ECLI:NL:RBDHA:2019:1623

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2019
Publicatiedatum
25 februari 2019
Zaaknummer
09/842119-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie

Op 21 maart 2018 werd de verdachte aangehouden in een auto waarin drugs en wapens werden aangetroffen. De rechtbank Den Haag heeft op basis van de tenlastelegging en het onderzoek ter terechtzitting geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van verschillende verdovende middelen, waaronder MDMA, GHB en amfetamine, en aan het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie. De verdachte werd vrijgesproken van enkele feiten wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het opleggen van de straf. De verdachte heeft een strafblad en is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 22 maanden opgelegd, waarvan een deel voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en behandeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842119-18
Datum uitspraak: 21 februari 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 5 juli 2018, 27 september 2018, 14 december 2018 (pro forma) en 7 februari 2019 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van Diemen en van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw mr. R.P.M. Kocken naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 maart 2018 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 273,2 gram (507 pillen), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer 3060 ml, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB en/of 96,4 gram amfetamine, zijnde MDMA en/of GHB en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 21 maart 2018 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie II, te weten een automatisch vuurwapen (merk CZ, model 61, kaliber 7.65 mm), en/of een vuurwapen van categorie III, te weten een revolver (merk Weihrauch, model HW38, kaliber .38 Special), voorhanden heeft gehad;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 22 maart 2018 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 21 maart 2018 te [plaats] , gemeente Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (Walther PK380) en/of een geweer (Remmington Wingmaster shotgun), en/of munitie van categorie III, te weten 20 patronen Gauge en/of 74 patronen .22 Long Rifle en/of 26 patronen .22 REM blank, voorhanden heeft gehad;
5.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 21 maart 2018 te [plaats] , gemeente [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 270 gram (500 pillen), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer 97,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of ongeveer 14 liter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, zijnde MDMA en/of cocaïne en/of GHB (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdenkingen komen er kort en zakelijk weergegeven op neer dat verdachte op 21 maart 2018 MDMA, GHB en amfetamine (feit 1) en 2 vuurwapens (feit 2) aanwezig heeft gehad. Voorts wordt hem verweten dat hij in de periode 1 januari 2018 tot en met 21 maart 2018 MDMA aanwezig heeft gehad (feit 3) en dat hij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 22 maart 2018 wapens en munitie voorhanden heeft gehad (feit 4). Ten slotte wordt hem verweten dat hij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 21 maart 2018 MDMA, cocaïne en GHB aanwezig heeft gehad (feit 5).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 5 ten laste gelegde aanwezig hebben van GHB.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geconcludeerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Voorts dient er volgens de raadsvrouw partiële vrijspraak te volgen van het onder 5 ten laste gelegde aanwezig hebben van GHB en dient de onder 4 en 5 ten laste gelegde periode te worden ingekort, te weten van 6 februari 2018 tot en met 21 maart 2018. Ten slotte heeft de raadsvrouw ten aanzien van de feiten 1 en 2 aangevoerd dat de politie zonder toestemming in de tas van verdachte heeft gekeken en het aldus verkregen bewijs onrechtmatig is verkregen. De raadsvrouw heeft verzocht deze onrechtmatigheid te compenseren in de aan verdachte op te leggen straf.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Feiten 1 en 2
Doorzoeking auto en tas
Op 21 maart 2018 omstreeks 20.00 uur zag de politie op de [locatie] te [plaats] een zwarte Volkswagen Lupo schuin in een parkeervak staan. Achter het stuur zat [naam] (hierna: [naam] ), op wier naam de auto stond. [naam] bleek veelvuldig in de politiesystemen voor te komen en antecedenten te hebben op het gebied van drugs. Naast [naam] zat een man, die later [verdachte] (hierna: verdachte) bleek te zijn. Uit het pand aan de [adres 2] kwam vervolgens een man naar buiten lopen die in de auto stapte, waarop [naam] wegreed. De politie belde vervolgens aan bij de woning. Er werd opengedaan door een man die om zijn hals een opgevouwen mondkapje droeg. De verbalisanten zagen dat de kaken van de man heen en weer gingen en hij niet stil kon blijven staan. Zij vermoedden dan ook dat hij onder invloed van drugs was en dat de persoon die kort ervoor de woning verlaten had en in de Volkswagen Lupo was gestapt, had gehandeld in verdovende middelen. [2] Op grond van deze waarnemingen, en in aanmerking genomen dat de bestuurster antecedenten ter zake van drugs had, kon bij verbalisanten het redelijke vermoeden ontstaan dat in de woning een drugsdeal had plaatsgevonden en dat in de auto drugs aanwezig waren; ten aanzien van de inzittenden was derhalve sprake van verdenking van overtreding van de Opiumwet. De rechtbank acht op grond van voormelde feiten en omstandigheden de aanhouding van verdachte rechtmatig.
