ECLI:NL:RBDHA:2019:1483

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2019
Publicatiedatum
20 februari 2019
Zaaknummer
AWB 18 / 522
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van uitstel van vertrek op basis van medische noodsituatie en toegankelijkheid van zorg in Armenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk beroep van een eiser met de Armeense nationaliteit. Eiser had verzocht om uitstel van vertrek naar Armenië vanwege zijn gezondheidstoestand. Hij stelde dat hij medische behandeling nodig had die in Armenië beschikbaar zou zijn, maar dat deze behandeling niet feitelijk toegankelijk zou zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen originele documenten heeft overgelegd om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen, wat volgens de geldende regelgeving noodzakelijk is om de toegankelijkheid van de medische zorg te kunnen beoordelen. De rechtbank oordeelde dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zonder deze documenten geen inhoudelijke beoordeling van de toegankelijkheid van de zorg in Armenië mogelijk is. Eiser had weliswaar verwezen naar rapporten die de zorg in Armenië in twijfel trokken, maar de rechtbank vond deze rapporten niet overtuigend genoeg om te twijfelen aan het BMA-advies, dat stelde dat de benodigde zorg beschikbaar was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van het verzoek om uitstel van vertrek door verweerder in stand blijft. De uitspraak benadrukt het belang van het overleggen van originele documenten ter onderbouwing van claims over medische noodsituaties en de toegankelijkheid van zorg in het land van herkomst.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/522
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2019 in de zaak tussen

[naam] , eiser,
gemachtigde: mr. C. Mayne,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 24 januari 2018 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 14 december 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig N. Jesajan. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Armeense nationaliteit. Op 8 augustus 2017 heeft eiser verzocht om uitstel van vertrek vanwege zijn gezondheidstoestand. [1]
2. Naar aanleiding van dit verzoek heeft verweerder het BMA [2] om advies gevraagd. Op 18 september 2017 heeft het BMA een advies uitgebracht. Uit dit advies blijkt dat eiser onder behandeling staat vanwege psychische klachten en dat bij het uitblijven van deze behandeling een medische noodsituatie op korte termijn te verwachten is. De behandeling en medicatie die eiser nodig heeft, zijn in Armenië beschikbaar. Verder blijkt uit het advies dat eiser in staat is om te reizen.
3. Onder verwijzing naar het BMA-advies heeft verweerder het verzoek om uitstel van vertrek afgewezen. Bij het bestreden besluit is eisers bezwaar daartegen ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden onderzocht of de behandeling in Armenië ook feitelijk toegankelijk is voor eiser, omdat hij zijn identiteit en nationaliteit niet met originele documenten heeft aangetoond. [3]
4. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is een BMA-advies een deskundigenbericht aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden. Verweerder moet, indien hij een advies van het BMA aan de besluitvorming ten grondslag legt, nagaan dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen en dat het advies wat de inhoud betreft inzichtelijk en concludent is. Daarvoor moet het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze zijn opgesteld. Als aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag van het advies uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of de volledigheid daarvan. Als de vreemdeling geen contra-expertise overlegt, hoeft de rechtbank slechts te beoordelen of verweerder aan deze vergewisplicht heeft voldaan. [4]
6. De rechtbank stelt vast dat eiser geen contra-expertise heeft overgelegd. Uit het BMA-advies blijkt dat de behandeling die eiser nodig heeft in Armenië beschikbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht om aan deze conclusie te twijfelen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de voor hem noodzakelijke behandeling en medicatie in Armenië niet beschikbaar zijn.
Eiser heeft verwezen naar een rapport van het Helsinki Citizens’ Assembly-Vanadzor (HCA) uit 2014 en de rapporten van het United States Department of State (USDOS) over 2015 en 2016. Eiser betoogt dat uit deze rapporten blijkt dat de instellingen die in het BMA-advies genoemd worden, geen adequate zorg bieden. De rechtbank stelt vast dat het HCA-rapport ziet op omstandigheden in psychiatrische instellingen in Armenië in 2013 en daarmee gedateerd is. De informatie van het BMA over de beschikbaarheid van behandeling en medicatie betreft informatie uit 2017 en is dan ook actueler dan de informatie waar eiseres zich op beroept. Dit geldt ook voor het rapport van USDOS uit 2015 dat mede op het HCA-rapport is gebaseerd. Bovendien is de door eiser aangehaalde informatie meer algemeen van aard. Deze informatie is, zoals verweerder terecht in aanmerking heeft genomen, in zoverre niet vergelijkbaar met de door BMA verrichte beoordeling, waarbij de concrete beschikbaarheid van behandeling en medicatie in kaart is gebracht.
