ECLI:NL:RBDHA:2019:1559
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublin III-regelgeving met betrekking tot Slovenië
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Slovenië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag, op basis van de Dublin III-verordening. De staatssecretaris had vastgesteld dat de eiser op 30 januari 2019 met onbekende bestemming was vertrokken, wat de behandeling van zijn aanvraag bemoeilijkte.
De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld, conform artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht had besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, aangezien Slovenië een verzoek om terugname had aanvaard. De eiser voerde aan dat hij in Slovenië niet goed behandeld was en dat hij slechte herinneringen had aan zijn verblijf daar. Hij beroept zich op een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, maar de rechtbank Den Haag oordeelde dat de situatie van de eiser niet vergelijkbaar was met die in de eerdere uitspraak.
De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat er een reëel risico bestond op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Daarom was de staatssecretaris niet verplicht om de asielaanvraag inhoudelijk te behandelen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser kennelijk ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter G.P. Kleijn, in aanwezigheid van griffier A. Nobel, en werd openbaar gemaakt.