Bij haar aanhouding was [naam] bestuurster van de Volkswagen Lupo; verdachte zat op de bijrijdersstoel en achterin zat [naam] . Toen verbalisanten in de auto keken zagen zij dat op de vloer voor de bijrijdersstoel een zwarte rugtas van het merk Armani stond. Verbalisant [verbalisant] heeft gerelateerd dat hij verdachte, alvorens in de tas te kijken, gevraagd heeft of dat mocht en dat verdachte daarop bevestigend antwoordde. [3] In deze tas werden vervolgens drugs aangetroffen (zie hierna onder feit 1). Nadien hebben [verbalisant] en verbalisant [verbalisant] , die eveneens bij de aanhouding van verdachte aanwezig was, aanvullende processen-verbaal opgemaakt over de gang van zaken. [verbalisant] heeft gerelateerd dat op zijn vraag van wie de tas was, verdachte antwoordde dat deze van hem was, waarop hij vroeg of hij in de tas mocht kijken en verdachte tegen hem zei “Kijk er maar in”. [4] [verbalisant] heeft gerelateerd dat verdachte op de vraag van [verbalisant] van wie de sporttas was, antwoordde dat deze van hem was en zei “Kijk er maar in”. [5] De rechtbank is van oordeel dat uit deze processen-verbaal volgt dat verdachte toestemming heeft gegeven in de tas te kijken. Zij ziet dan ook geen noodzaak om de verbalisanten nader daarover te horen, zoals de raadsvrouw van verdachte voorwaardelijk – voor het geval de rechtbank verdachte niet van feit 1 zou vrijspreken – verzocht heeft. Dat de verbalisanten ongeveer tien maanden na het incident in hun processen-verbaal niet exact dezelfde bewoordingen hebben gebruikt als in het oorspronkelijke proces-verbaal, bevreemdt – gelet op het tijdsverloop – niet en doet aan de betrouwbaarheid van de processen-verbaal niet af. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek van de tas rechtmatig heeft plaatsgevonden.
Feit 1
In de zwarte Armani rugtas die op de vloer voor de bijrijdersstoel stond [6] werden onder meer de volgende goederen aangetroffen:
- een sealbag met 507 ruitvormige groene tabletten met aan één zijde de indruk MAX en aan de andere zijde de indruk F1 (met een totaal netto gewicht van 273,20 gram);
- een doorzichtige vacuümzak met daarin een gripzak met rode rand gevuld met een beige substantie met een totaal netto gewicht van 96,4 gram;
- een witte plastic fles met opdruk ‘gedemineraliseerd water’ met een inhoud van 1 liter, met daarin een doorzichtige stroperige vloeistof;
- een petflesje met opdruk ‘Aquarius’ met een inhoud van 500 milliliter, gevuld met een blauwe vloeistof;
- een plastic fles met opdruk ‘Fernandes’ met een inhoud van 1 liter, gevuld met een groen/blauwe vloeistof;
- een plastic petflesje met een inhoud van 500 milliliter, gevuld met een blauwe vloeistof;
- een wit plastic flesje met een inhoud van 60 milliliter, gevuld met een doorzichtige stroperige vloeistof.
