ECLI:NL:RBDHA:2019:1505

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2019
Publicatiedatum
21 februari 2019
Zaaknummer
AWB 18 / 1325
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep inzake de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis door Eritrese referent

Op 17 januari 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. M.C.M. van der Mark, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. N.H.T. Jansen. De zaak betreft de aanvraag van eisers voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis, die door verweerder op 8 december 2017 ongegrond is verklaard. Eisers hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij hebben betoogd dat het beroep tijdig is ingediend, ondanks dat het formeel na de indieningstermijn is ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep op 23 februari 2018 is ontvangen, maar dat verweerder het bestreden besluit pas op diezelfde datum correct heeft bekendgemaakt, waardoor het beroep tijdig is ingediend.

De rechtbank heeft vervolgens de inhoudelijke gronden van eisers beoordeeld, waarbij zij zich richtte op de meerderjarigheid van de referente ten tijde van haar inreis in Nederland. Verweerder had gesteld dat referente meerderjarig was, en dit was de basis voor de afwijzing van de aanvragen. Eisers hebben aangevoerd dat de geboortedatum van referente onjuist was vastgesteld door verweerder. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder terecht de geboortedatum zoals vermeld op het klantformulier heeft gehanteerd, en dat er onvoldoende bewijs was om aan te nemen dat referente op het moment van binnenkomst in Nederland minderjarig was.

De rechtbank concludeert dat eisers niet voldoen aan de voorwaarden voor verlening van een mvv, en dat het beroep ongegrond is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1325

