ECLI:NL:RBDHA:2019:15144
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Kort geding over wedertewerkstelling en onterechte schorsing van een docent
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser01], een docent, en de Stichting Hoger Onderwijs Nederland. De eiser vorderde wedertewerkstelling na een schorsing die door de Stichting was opgelegd. De schorsing was ingesteld op 31 januari 2019, met als reden dat de Stichting meer tijd nodig had voor een onderzoek naar het functioneren van de eiser. De eiser had bezwaar gemaakt tegen deze schorsing en vorderde nu dat de Stichting hem weer zou toelaten tot zijn werkzaamheden en een verklaring zou versturen naar betrokken partijen over de onterechte schorsing.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de schorsing inmiddels was opgeheven op 12 april 2019, en dat er geen aanwijzingen waren dat de eiser op een andere locatie zou worden geplaatst. Hierdoor oordeelde de kantonrechter dat de eiser geen belang meer had bij zijn vordering tot wedertewerkstelling. De vordering tot het versturen van een verklaring werd ook afgewezen, omdat de kantonrechter niet kon vaststellen dat de schorsing onterecht was opgelegd zonder nadere bewijslevering, wat niet mogelijk is in kort geding. De kantonrechter heeft de Stichting wel veroordeeld in de proceskosten van de eiser, omdat er ten tijde van de dagvaarding nog geen wedertewerkstelling had plaatsgevonden.
De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in arbeidszaken en de noodzaak voor een zorgvuldige procedure bij schorsingen. De kantonrechter heeft de vorderingen van de eiser in zijn geheel afgewezen, maar heeft wel de Stichting veroordeeld tot betaling van de proceskosten.