Van de tabletten, de beige substantie en de vloeistoffen in de flessen zijn monsters genomen, die zijn voorzien van de SIN-nummer AAFF8459NL (tabletten), AAFF8492Nl (vacuümzak met beige substantie), AAFF8495NL (witte plastic fles met opdruk ‘gedemineraliseerd water’), AAFF8493 (petflesje met opdruk ‘Aquarius’), AAFF8494NL (plastic fles met opdruk ‘Fernandes’), AAJD7198NL (plastic petflesje met blauwe vloeistof), AAJD7199NL (wit plastic flesje). [7] Uit onderzoek van de monsters door het NFI is gebleken dat AAFF8495NL, AAFF8493, AAFF8494NL, AAJD7198NL en AAJD7199NL GHB bevatten, AAFF8492NL amfetamine en AAFF8459NL MDMA. [8] Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij wist wat er in de tas zat en hij de goederen in opdracht van [naam] (de rechtbank begrijpt, bezien in samenhang met het dossier: [naam] , hierna: [naam] ) naar een ander bracht. [9]
Bij [naam] is tijdens haar fouillering in de penitentiaire inrichting Nieuwersluis een telefoon aangetroffen. Deze telefoon is door de politie in beslag genomen en onderzocht. In de telefoon is een chatgesprek van 21 maart 2018 aangetroffen met ‘ [naam] ’. In dit gesprek zegt [naam] dat als [naam] er € 30,- bij doet zij “een halve” heeft. [naam] krijgt een halve liter voor € 50,- en dan moet ze het komen ophalen. Met € 30,- erbij krijgt ze “een hele” en dan komt ze het brengen. [naam] zegt dat zij om 21:00-22:00 uur wil afspreken. [10]
De rechtbank acht aannemelijk dat [naam] in het gesprek, waarin gesproken wordt over het tegen betaling krijgen van een middel waarbij de inhoudsmaat van een liter wordt genoemd, [naam] GHB wilde verkopen. In aanmerking genomen dat [naam] kennelijk om 21:00-22:00 uur heeft afgesproken en omstreeks 20:00 uur met verdachte is aangehouden, waarbij in de tas van verdachte meerdere (liter)flessen GHB zijn aangetroffen, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte en [naam] met de GHB onderweg waren naar deze [naam] en deze GHB (ten dele) voor haar bestemd was. De rechtbank gaat ervan uit dat [naam] ook op de hoogte was van de overige middelen die in de tas van verdachte, waarin zich de GHB bevond, zijn aangetroffen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich met een ander heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 273,2 gram MDMA, 96,4 gram amfetamine en 3060 milliliter GHB.
Feit 2
De rechtbank stelt vast dat er wapens zijn aangetroffen in de achterbak van een auto waarin verdachte weliswaar als bijrijder zat, maar die niet van verdachte was. Daaruit kan niet zonder meer worden afgeleid dat verdachte weet had van de wapens in de achterbak – hetgeen hij heeft ontkend. Het dossier bevat geen bewijsmiddelen waaruit dat wél buiten twijfel zou kunnen blijken. Weliswaar is op een revolver DNA van verdachte aangetroffen, maar verdachte heeft ter zitting verklaard dat [naam] hem in het verleden wapens heeft laten zien en hem die wapens ook heeft laten vasthouden. Op dat moment was verdachte verslaafd aan GHB en wist hij naar eigen zeggen niet wat hij deed. Deze voorstelling van zaken kan niet zonder meer als ongeloofwaardig terzijde worden geschoven. Nu zij evenmin door het bewijs weerlegd wordt, zal de rechtbank verdachte van dit feit vrijspreken.
