ECLI:NL:RBDHA:2019:15148

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
C/09/548017 / HA ZA 18-183
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onteigening en schadeloosstelling in de procedure van Gemeenschappelijke Regeling Bedrijvenschap Harnaschpolder

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, betreft het een onteigeningsprocedure waarbij de Gemeenschappelijke Regeling Bedrijvenschap Harnaschpolder als eiseres optreedt. De rechtbank heeft op 10 juli 2019 een vonnis gewezen in de bodemzaak met zaaknummer C/09/548017 / HA ZA 18-183. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 5 juni 2019, waarin de rechtbank het voornemen heeft uitgesproken om een deskundige, mr. ing. A.C.M.M. van Heesbeen, te benoemen. Deze deskundige moet een aanvullend advies uitbrengen over de toepassing van artikel 40e van de Onteigeningswet (OW) en de begroting van de schadeloosstelling.

De rechtbank heeft partijen verplicht om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige en heeft hen geïnformeerd over de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting. De deskundige is belast met het beantwoorden van verschillende vragen met betrekking tot het planologisch nadeel en de schadebegroting. De rechtbank heeft ook richtlijnen gegeven over de wijze waarop het onderzoek moet worden uitgevoerd en hoe partijen betrokken moeten worden bij het proces.

Het vonnis bevat verder bepalingen over de termijn waarbinnen de deskundige zijn rapport moet indienen en hoe partijen kunnen reageren op het concept-rapport. De zaak zal op de parkeerrol komen en verdere beslissingen zijn aangehouden tot het definitieve deskundigenbericht is ontvangen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 10 juli 2019.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/548017 / HA ZA 18-183
Vonnis van 10 juli 2019
in de zaak van
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING BEDRIJVENSCHAP HARNASCHPOLDERte Schipluiden,
eiseres,
advocaat: mr. J.S. Procee te Den Haag,
tegen
[gedaagde]te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. J.J. Hoekstra te Rotterdam.
Partijen zullen hierna het bedrijvenschap en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 5 juni 2019;
  • de uitlatingen van partijen op de rol van 19 juni 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis van 5 juni 2019 heeft de rechtbank het voornemen uitgesproken om mr. ing. A.C.M.M. van Heesbeen te benoemen tot deskundige teneinde in de lopende schadeloosstellingsprocedure een aanvullend advies uit te brengen in verband met de juiste toepassing van artikel 40e OW en het begroten van de schadeloosstelling op dit punt.
2.2.
Partijen hebben zich uitgelaten over de te benoemen deskundige en de aan hem te stellen vragen. Met inachtneming van die uitlatingen overweegt de rechtbank als volgt.
2.3.
De rechtbank zal de onder de beslissing vermelde deskundige benoemen.
2.4.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
2.5.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.
2.6.
De rechtbank ziet geen aanleiding om tussentijds hoger beroep van deze tussenbeslissing toe te staan.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
benoemt tot deskundige:
Mr. ing. A.C.M.M. van Heesbeen
correspondentieadres: [correspondentieadres] ;
telefoon: [nummer] ;
emailadres: [emailadres] ;
om een onderzoek in te stellen en een schriftelijk en met redenen omkleed antwoord te geven op de volgende vragen:
1. Is sprake van (planologisch) nadeel in de zin van artikel 40e Ow?
2. Indien u van oordeel bent dat er planologisch nadeel is, kunt u aangeven op welk bedrag die schade moet worden begroot en welk bedrag terzake van artikel 40 e OW in de schadeloosstelling moet worden opgenomen?
3. Wilt u daarbij ook betrekken of en hoe met een exploitatiebijdrage rekening zou moeten worden gehouden? Wilt u de stellingen van partijen daaromtrent betrekken?
4. Is voor de beantwoording van de vorige vragen het inroepen van andere deskundigheid noodzakelijk en zo ja, welke?
5. Over welke mogelijke aanvullende stukken dient u nog te kunnen beschikken?
6. Waarop baseert u uw oordeel als deskundige?
7. Heeft u verder nog opmerkingen die voor de beoordeling van het geschil van belang kunnen zijn?
het onderzoek
3.2.
bepaalt dat het bedrijvenschap haar procesdossier (zowel het volledige dossier van de vervroegde opname als het volledige dossier in onderhavige procedure) in afschrift aan de deskundige dient te doen toekomen binnen een maand na het wijzen van dit vonnis;
3.3.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de deskundige te bepalen wijze en tijd zoals hij noodzakelijk acht voor zijn advies, op een in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats en, zo hij dit nodig acht, met een onderzoek ter plaatse;
3.4.
wijst de deskundige er op dat:
  • de deskundige partijen bij een onderzoek van een object ter plaatse of anderszins gelegenheid dient te bieden dit onderzoek bij te wonen; indien slechts één partij, althans niet alle partijen, bij het onderzoek aanwezig is of zijn, de deskundige dit onderzoek niet mag uitvoeren, tenzij alle partijen zijn uitgenodigd om bij dat onderzoek aanwezig te zijn, en dat uit het rapport moet blijken dat hieraan is voldaan,
  • indien partijen bij het onderzoek aanwezig zijn geweest, uit het rapport moet blijken welke opmerkingen zij hebben gemaakt en welke verzoeken zij hebben gedaan, en hoe de deskundige hierop heeft gereageerd;
3.5.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen te verstrekken indien deze daarom verzoekt, de deskundige toegang dienen te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van het onderzoek;
3.6.
bepaalt dat de deskundige de bevoegdheid heeft om - in overleg met partijen - nadere deskundigheid in te schakelen;
het schriftelijk rapport
3.7.
draagt de deskundige op om uiterlijk
10 december 2019een schriftelijk en ondertekend definitief rapport in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie;
3.8.
wijst de deskundige er op dat:
  • uit het definitief rapport moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd,
  • de deskundige voorafgaand aan zijn definitief rapport een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, opdat partijen de gelegenheid krijgen binnen vier weken daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop moet vermelden;
3.9.
bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren;
overige bepalingen
3.10.
bepaalt dat de zaak op de parkeerrol zal komen van
1 april 2020;
3.11.
draagt de griffier op de zaak op een eerdere rol te plaatsen:
- na ontvangst ter griffie van het definitieve deskundigenbericht: voor uitlating door partijen over het verdere verloop van de procedure op een termijn van vier weken;
3.12.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. I.A.M. Kroft, A.F.L. Geerdes en W. van de Wetering en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2019.