ECLI:NL:RBDHA:2019:1510
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van belediging van de Turkse president en ambassadeur
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 februari 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het beledigen van de Turkse president Recep Tayyip Erdogan en de ambassadeur van Turkije in Den Haag. De tenlastelegging betrof het versturen van beledigende e-mails naar de Turkse ambassade tussen 20 juli 2016 en 4 november 2016. De verdachte ontkende de e-mails zelf te hebben verstuurd en stelde dat anderen toegang hadden tot zijn computer.
Tijdens de zittingen op 17 augustus 2018, 2 november 2018 en 8 februari 2019 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. S. Sleeswijk Visser, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. R. Maessen, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte weliswaar e-mails heeft verzonden vanaf zijn IP-adres en e-mailadres, maar dat hij niet kon worden aangemerkt als de dader van de beledigende berichten. De verdachte verklaarde dat hij niet kon uitsluiten dat bezoekers van zijn huis de e-mails hadden verstuurd.
De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte de beledigende e-mails had verzonden. Gezien de omstandigheden en de verklaring van de verdachte, kwam de rechtbank tot de conclusie dat het niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de beschuldigingen.