7. Vervolgens is in geschil of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat aan een beoordeling van de feitelijke toegankelijkheid van de medische voorzieningen niet kan worden toegekomen.
8. Uit paragraaf A3/7.1.5 van de Vc volgt dat de bewijslast dat de vreemdeling geen toegang zal hebben tot de vereiste medische zorg op de vreemdeling rust. Als de vreemdeling zijn identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond middels originele documenten, kan hij in beginsel niet aannemelijk maken dat de noodzakelijke medische zorg in het land van herkomst of het land waarnaar hij kan vertrekken voor hem niet toegankelijk is. Het ontbreken van documenten ter staving van de identiteit en nationaliteit valt de vreemdeling niet toe te rekenen indien hij heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld of hij heeft aangetoond dat de enige mogelijkheid voor de afgifte of verlenging van een geldig document voor grensoverschrijding vereist dat hij in persoon terugkeert naar het land van herkomst.
9. De toelichting op het hiervoor genoemde beleid luidt als volgt:
“Uit het arrest Paposhvili volgt dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat de medische zorg noodzakelijk en voor hem niet toegankelijk is. Indien de vreemdeling zijn identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond via documenten, maakt hij daarmee de beoordeling naar de toegankelijkheid onmogelijk. Immers, inhoudelijke beoordeling van de feitelijke toegankelijkheid van de in het herkomstland beschikbare zorg voor de vreemdeling, is verweven met omstandigheden die zien op de persoon, zoals aanwezige familie, vermogen, of het bestaan van een sociaal netwerk. Ook is voor de vraag of de medische instellingen in het land van herkomst toegang verlenen tot de medische behandeling relevant dat de identiteit en met name nationaliteit bekend is. Nu de gronden voor deze aanvraag niet gelegen zijn in vrees voor de autoriteiten en er voor de vreemdeling in beginsel geen beletsel is om zich tot die autoriteiten te wenden, kan van de vreemdeling worden verwacht dat hij documenten overlegt.” [5]
10. De rechtbank acht het beleid in paragraaf A3/7.1.5 van de Vc, gelet op de hiervoor weergegeven toelichting, niet kennelijk onredelijk. Niet in geschil is dat eiser geen originele documenten heeft overgelegd om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Verder is gesteld noch gebleken dat eiser niet in het bezit kan komen van dergelijke documenten. Verweerder heeft zich daarom niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet kan worden toegekomen aan een beoordeling van de feitelijke toegankelijkheid van de vereiste medische zorg.
10. Voor zover het betoog van eiser ziet op de overdracht na de reis, overweegt de rechtbank dat die overdracht onderdeel is van de door het BMA geformuleerde reisvoorwaarden, waarbij een specifieke kliniek is benoemd. Er mag daarom vanuit worden gegaan dat (de Afdeling Bijzonder Vertrek van) de DT&V [6] ervoor zal zorgen dat die overdracht op een juiste manier verloopt. Zoals in het verweerschrift is opgemerkt, zal eiser niet worden uitgezet als de overdracht niet kan plaatsvinden op de door het BMA voorgeschreven manier. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het onderzoek naar de betreffende kliniek niet kan worden uitgesteld tot het moment van vertrek: het onderzoek naar de kliniek heeft immers al plaatsgevonden. De resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven in het BMA-advies.
12. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
2.Bureau Medische Advisering
3.Paragraaf A3/7.1.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc)
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie onder meer de uitspraken van 13 oktober 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BO0794) en 31 augustus 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2860).
5.Besluit van verweerder van 29 augustus 2017, nummer WBV 2017/8, houdende wijziging van de Vc, Staatscourant 2017, nr. 50078.
6.De Dienst Terugkeer en Vertrek