Feit 3
Op 22 maart 2018 is de woning van de ouders van verdachte aan het [adres 1] doorzocht. Daarbij werd in de voormalige slaapkamer van verdachte in een kastje bij het bed een blik met onder andere twee capsules met doorzichtig/wit poeder met een bruto gewicht van 1,9 gram aangetroffen. Bij een indicatieve test reageerde deze substantie positief op de aanwezigheid van MDMA/MDA. De substantie is niet aangeboden aan het NFI voor nader onderzoek, zodat de indicatieve test niet bevestigd is. Verdachte heeft ter zitting verklaard zich niet meer te herinneren wat er in de capsules zat. Bij deze stand van zaken kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat verdachte (opzettelijk) MDMA aanwezig heeft gehad, zodat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde feit.
Feiten 4 en 5
Pleegperiode
Tegenover de politie heeft [naam] verklaard dat [naam] in februari 2018 bij hem in het pand aan de [adres 3] is komen wonen. Een paar weken later is ook verdachte daar komen wonen. [11] Nu de verklaring van [naam] wordt ondersteund door de omstandigheid dat de telefoon met het nummer [telefoonnummer] – die in gebruik was bij [naam] – eerst vanaf 6 februari 2018 een zendmast aan de [adres 3] heeft aangestraald, acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte pas na 6 februari 2018 aan de [adres 3] is komen wonen. Zij zal dus bewezen verklaren dat de feiten 4 en 5 in de periode van 6 februari 2018 tot 21 maart 2018 begaan zijn.
Feit 4
Nu verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en zijn raadsvrouw geen vrijspraak heeft bepleit (anders dan ten aanzien van het deel van de pleegperiode vóór 6 februari 2018), kan de rechtbank ingevolge artikel 359, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering ten aanzien van de bewezenverklaring van dit feit volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 februari 2019;
  • het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, p. 210-211;
  • het proces-verbaal van de politie Den Haag, dienst regionale recherche, team forensische opsporing wapens, munitie en explosieven, p. 228-236.
Feit 5
Bij doorzoeking van de woning aan de [adres 3] op 21 maart 2018 zijn in een ruimte tussen het plafond van de begane grond en de vloer van de eerste verdieping in een foedraal een vacuümzak met daarin een gripzak gevuld met witte brokken met een totaal netto gewicht van 97,2 gram aangetroffen. [12] Van de brokken is een monster genomen, dat is voorzien van SIN-nummer AAJD7159 en ter hand gesteld aan het NFI. [13] Uit onderzoek van het monster door het NFI is gebleken dat AAJD7159 cocaïne bevat. [14] In voornoemde ruimte zijn ook twee gripzakken met in elke zak 250 ruitvormige groene tabletten met aan één zijde de indruk MAX en aan de andere zijde de indruk F1 aangetroffen. Deze tabletten zagen er wat betreft kleur, vorm en logo hetzelfde uit als tabletten die zijn aangetroffen in de rugtas die voor de bijrijdersstoel van de Volkswagen Lupo stond (zie hiervoor onder feit 1). De zakken hadden elk een netto gewicht van 135 gram. Van beide zakken zijn monsters genomen, die voorzien zijn van de SIN-nummers AAJD7161NL en AAJD7160NL en ter hand gesteld aan het NFI. [15] Uit onderzoek van de monsters door het NFI is gebleken dat AAJD7161NL en AAJD7160NL MDMA bevatten. [16] In de verborgen ruimte zijn ook wapens aangetroffen; verdachte heeft verklaard daarvan weet te hebben (zie hiervoor onder feit 4).
Nu verdachte in het pand woonde, voornoemde tabletten en brokken zijn aangetroffen in de verborgen ruimte waar ook de wapens zich bevonden waarover verdachte heeft verklaard, en de tabletten dezelfde kleur, vorm en logo hadden als de pillen die in de tas in de Volkswagen Lupo zijn aangetroffen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 6 februari 2018 tot 21 maart 2018 schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van 270 gram MDMA en 97,2 gram cocaïne.
