ECLI:NL:RBDHA:2019:1638

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
25 februari 2019
Zaaknummer
09/852142-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met gemeen gevaar voor goederen in een instelling

De rechtbank Den Haag heeft op 5 maart 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1966, die beschuldigd werd van brandstichting in een pand van de instelling waar zij verbleef. De verdachte heeft opzettelijk brand gesticht door open vuur in aanraking te brengen met spiritus en papier, waardoor een pand gedeeltelijk is verbrand en gemeen gevaar voor goederen is ontstaan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 159 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder opname in een forensisch psychiatrische afdeling. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende grondslag was voor de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte opnieuw een misdrijf zou begaan dat gevaar voor personen zou opleveren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychologische en psychiatrische rapportages die wezen op een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte, en heeft geconcludeerd dat het bewezenverklaarde feit in verminderde mate aan haar kan worden toegerekend. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen, maar de maximale duur van de opname in de instelling niet beperkt tot een half jaar, zoals door de verdediging was verzocht. De rechtbank heeft de verdachte ook bijzondere voorwaarden opgelegd met betrekking tot haar behandeling en begeleiding, en toezicht door de reclassering.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/852142-18
Datum uitspraak: 5 maart 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] ,
[adres 1] ,
thans gedetineerd in [verblijfplaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 29 november 2018 (pro forma) en
19 februari 2019 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. I. Doves en van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw mr. E.M. Kooij naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks
8augustus 2018 te
Oegstgeestopzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met spiritus
en/of (vervolgens) met papier en/of dozen,althans met een brandbare stoften gevolge waarvan een pand op [adres 2] ( [instelling]
) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elkgeval brand is ontstaan,en daarvan gemeen gevaar voor dit pand en/of de omringende panden en/of het
(zich achter het pand bevindende) bos, in elk geval gemeen gevaar voor
goederen, te duchten was;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks
8augustus 2018 te
Oegstgeestopzettelijk en wederrechtelijk
een pand aan [adres 2] , in elk geval enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan [instelling] , in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt
door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk spiritus over papier en/of
dozen te gieten en/of (vervolgens) in aanraking te brengen met vuur;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting dan wel aan vernieling.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het haar primair ten laste gelegde feit.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit kan worden bewezen.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Nu verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren heeft bekend tegenover de politie en deze bekentenis heeft herhaald ter zitting en door haar raadsvrouw hiervoor geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 19 februari 2019;
- het proces-verbaal van aangifte door [persoon] , namens [instelling] , d.d. 8 augustus 2018, blz. 07 - 09;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 augustus 2018, blz. 15;
- het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] d.d. 21 augustus 2018, blz. 16 – 18.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
zij op 8 augustus 2018 te Oegstgeest opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met spiritus en papier en dozen, ten gevolge waarvan een pand op [adres 2] ( [instelling] ) gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor dit pand en de omringende panden en het (zich achter het pand bevindende) bos te duchten was.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 159 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat deze voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar worden verklaard door de rechtbank.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de schade aan het gebouw van de [instelling] lager is dan het bedrag van € 500.000 waar de officier van justitie van uitgaat en heeft verzocht dit mee te wegen in de strafmaat.
Ten aanzien van de bijzondere voorwaarden heeft de verdediging verzocht de opname in [instelling] , die wordt geadviseerd voor maximaal 12 maanden, te beperken tot een half jaar, en aan de voorwaarde van het ’s nachts niet mogen verlaten van het pand waar verdachte verblijft toe te voegen: behoudens toestemming van haar behandelaars.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
Verdachte heeft brand gesticht in een pand van de [instelling] waar zij verbleef. Zij heeft verklaard dat zij dit gedaan heeft uit boosheid en dat het gebouw voor haar de [instelling] symboliseerde.
Brandstichting geldt in zijn algemeenheid als een zeer ernstig en gevaarzettend strafbaar feit. De rechtbank neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat de brand is gesticht tijdens de voor de nachtrust bestemde tijd en pas een paar uur later is ontdekt. Verdachte heeft door haar handelen het risico genomen dat de brand onbeheersbaar zou worden en zou overslaan naar andere panden of het nabij gelegen bos.
Hoewel geen gevaar voor personen is kunnen worden vastgesteld is door de brand grote materiële schade aan het pand ontstaan. De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij, zonder rekening te houden met de belangen van anderen, tot haar daad is gekomen.
Strafblad
De rechtbank heeft rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 25 januari 2019. Daaruit volgt dat de verdachte voorafgaand aan het begaan van het bewezen verklaarde eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, doch niet ter zake van een soortgelijk strafbaar feit.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon van de verdachte kennisgenomen van de volgende stukken:
- het Pro Justitia rapport psychologisch onderzoek d.d. 27 november 2018, opgesteld door drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog;
- het Pro Justitia rapport psychiatrisch onderzoek d.d. 8 januari 2019, opgesteld door A.M.M. van der Reijken, psychiater;
- het reclasseringsadvies Tbs met voorwaarden van Reclassering Nederland d.d.
22 januari 2019;
- het reclasseringsadvies Voorgeleiding RC van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering d.d. 24 augustus 2018;
- het Voortgangsverslag toezicht aan opdrachtgever van Reclassering Nederland d.d. 14 juni 2018.
