ECLI:NL:RBDHA:2019:1494

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2019
Publicatiedatum
20 februari 2019
Zaaknummer
7379342
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding van huurovereenkomst en ontruiming van gehuurde garageboxen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en gedaagde over een huurovereenkomst voor drie garageboxen. Eiser vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, alsook betaling van achterstallige huur en buitengerechtelijke kosten. Eiser stelde dat gedaagde in gebreke was gebleven met de huurbetalingen, terwijl gedaagde betoogde dat hij de volledige vordering vóór de eerst dienende dag had voldaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde inderdaad vóór de zitting een bedrag van € 2.845,36 had betaald, wat de vorderingen van eiser ondermijnde. De rechter oordeelde dat er geen rechtsgrond was voor de extra kosten die eiser had gevorderd, aangezien deze al waren inbegrepen in de gevorderde huur. De kantonrechter wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde eiser in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
KB
Rolnr.: 7379342 \ RL EXPL 18-27169
20 februari 2019
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. R.M. van der Zwan.
Partijen worden hierna genoemd ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 26 oktober 2018;
- de mondelinge conclusie van antwoord;
- de brief zijdens [gedaagde] van 11 januari 2019;
- de fax zijdens [eiser] van 15 januari 2019;
- de in het geding gebrachte producties.
1.2.
Op 15 januari 2019 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Namens [eiser] is verschenen de heer [gemachtigde] . [gedaagde] is in persoon verschenen, bijgestaan door de heer mr. R.M. van der Zwan. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Vervolgens is de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.Feiten

2.1.
Tussen [eiser] en gedaagde bestaat een huurovereenkomst van huur met betrekking tot drie garageboxen aan de [adres] te [plaats] . De huursom maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen bedraagt thans € 385,14.

3.Vordering en grondslag

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a ontbinding van de huurovereenkomst;
b veroordeling van [gedaagde] tot:
- ontruiming van het gehuurde;
- betaling van een bedrag van € 2.002,24 (huur t/m oktober);
- betaling van de buitengerechtelijke kosten ad € 300,34+ € 63,07 BTW;
- betaling van een bedrag van € 385,14 voor elke ingegane maand vanaf
1 november 2018 tot de ontruiming;
- betaling van de wettelijke rente, tot 26 oktober 2018 ad € 11,57;
- (overige) rente en kosten rechtens.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering voormelde vaststaande feiten ten grondslag, alsmede de navolgende stellingen.
3.3.
[gedaagde] is bij herhaling in gebreke gebleven met de tijdige en volledige betaling van de huur. [eiser] heeft recht en belang op grond van deze ernstige tekortkoming de ontbinding van de huurovereenkomst te vorderen.
3.4.
Aangezien [gedaagde] in gebreke bleef de verschuldigde bedragen te voldoen, heeft [eiser] de vordering ter incasso uit handen gegeven. De door de gemachtigde van [eiser] verrichte werkzaamheden hebben meer omvat dan de werkzaamheden die nodig zijn voor de voorbereiding en het voeren van deze procedure. De aan die werkzaamheden verbonden kosten belopen de som van € 363,41 inclusief BTW. Op grond van de wet is [gedaagde] gehouden deze kosten aan [eiser] te vergoeden.
3.5.
[eiser] maakt voorts aanspraak op wettelijke rente. Tot 26 oktober 2018 heeft [eiser] die rente becijferd op een bedrag van € 11,57. Op grond van de wet is [gedaagde] gehouden deze rente aan [eiser] te vergoeden.
3.6.
Tot en met de maand oktober 2018 becijfert [eiser] de huurbetalingsachterstand van [gedaagde] op een bedrag van € 2.002,24.

