ECLI:NL:RBDHA:2019:1688

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
26 februari 2019
Zaaknummer
C/09/565642 / FT RK 18/2137
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot faillietverklaring van een besloten vennootschap op basis van pluraliteitsvereiste

Op 19 februari 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure waarbij Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid, Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouw & Infra, en Stichting Aanvullingsfonds voor de Bouw & Infra als verzoeksters optraden tegen [verweerster] B.V. De verzoeksters hebben een faillissementsverzoek ingediend, stellende dat verweerster in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen. Tijdens de zitting op 19 februari 2019 is gebleken dat verweerster de vorderingen van verzoeksters 2 en 3 heeft betwist, maar verzoeksters hebben niet kunnen aantonen dat de betwisting van deze vorderingen reeds aanstonds verworpen dient te worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet voldaan is aan het pluraliteitsvereiste, wat betekent dat er niet voldoende schuldeisers zijn om een faillissement te rechtvaardigen. De rechtbank heeft de verzoeksters niet in hun verzoek tot faillietverklaring kunnen volgen, omdat de verweerster aannemelijk heeft gemaakt dat de vorderingen van verzoeksters 2 en 3 zijn voldaan. De rechtbank heeft het verzoek tot faillietverklaring afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door mr. W.J. Don en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team Insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummer: C/09/565642 / FT RK 18/2137

beschikking van 19 februari 2019

de stichtingen
1. STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE BOUWNIJVERHEID,
2. STICHTING OPLEIDINGS- EN ONTWIKKELINGSFONDS VOOR DE BOUW & INFRA,
3. STICHTING AANVULLINGSFONDS VOOR DE BOUW & INFRA,
verzoeksters,
advocaat: mr. J.A. Trimbach
hebben een verzoekschrift met bijlagen ingediend strekkende tot faillietverklaring van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
verweerster,
advocaat: mr. N. Verweij.
Op 22 januari is de behandeling van het verzoekschrift bij afwezigheid van verweerster aangehouden. Op 5 februari en 19 februari 2019 is het verzoekschrift behandeld in raadkamer. Daarbij zijn mr. G. Janssen, namens verzoeksters, en mr. Verweij, voornoemd, vergezeld van [X], indirect bestuurder, namens verweerster verschenen en gehoord.
De uitspraak is bepaald op heden.
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • het verzoekschrift, met twee producties, strekkende tot faillietverklaring van verweerster;
  • het verweerschrift, met productie 1 tot en met 7, van mr. Verweij;
  • een in raadkamer overgelegde e-mail, met bijlagen, van mr. Trimbach aan mr. Janssen van 18 februari 2019;
  • een faxbericht, met productie 8 tot en met 12, van mr. Verweij van 18 februari 2019;
  • een faxbericht, met twee producties, van mr. Trimbach van 19 februari 2019.
Standpunt van partijen
Verzoeksters hebben het faillissement van verweerster aangevraagd stellende dat verweerster verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen nu zij de vordering van verzoeksters onbetaald laat. Verzoekster heeft ter zitting van 19 februari 2019 drie nieuwe facturen overhandigd, waaruit blijkt dat aan de lopende verplichtingen opnieuw niet wordt voldaan, zodat nog steeds sprake is van pluraliteit van schuldeisers.
Verweerster heeft, kort samengevat, het vorderingsrecht van verzoekster 1 aanvankelijk erkend, maar betwist thans de hoogte daarvan. Ook betwist zij dat sprake is van pluraliteit van schuldeisers omdat de vorderingen van verzoeksters 2 en 3 zijn voldaan. Dat op de zitting van 19 februari 2019 drie nieuwe facturen zijn overgelegd waarin is vermeld dat verzoeksters 2 en 3 opnieuw vorderingen zouden hebben verkregen op verweerster maakt dit niet anders, nu deze vorderingen inmiddels ook zijn voldaan. Ter ondersteuning van dit verweer verwijst verweerster naar het overzicht in productie 2 van het verzoekschrift, waarin twee van deze drie facturen zijn vermeld en waaruit dus blijkt dat zij vallen onder het door verzoekster erkende deel dat al betaald is aan verzoeksters 2 en 3. Verder verwijst verweerster naar het betalingsbewijs (producties 10 en 11 bij haar brief van 18 februari 2019) waaruit blijkt dat zij ook de derde nieuwe factuur heeft betaald.
Beoordeling
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening 1346/2000 van de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerster in Nederland ligt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1 en artikel 6 lid 3 van de Faillissementswet (Fw) is voor een faillietverklaring vereist dat summierlijk blijkt van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen. Om deze toestand te kunnen aannemen, moet volgens vaste jurisprudentie zijn voldaan aan twee voorwaarden; (1) er moet sprake zijn van meerdere schuldeisers (pluraliteit) en (2) de schuldenaar betaalt niet meer. Indien, zoals hier, het verzoek tot faillietverklaring door een schuldeiser wordt gedaan, is voorts nog vereist dat summierlijk van diens vorderingsrecht is gebleken.
‘Summierlijk blijken’ betekent dat de vordering na een kort en eenvoudig onderzoek moet blijken. Voor een uitgebreid onderzoek is in een faillissementsprocedure geen plaats.
De rechtbank is van oordeel dat niet voldaan is aan het pluraliteitsvereiste. Weliswaar is summierlijk gebleken dat sprake is van een vordering van verzoeker sub 1, (ook al verschillen partijen van mening over de hoogte daarvan) maar verzoeksters zijn er niet in geslaagd aan te tonen dat de gemotiveerde en gedocumenteerde betwisting van de vorderingen van verzoekster sub 2 en sub 3 reeds aanstonds verworpen dient te worden. Zeker niet nu in de e-mail van 18 februari 2019 van mr. Trimbach aan mr. Janssen wordt bevestigd dat de vorderingen van verzoekster sub 2 en sub 3 door verweerster zijn voldaan en verweerster vervolgens aannemelijk heeft gemaakt dat de drie ter zitting overgelegde facturen reeds zijn betaald.
Op grond van het voorgaande zal het verzoek tot faillietverklaring dan ook worden afgewezen.
Door geen van de partijen is verzocht de ander in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank zal daarom bepalen dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot faillietverklaring van [verweerster] B.V., voornoemd;
- compenseert de proceskosten in die zin, dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Gegeven door mr. W.J. Don en uitgesproken op 19 februari 2019, in tegenwoordigheid van C.R. Cortenbach-van der Lek LL.B., griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene die is verschenen en aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.