In de keuken in de woning zijn twee jerrycans aangetroffen gevuld met een kleurloze vloeistof van in totaal 14 liter. Uit onderzoek van het NFI is gebleken dat de vloeistoffen vermoedelijk GBL bevatten maar geen stoffen die zijn vermeld op een van de lijsten behorende bij de Opiumwet of op de bijlage van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën. Om die reden zal de rechtbank verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van verdachte bewezen dat:
1.
hij op 21 maart 2018 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad 273,2 gram (507 pillen) bevattende MDMA en 3060 ml van een materiaal bevattende GHB en 96,4 gram amfetamine, zijnde MDMA en GHB en amfetamine telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij in de periode van 6 februari 2018 tot en met 21 maart 2018 te [plaats] , gemeente [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander wapens van categorie III, te weten een pistool (Walther PK380) en een geweer (Remmington Wingmaster shotgun) en munitie van categorie III, te weten 20 patronen Gauge en 74 patronen .22 Long Rifle en 26 patronen .22 REM blank, voorhanden heeft gehad;
5.
hij in de periode van 6 februari 2018 tot en met 21 maart 2018 te [plaats] , gemeente [plaats] , opzettelijk aanwezig heeft gehad 270 gram (500 pillen) van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en 97,2 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit, indien de rechtbank tot bewezenverklaring komt, de straf te beperken tot de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, eventueel aan te vullen met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en is gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van twee vuurwapens en verschillende soorten munitie. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie leidt veelal tot het plegen van ernstige geweldsdelicten. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben daarvan. Daarnaast heeft verdachte een aanzienlijke hoeveelheid pillen, bevattende MDMA, amfetamine en GHB voorhanden gehad, waarvan in ieder geval een deel bedoeld was om daarin te handelen. Dergelijke harddrugs vormen een gevaar voor de volksgezondheid en de handel erin leidt tot veel criminaliteit en overlast, mede gezien de grote financiële belangen die met de handel in verdovende middelen zijn gemoeid.
De rechtbank neemt als strafverzwarende omstandigheid in aanmerking dat de vuurwapens en munitie lagen in een verborgen ruimte, waar ook verdovende middelen zijn aangetroffen. Dat doet vermoeden dat bij de drugshandel, waarmee verdachte zich blijkens zijn verklaring bezig hield, (bedreiging met) geweld niet werd geschuwd. Daarop wijst in het bijzonder het aantreffen van een hagelgeweer dat blijkens zijn constructie niet voor de jacht bestemd (geweest) is.
Uit het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 9 januari 2019 blijkt dat verdachte in 2016 ter zake van onder andere overtreding van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf. Deze veroordeling heeft verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden opnieuw (dergelijke) strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het reclasseringsrapport d.d. 31 juli 2018. Uit het rapport komt naar voren dat verdachte in het verleden sancties zijn opgelegd vanwege drugsgerelateerde delicten en gesproken kan worden van een delictpatroon. Tot vier jaar geleden leidde verdachte een redelijk stabiel leven. Nadat zijn relatie was geëindigd kwam zijn leven in een vicieuze cirkel van problemen terecht. Sindsdien wordt verdachtes leven gedomineerd door een ernstige GHB-verslaving, die wordt bevorderd en in stand gehouden door omgevingsfactoren (een GHB-verslaafde vriendin en verblijf in een risicovolle omgeving van medegebruikers en dealers) en psychische klachten (ADHD en PDD-NOS). Vanwege verdachtes wantrouwen jegens hulpverlening en zijn problematische verhouding tot autoriteiten (die samenhangen met de stoornissen en persoonlijkheidsproblematiek van verdachte) zijn naast een goede werkrelatie taakgerichte afspraken, controle en monitoring nodig om tot gedragsverandering te komen en interventies te doen slagen. Geadviseerd wordt aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een (ambulante) behandelverplichting (met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen, een drugsverbod en het vinden van een dagbesteding.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend. Deze straf is lager dan de straf die door de officier van justitie is gevorderd. Enerzijds omdat verdachte van de feiten 2 en 3 wordt vrijgesproken, anderzijds omdat de rechtbank aansluiting heeft gezocht bij de straffen die voor feiten als de bewezenverklaarde doorgaans worden opgelegd, zoals vastgelegd in de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. De rechtbank acht het voorts, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn functioneren, ter voorkoming van recidive, van belang dat hij behandeld en begeleid wordt. Daarom zal de rechtbank aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.