Uit het rapport van de psycholoog blijkt dat er bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestaat in de vorm van een stoornis uit het autistische spectrum. Daarnaast zijn er borderline- en zelfkwellende persoonlijkheidstrekken, een recidiverende depressieve stoornis in remissie en een chronische slaapstoornis. De gebrekkige ontwikkeling beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het haar tenlastegelegde. De psycholoog adviseert om het tenlastegelegde feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De psycholoog doet de aanbeveling om verdachte in een gestructureerde, stabiele en rustige omgeving te laten verblijven, waar de hulpverlening zich richt op communicatie met verdachte. Om de kans op recidive te dempen dient verdachte andere vaardigheden aan te leren om haar spanningen te doen afvloeien. De psycholoog adviseert een dergelijke klinische behandeling op te leggen binnen het juridisch kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel.
Uit het rapport van de psychiater blijkt dat bij verdachte sprake is van kenmerken van een autismespectrumstoornis, een hechtingsstoornis, recidiverende depressies en borderlinedynamiek. Ten tijde van het tenlastegelegde waren deze stoornissen aanwezig en beïnvloedden deze de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. De psychiater meent dat verdachte weinig mogelijkheden had om tot andere gedragskeuzes te komen en adviseert om het tenlastegelegde feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De psychiater adviseert een behandeling op een forensisch psychiatrische afdeling waar ook crisisopvang mogelijk is en deze behandeling op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel, waarnaast ook toezicht van de reclassering van belang is.
De reclassering heeft erop gewezen dat vanuit een oogpunt van risicomanagement eerst een klinische forensische behandeling nodig is op een FPA met specialisatie in ASS, waar verdachte leert haar spanningen te doen afvloeien, te waarschuwen en anderen deelgenoot te maken van haar fantasieën zodat door hulpverlening tijdig ingegrepen kan worden. Er is een indicatiestelling voor klinische zorg verkregen en verdachte kan op 11 maart 2019 opgenomen worden bij de [instelling] te [plaats] .
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde rapportages op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusies van het psychologisch en psychiatrisch onderzoek met betrekking tot de toerekenbaarheid van de verdachte worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt deze conclusies dan ook over en maakt deze in zoverre tot de hare. Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat het bewezenverklaarde feit in verminderde mate aan verdachte moet worden toegerekend.
Straf
Gelet op al het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden, zoals door de officier van justitie is gevorderd, passend en geboden is.
De rechtbank acht behandeling en begeleiding van verdachte noodzakelijk en zal de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen. De rechtbank ziet daarbij – anders dan door de verdediging is verzocht – geen aanleiding de maximale duur van de opname in [instelling] te beperken tot een half jaar. De rechtbank zal wel, zoals door de verdediging is verzocht, aan de voorwaarde van het ’s nachts niet mogen verlaten van het pand waar zij verblijft toevoegen: behoudens toestemming van haar behandelaars.
De gevorderde dadelijke uitvoerbaarheid
De deskundigen zijn van oordeel dat het risico op recidive bij verdachte aanwezig is.
Echter, uit de rapportages kan niet worden opgemaakt dat dit risico ziet op een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. In dit verband is verder van belang dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan een dergelijk misdrijf. Ook in het verleden is daarvan geen sprake geweest. Zij heeft in 2014 ’s nachts met een luchtdrukpistool op een op dat moment niet bemand [instelling] -pand geschoten en in 2017 heeft zij ’s nachts bij de [instelling] in [plaats] op dezelfde wijze onder dezelfde omstandigheden brand gesticht als thans aan de orde is.
Nu dan ook onvoldoende grondslag bestaat voor het oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld in artikel 14e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zal de rechtbank, anders dan door de reclassering verzocht en door de officier van justitie gevorderd, niet de dadelijke uitvoerbaarheid gelasten van de hiervoor bedoelde bijzondere voorwaarden.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 14d, 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
360(
driehonderdzestig)
dagen;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
159(
honderdnegenenvijftig)
dagen,
niet zal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
3(
drie)
jarenvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd voor maximaal 12 maanden of zoveel korter als haar behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, laat opnemen in [instelling] , althans een soortgelijke zorginstelling, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door deze instelling worden gegeven;
- zich gedurende de eerste 12 maanden van de proeftijd onder behandeling stelt van een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor haar psychische problematiek, waarbij zij zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling en waarbij het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn van de behandeling en
indien sprake is van een crisis en/of oplopende spanningen bij de veroordeelde, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling en stabilisatie,
waarbij veroordeelde, indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, zich eenmalig laat opnemen ter bestrijding van die crisis, waarbij de behandeling tevens kan bestaan uit detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, voor de duur van maximaal zeven weken of zoveel korter als de zorginstelling in overleg met de reclassering noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- gedurende de proeftijd het pand waar zij verblijft ’s nachts niet verlaat, behoudens toestemming van haar behandelaars;
- gedurende de proeftijd openheid geeft over haar fantasieën en voornemens die risico’s voor zichzelf of anderen met zich meebrengen;
- gedurende de proeftijd verblijft bij [naam 3] , onderdeel van [instelling] of een soortgelijke instelling indien dit door de reclassering nodig wordt bevonden;
- gedurende de proeftijd meewerkt aan ambulante (woon)begeleiding vanuit [instelling] of soortgelijke instelling indien dit door de reclassering nodig wordt bevonden;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Hammer, voorzitter,
mr. Chr.A.J.F.M. Hensen, rechter,
mr. D.R. Glass, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 maart 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018214466, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd blz. 01 t/m 80).