ECLI:NL:RBDHA:2019:14891

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
SGR 19/109
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake intrekking vergoeding rechtsbijstand

In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 december 2019 uitspraak gedaan in de procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. [eiser], en verweerder, het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra. De zaak betreft de intrekking van een eerder toegekende vergoeding voor rechtsbijstand door verweerder, die op 16 augustus 2018 werd genomen. Eiser heeft bezwaar aangetekend tegen het besluit van 20 november 2018, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarna een zitting plaatsvond op 18 juni 2019.

De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 30 juli 2019 verweerder de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. In deze tussenuitspraak werd overwogen dat de zaak voornamelijk eigendomsrechtelijke aspecten bevatte en dat er geen aanvullende omstandigheden waren die aansluiting bij boek 1 van het Burgerlijk Wetboek rechtvaardigden. Verweerder heeft in zijn reactie op de tussenuitspraak aangegeven geen gebruik te maken van de mogelijkheid om het gebrek te herstellen.

De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat het beroep gegrond is en dat verweerder een nieuw besluit moet nemen, met inachtneming van de eerdere uitspraken. De rechtbank heeft verweerder ook opgedragen het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden. Eiser had daarnaast verzocht om vergoeding van derving aan inkomsten, maar dit verzoek werd niet nader onderbouwd en werd afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/109

uitspraak van de enkel/meervoudige kamer van 3 december 2019 in de zaak tussen

mr. [eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W. Wijnstra).

Procesverloop

Bij besluit van 16 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de eerder toegekende vergoeding voor rechtsbijstand ingetrokken.
Bij besluit van 20 november 2018 het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2019. Eiser is samen met kantoorgenoot mr. [A] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 30 juli 2019 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Bij brief van 22 augustus 2019 heeft verweerder in reactie op de tussenuitspraak het bestreden besluit voorzien van een aanvullende motivering.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank – samengevat weergegeven – overwogen dat in geschillen die volgens verweerder vallen onder de P100 codering (overige personen- en familierechtzaken), voornamelijk sprake is van aanvullende omstandigheden waardoor het zoeken van aansluiting bij boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) te rechtvaardigen is. Het geschil waarvoor eiser bijstand heeft verleend vond weliswaar zijn oorsprong in het einde van een relatie, maar het rechtsbelang is naar het oordeel van de rechtbank beperkt tot een louter eigendomsrechtelijk aspect. In onderhavige zaak zijn geen aanvullende omstandigheden gebleken die aansluiting bij boek 1 van het BW – en daardoor dus een code P100 – rechtvaardigen. De rechtbank heeft in dit kader van belang geacht dat tussen de cliënt van eiser en diens ex-vriendin geen sprake was van een huwelijk, geregistreerd partnerschap of samenlevingscontract noch van redenen om de relatie in andere vorm voort te zetten, bijvoorbeeld wegens gedeeld ouderschap. Bovendien heeft eiser ter zitting onbetwist verklaard dat zijn cliënt en diens ex-partner slechts enkele maanden hebben samengewoond. Geen van het voorgaande is door verweerder betwist. Onder deze omstandigheden valt volgens de rechtbank niet in te zien welke deskundigheid van een advocaat op personen- en familierechtelijk gebied vereist zou zijn. De rechtbank heeft het besluit onvoldoende gemotiveerd geacht en verweerder in de gelegenheid gesteld voornoemd gebrek te herstellen, met inachtneming van hetgeen daarover is overwogen.
2. Verweerder heeft de rechtbank bij brief medegedeeld dat een code P100 wordt gehanteerd indien het geschil zijn oorsprong vindt in het einde van een relatie. Naar de mening van verweerder dient hiervoor geen aanvullende omstandigheid aan de orde te zijn die aansluit bij boek 1 van het BW. Ter onderbouwing verwijst verweerder naar de uitspraken van de rechtbank Den Haag, 9 november 2017 (SGR 17/1442) en de rechtbank Arnhem, 23 juli 2018 (AWB 18/1344). De rechtbank begrijpt dit standpunt van verweerder zo dat hij geen gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. De rechtbank kan, anders dan verweerder kennelijk meent, behalve in zeer uitzonderlijke gevallen niet terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Uit wat verweerder in dit verband heeft opgemerkt in zijn reactie op de tussenuitspraak volgt niet dat zich hier zo'n zeer uitzonderlijk geval voordoet dat rechtvaardigt dat de rechtbank terugkomt van haar tussenuitspraak. In aanvulling op hetgeen reeds in de tussenuitspraak is overwogen, acht de rechtbank van belang dat in het onderliggende geschil tussen de cliënt van eiser en diens ex-vriendin ook niet in geschil is geweest dat de eigendommen aan de cliënt van eiser toebehoorden, hetgeen bijdraagt aan het oordeel van de rechtbank dat de zaak louter eigendomsrechtelijke aspecten kent.
3. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
5. Eiser heeft verzocht om vergoeding van de derving aan inkomsten die eiser heeft geleden. De rechtbank overweegt dat dit verzoek in het geheel niet nader is onderbouwd.
Het is de rechtbank dan ook niet gebleken dat sprake is van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op met inachtneming van de tussenuitspraak en deze uitspraak binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Kroon-Overdijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
3 december 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.