7.In beslag genomen voorwerpen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage A, aan dit vonnis is gehecht) onder 1 tot en met 10 worden teruggegeven aan verdachte.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot het beslag geen standpunt ingenomen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 1 tot en met 10 genummerde voorwerpen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 14d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
onder 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
onder 4:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
onder 5:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
22 (TWEEËNTWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
7 (ZEVEN) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de (algemene) voorwaarden dat de verdachte:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij GGZ Antes, Johan de Wittstraat 40B in Dordrecht op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo lang en zo vaak de reclassering noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onthoudt van het gebruik van verdovende middelen en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;
- gedurende de proeftijd meewerkt aan diagnostiek en zich laat behandelen door een nader te bepalen forensisch psychiatrische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering en zolang de reclassering nodig acht, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van deze instelling worden gegeven;
- voor zover – ter beoordeling van voormelde zorginstelling in overleg met de reclassering – zich een crisis bij verdachte voordoet, zich laat opnemen ter bestrijding van die crisis, waarbij de behandeling tevens kan bestaan uit detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, voor de duur van maximaal zeven weken of zoveel korter als de zorginstelling in overleg met de reclassering noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig acht, verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten een Exodushuis of een soortgelijke instelling voor beschermd wonen, en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- gedurende de proeftijd meewerkt aan het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
gelast de teruggave aan verdachte van de op de beslaglijst onder 1 tot en met 10 genummerde voorwerpen, te weten:
geld, 223,- euro;
1.00 stk telefoontoestel, kl: zwart, BQ Aquaria;
1.00 stk rugzak, kl: zwart, Armani jeans;
1.00 stk kleding kl: zwart voor motor mondbescherming;
2.00 stk handschoen, kl: zwart, nylon;
1.00 stk holster;
1.00 stk tas;
2.00 stk vest, kogelwerend vest;
1.00 stk hoes voor wapen;
1.00 stk dolk.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. van Dongen, voorzitter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
mr. M.M. Dolman, rechter,
in tegenwoordigheid van W.G. Terwel, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 februari 2019.
Mr. Dolman is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017087714, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag- West, met bijlagen (doorgenummerd p 1 t/m 890).
2.Proces-verbaal van aanhouding van [verdachte] , p. 533-534.
3.Proces-verbaal van aanhouding van [verdachte] , p. 533.
4.Proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaalnummer PL1500-2018074414-149.
5.Proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaalnummer PL1500-2018074414-147.
6.Proces-verbaal van aanhouding van [verdachte] , p. 534.
7.Proces-verbaal van de politie Den Haag, dienst regionale recherche, afdeling specialistische ondersteuning, team forensische opsporing/narcotica, p. 52-55.
8.Rapporten identificatie van veelvoorkomende drugs d.d. 12 april 2018 en 7 mei 2018, p. 58 en 60.
9.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 7 februari 2019.
10.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek telefoon verdachte [naam] , p. 310-312 en 313-315.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam] , p. 844.
12.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, p. 211.
13.Proces-verbaal van de politie Den Haag, dienst regionale recherche, afdeling specialistische ondersteuning, team forensische opsporing/narcotica, p. 241.
14.Rapport NFiDENT van het NFI d.d. 12 april 2018, p. 251.
15.Proces-verbaal van de politie Den Haag, dienst regionale recherche, afdeling specialistische ondersteuning, team forensische opsporing/narcotica, p. 240.
16.Rapporten NFiDENT van het NFI d.d. 12 april 2018, p. 249 en 250.