaciteit die voldoende is om te allen tijde voor extra vloeistof te zorgen;
- dat het ontwerp het onmogelijk maakt dat bij gevulde kolommen overstroming kan optreden en dat de gaswasvloeistof naar het chloorsysteem terugstroomt;
- wordt voorzien in het gebruik van reserveapparatuur, een extra gaswasser in serie met de gaswasser die wordt gebruikt, een noodtank met gaswasvloeistof die de gaswasser door middel van de zwaartekracht aanvult, reserveventilatoren die klaar zijn voor gebruik en reservepompen die klaar zijn voor gebruik;
- voorzien is in een monitorings- en alarmsysteem voor de volgende parameters:
chloor in de uitlaat van de absorptie-eenheid en de omringende zone;
temperatuur van de gaswasvloeistoffen;
redoxpotentiaal en de alkaliteit van de gaswasvloeistoffen;
zuigdruk;
debiet van de gaswasvloeistoffen.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit met betrekking tot de vergunningvoorschriften 1.3.3, 1.3.4, 1.5.1, 1.6.2, 1.6.3, 1.6.6 en 1.7.1 t/m 1.7.4;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.280,-.
mr. J.E. van den Brink, leden, in aanwezigheid van mr. F.M.E. Schulmer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2019.