4.Verweer

4.1.
[gedaagde] verweert zich tegen de vordering en concludeert tot afwijzing. [gedaagde] heeft daartoe aangevoerd dat hij na de ontvangst van de dagvaarding, vóór de eerst dienende dag, de gehele verschuldigde vordering heeft voldaan, waarvan blijkt uit door hem overgelegde betalingsbewijzen: op 9 november 2018 € 2.387,38 (huur), op 9 november 2018 € 14,00 (rente), op 15 november 2018 € 361,41 (incassokosten) en op 22 november 2018 € 82,57 (explootkosten), totaal dus € 2.845,36. Ook de nadien verschuldigd geworden huur, heeft hij voldaan.
4.2.
[gedaagde] had deze procedure willen voorkomen. Ter voorkoming daarvan zou hij volgens de gemachtigde van [eiser] echter zeer hoge extra kosten hebben moeten betalen, hoewel daarvoor geen rechtsgrond bestaat. Nu de huurachterstand is betaald en de kosten zijn voldaan, moeten de vorderingen van [eiser] worden afgewezen en dient zij te worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] .

5.Beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt op grond van de overgelegde betaalbewijzen vast dat [gedaagde] vóór 29 november 2019, de eerst dienende dag, in totaal € 2.845,36 heeft betaald.
5.2.
In haar e-mail van 20 november 2018 (productie 1 [gedaagde] ) heeft Invorderingsbedrijf namens [eiser] aangegeven dat, om voortzetting van de procedure te voorkomen, moest worden betaald:
a) Vordering in de dagvaarding ad € 2.377,22;
b) Explootkosten € 82,57;
c) Salaris gemachtigde 1 punt € 181,50;
d) Door cliënt gemaakte kosten € 1.363,17.
De gemachtigde van [eiser] heeft ter comparitie toegelicht dat de onder d) genoemde post ziet op kosten die Invorderingsbedrijf doorberekent aan haar opdrachtgever.
5.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. [gedaagde] staat buiten de contractuele relatie tussen [eiser] en haar gemachtigde. Er is geen rechtsgrond op grond waarvan [gedaagde] gehouden zou zijn om de onder d) genoemde kosten te dragen. De op grond van de wet gemaximeerde buitengerechtelijke incassokosten zijn immers reeds begrepen in het onder a) in de dagvaarding gevorderde bedrag. Naast deze buitengerechtelijke incassokosten bestaat, behoudens hier niet ter zake doende uitzonderingen, in geval van een procedure slechts ruimte voor een veroordeling tot betaling van een forfaitaire vergoeding van het salaris van de gemachtigde, alsmede van de kosten van verschuldigd geworden verschotten, welke posten onder b) en c) zijn begroot. Voor wat betreft de post onder c) genoemd, overweegt de kantonrechter nog dat de omzetbelasting wordt geacht te zijn begrepen in deze zogenaamde liquidatietarieven. Het salaris gemachtigde bedroeg dus niet € 181,50, maar € 150,00. Met inachtneming van genoemde punten zou het totaalbedrag dat [gedaagde] zou moeten betalen dus (€ 2.377,22 + € 82,57 + € 150,00= ) € 2.609,79 bedragen, terwijl [gedaagde] € 2.845,36 heeft betaald.
5.4.
Ter comparitie heeft [eiser] nog aangevoerd dat één van de betalingen van [gedaagde] ten titel van huur is gedaan en niet ten titel van salaris, zodat er een discrepantie is. De kantonrechter overweegt als volgt. Het feit dat [gedaagde] vanwege de betaling ten titel van huur feitelijk niet het salaris gemachtigde heeft betaald, doet er niet aan af dat Invorderingsbedrijf als gemachtigde van [eiser] de zaak ten onrechte heeft aangebracht. Gelet op alle betalingen die [gedaagde] heeft gedaan, gaat de kantonrechter ervan uit dat [gedaagde] het gehele bedrag had willen betalen, waartoe hij gehouden was om een procedure te voorkomen. Dat dit uiteindelijk niet (helemaal) is gebeurd, komt voor rekening van [eiser] , nu haar gemachtigde [gedaagde] hierover niet juist heeft geïnformeerd.
5.5.
[gedaagde] heeft onweersproken gesteld, dat de na dagvaarding verschuldigd geworden huur is betaald en dat er geen huurachterstand is.
5.6.
Gelet op al het voorgaande dienen de vorderingen van [eiser] te worden afgewezen.
5.7.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, met inachtneming van het liquidatietarief per 1 januari 2019.

6.Beslissing

6.1.
De kantonrechter:
- wijst de vorderingen van [eiser] af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 360,00 als het aan de gemachtigde van [gedaagde] toekomende salaris.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. B.C.Vink en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 februari 2019.