ECLI:NL:RBDHA:2019:1550

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2019
Publicatiedatum
21 februari 2019
Zaaknummer
NL19.1375
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag wegens internationale bescherming in Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, die stelt de Eritrese nationaliteit te hebben en geboren te zijn in 2001, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser reeds internationale bescherming geniet in Duitsland. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar beide partijen zijn niet verschenen tijdens de zitting op 7 februari 2019.

De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser in Duitsland geregistreerd staat als meerderjarige en dat hij daar een uitkering heeft ontvangen, huisvesting had en een opleiding volgde. Eiser betwist niet dat hij in Duitsland internationale bescherming geniet, maar voert aan dat terugkeer naar Duitsland een schending zou inhouden van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, omdat hij daar op straat heeft geleefd. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie in Duitsland zo ernstig is dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing zou zijn.

De rechtbank concludeert dat de aanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard en dat het beroep ongegrond is. Tevens wordt er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De rechtbank wijst erop dat de beroepsgrond van eiser met betrekking tot beëindiging van verstrekkingen niet aan de orde kan komen in deze procedure. Eiser kan binnen één week na bekendmaking van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.1375

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos).

ProcesverloopBij besluit van 21 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 22 december 2018 niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2019. Beide partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Eritrese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 2001.
2. Verweerder heeft eisers asielaanvraag op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser in een andere lidstaat van de Europese Unie, te weten Duitsland, internationale bescherming geniet.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij betwist niet dat hij in Duitsland internationale bescherming geniet, maar voert aan dat terugkeer naar Duitsland desalniettemin een schending zal inhouden van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Hij moest in Duitsland namelijk op straat leven en dat terwijl hij minderjarig is.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van Duitsland mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat dat in zijn geval anders is. Vooreerst is gebleken dat eiser in Duitsland staat geregistreerd als meerderjarige, zodat verweerder daarvan mag uitgaan. Uit eisers verklaringen is verder gebleken dat eiser in Duitsland een uitkering heeft ontvangen, hij huisvesting had en dat hij een opleiding volgde. Eiser heeft verklaard dat tijdelijk uitkering was beëindigd omdat hij was vergeten een formulier in te vullen en dat hij is gestopt met school omdat hij vond dat hij op een te hoog niveau moest beginnen. Hierdoor is eiser op straat beland. Naar het oordeel van de rechtbank mag verweerder van eiser verwachten dat hij voldoet aan zijn verplichtingen en zelf inspanningen levert om zijn rechten in Duitsland te effectueren. Bij problemen kan eiser in Duitsland hulp te zoeken bij de geëigende instanties.
Ten aanzien van eisers beroepsgrond dat verweerder ten onrechte de verstrekkingen heeft beëindigd, overweegt de rechtbank dat verstrekkingen niet in deze verblijfsprocedure aan de orde kunnen komen. Ten overvloede heeft verweerder terecht opgemerkt dat eisers beroep op het arrest Gnandi van 19 juni 2018 (C-181116, EU:C:2018:465) niet kan slagen, nu eiser reeds statushouder is. Eisers stelling dat hij in Nederland familie heeft en in Duisland niet, kan evenmin in onderhavige asielprocedure een rol spelen.
5. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.