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2019 in de zaak tussen

[naam] , eiseres, en
[naam 2] , eiser
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark)
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de weigering om aan hen een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis te verstrekken ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Eisers hebben op verzoek van de rechtbank uiteengezet waarom het beroep na afloop van de indieningstermijn is ontvangen.
Eisers hebben driemaal aanvullende beroepsgronden ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2018. Eisers hebben zich met voorafgaand bericht laten vertegenwoordigen door mr. M.C.M.E. Schijvenaars als vervanger van hun gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam 3] , referente. Als tolk was aanwezig A. Idris. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] en [geboortedatum 2] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Referente stelt hun dochter te zijn en heeft binnen drie maanden nadat aan haar een asielvergunning is verleend ten behoeve van hen aanvragen ingediend om verlening van een mvv in het kader van nareis.
2. Bij besluit van 23 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat referente meerderjarig is, zodat niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit is dit bezwaar kennelijk ongegrond verklaard, waarbij is afgezien van horen. Op wat eisers daartegen aanvoeren wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Ontvankelijkheid
4. De bestuursrechter moet ambtshalve beoordelen of het beroep tijdig is ingediend. Op grond van artikel 69, eerste lid, van de Vw bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift in afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vier weken. Het beroep van eisers is op 23 februari 2018 en daarmee niet binnen vier weken na de dagtekening van het bestreden besluit ontvangen. Echter is niet in geschil dat verweerder het bestreden besluit pas op 23 februari 2018 correct heeft bekendgemaakt. Gelet op het bepaalde in artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is het beroep daarom tijdig ingediend.
5. Eisers hebben aangevoerd dat zij in deze nareisprocedure procesbelang hebben bij het aanvechten van de door verweerder gehanteerde geboortedatum van referente en dat zij deze in volle omvang aan de orde kunnen stellen. Daarbij verwijzen eisers naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 20 maart 2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:2613. Dit is echter ook niet in geschil en de rechtbank volgt eisers hierin. De rechtbank kan dus overgaan tot inhoudelijke behandeling van het beroep.
Beoordelingskader
6. Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw, voor zover van belang, kan een verblijfsvergunning asiel worden verleend aan de ouders van de vreemdeling indien zij op het tijdstip van binnenkomst behoorden tot diens gezin en binnen drie maanden zijn nagereisd, indien die vreemdeling een alleenstaande minderjarige is in de zin van artikel 2, onder f, van de Richtlijn 2003/86/EG (Gezinsherenigingsrichtlijn).
7. Volgens C1/4.4.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000, voor zover van belang, moet de vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, van de Vw zijn identiteit en de gestelde familierelatie aannemelijk maken door het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding, of een ander officieel en door de autoriteiten afgegeven document dat zijn identiteit aantoont, en, indien van toepassing, een document dat de familierechtelijke relatie tussen het kind en de ouders aantoont. Als dit niet mogelijk is, moet de vreemdeling of de referent de reden daarvoor kenbaar maken (bewijsnood).
8. Naar aanleiding van de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 mei 2018, waaronder de uitspraak met vindplaats ECLI:NL:RVS:2018:1508, is daar het volgende aan toegevoegd. De vreemdeling wordt in de gelegenheid gesteld om andere, niet-officiële, bewijsmiddelen over te leggen. Als dat in voldoende mate is gedaan, of als de vreemdeling in voldoende mate kenbaar heeft gemaakt dat sprake is van bewijsnood, biedt verweerder indien nodig nader onderzoek aan mits geen sprake is van contra-indicaties.
Meerderjarigheid
9. Eisers voeren aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat referente meerderjarig is.
10. Volgens eisers heeft verweerder ten onrechte de datum die referente bij haar aankomst op het klantformulier heeft ingevuld in het veld dat is bedoeld voor de aanvraagdatum van een identiteitskaart, als geboortedatum gehanteerd.
11. De rechtbank volgt eisers niet in deze stelling. De datum [dag] 1996 die referente op het klantformulier heeft ingevuld is geplaatst bij het gedeelte over de aanvraag van een identiteitskaart. Het is niet onaannemelijk dat referente met deze datum echter haar geboortedatum heeft bedoeld. Immers heeft zij onder het vak personalia geen geboortedatum ingevuld, terwijl de hier vermelde datum is gelegen vóór haar thans gestelde geboortedatum. Het formulier biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat referente een andere geboortedatum heeft willen opgeven. De stelling dat referente te moe was om het formulier goed in te vullen is niet aannemelijk gemaakt. Niet gesteld of gebleken is namelijk dat in de andere velden die referente heeft ingevuld fouten staan. Ook moet ervan uit worden gegaan dat referente de importantie van het klantformulier heeft begrepen aangezien dit op het formulier vermeld staat. Verweerder heeft in de latere verklaringen van referente over haar geboortedatum niet ten onrechte geen aanleiding gezien om een andere geboortedatum te hanteren, omdat deze verklaringen tegenstrijdig zijn.
12. Eisers hebben in bezwaar een uittreksel uit de basisregistratie personen (BRP) overgelegd. Daaruit blijkt dat referente als minderjarig geregistreerd staat bij de gemeente Reimerswaal. Eisers voeren aan dat verweerder daar ten onrechte geen waarde aan heeft gehecht, temeer daar deze registratie tot stand is gekomen op basis van gegevens van verweerder.
13. Ook in deze stelling kunnen eisers niet worden gevolgd. Verweerder heeft bij het verweerschrift d.d. 26 september 2018 een afschrift van een brief aan de gemeente Arnhem van 19 april 2016 overgelegd. Daarin is met het oog op registratie in de BRP meegedeeld dat referente bekend is met de geboortedatum [dag] 1996. Dit is de datum die referente op het klantformulier heeft ingevuld. De door eisers overgelegde registratie (die dateert van 21 april 2016) vermeldt echter de geboortedatum [dag] 1998. Niet is gebleken dat aan deze gewijzigde registratie officiële identiteitsdocumenten ten grondslag liggen.
14. Verder hebben eisers een schoolpas en een uitkeringsspecificatie van referente overgelegd, waaruit blijkt dat zij als minderjarige wordt gezien. Verweerder heeft in overeenstemming met het nieuwe beleid, zoals hierboven onder 8 omschreven, deze indicatieve bewijsmiddelen in de beoordeling betrokken. Verweerder heeft echter niet ten onrechte overwogen dat deze stukken bij gebrek aan officiële identificerende documenten onvoldoende zijn om van een andere geboortedatum uit te gaan.
Conclusie
15. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder er niet ten onrechte van uit is gegaan dat referente op het moment van haar binnenkomst in Nederland meerderjarig was. Daarmee is gegeven dat eisers niet voldoen aan de voorwaarden voor verlening van een mvv. De aanvragen zijn terecht afgewezen.
16. Uit het voorgaande volgt dat verweerder uit de bezwaargronden, bezien in relatie tot het primaire besluit, heeft kunnen concluderen dat er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was dat het bezwaar van eisers niet kon leiden tot een andersluidend besluit. Verweerder heeft daarom gelet op artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb mogen afzien van horen.
17. Het beroep is ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.