ECLI:NL:RBDHA:2019:14890

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2019
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
AWB 19/5778
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening ter voorkoming van uitzetting van Marokkaanse verzoeksters tot beslissing op bezwaar

In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, hebben twee Marokkaanse verzoeksters, geboren in 1996 en 1999, bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van hun aanvragen voor verblijfsvergunningen op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De aanvragen werden afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 28 juni 2019. Op 24 juli 2019 hebben de verzoeksters bezwaar aangetekend en verzocht om een voorlopige voorziening om hun uitzetting te verbieden totdat er op het bezwaar is beslist.

De zitting vond plaats op 11 november 2019, maar beide partijen zijn niet verschenen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er geen verzet van de verweerder is tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen geschil meer bestaat over de uitzetting van de verzoeksters, en heeft daarom besloten om het verzoek toe te wijzen. De uitzetting van de verzoeksters wordt verboden tot vier weken na de beslissing op het bezwaar.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de verweerder veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op € 512,- voor de rechtsbijstand. Verzoeksters zijn vrijgesteld van griffierecht, waardoor de verweerder deze kosten niet aan hen hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 22 november 2019, en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/5778
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 november 2019 in de zaak tussen

[verzoekster 1],
geboren op [geboortedag] 1996,
[verzoekster 2] ,
geboren op [geboortedag] 1999,
beiden met de Marokkaanse nationaliteit, verzoeksters,
(gemachtigde: mr. S.J. van der Woude)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder,
(gemachtigde: mr. C. Verbaas)

Procesverloop

Met het besluit van 28 juni 2019 heeft verweerder de aanvragen van verzoeksters om verlening van verblijfsvergunningen met als doel “privéleven op grond van artikel 8 EVRM” afgewezen.
Verzoeksters hebben op 24 juli 2019 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Met de brief van
26 juli 2019 hebben verzoeksters verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden tot op het bezwaar is beslist.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op de zitting aan de orde gesteld op
11 november 2019. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Bij hun verzoekschrift hebben verzoeksters om vrijstelling van het griffierecht verzocht. Het verzoek wordt toegewezen op grond van de door verzoeksters verstrekte gegevens over hun inkomsten en vermogen.
2. Met de brief van 7 november 2019 heeft verweerder de voorzieningenrechter meegedeeld dat hij zich niet verzet tegen toewijzing van de gevraagde voorziening. Ook verzet verweerder zich niet tegen veroordeling in de proceskosten.
3. Omdat tussen partijen niet langer in geschil is dat van uitzetting van verzoeksters moet worden afgezien, bestaat aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen en uitzetting te verbieden tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
4. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeksters gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Als aan verzoeksters een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
5. Omdat verzoeksters zijn vrijgesteld van betaling van griffierecht hoeft verweerder dit niet aan verzoeksters te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter,
- wijst het verzoek toe in die zin dat verweerder wordt verboden verzoeksters uit te zetten tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 512,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.E. Giesen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.