ECLI:NL:RBDHA:2019:14829

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2019
Publicatiedatum
17 juli 2020
Zaaknummer
NL18.71
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Ethiopische nationaliteit met betrekking tot politieke vervolging en geloofwaardigheid van verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Ethiopische nationaliteit, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de verklaringen van de eiser over zijn politieke activiteiten en de detenties ongeloofwaardig werden geacht. Eiser, die behoort tot de Oromo bevolkingsgroep en sympathisant is van het Oromo Liberation Front (OLF), heeft verklaard betrokken te zijn geweest bij demonstraties en te zijn gearresteerd en gemarteld door de politie. De rechtbank heeft de geloofwaardigheid van het asielrelaas beoordeeld aan de hand van de verklaringen van eiser en het iMMO-rapport, dat de psychische problemen van eiser en de invloed daarvan op zijn verklaringen beschrijft. De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het asielrelaas ongeloofwaardig is, vooral in het licht van de bevindingen in het iMMO-rapport. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en beveelt verweerder om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn gemaakt voor rechtsbijstand en het iMMO-rapport.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.71

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1995, van Ethiopische nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. S. de Schutter),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Theodoulou).

ProcesverloopBij besluit van 11 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. Malik. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft het volgende relaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Eiser behoort tot de Oromo bevolkingsgroep. Hij steunt de Oromo Liberation Front (OLF), maar is geen lid. Eiser heeft meerdere bijeenkomsten bijgewoond ter voorbereiding van demonstraties. Eiser is bij ongeveer vijf demonstraties betrokken geweest in de voorbereiding en uitvoering daarvan, in het bijzonder de demonstraties van 20 november 2015 en 2 april 2016. De rol van eiser tijdens de demonstratie van 20 november 2015 bestond uit het voorbereiden van punten die tijdens de demonstratie zouden worden verkondigd. Na deze demonstratie werd eiser op 10 december 2015 gearresteerd door de politie in zijn woonplaats Tareta. Hij werd beschuldigd van het organiseren van demonstraties en het helpen van mensen die tegen de overheid zijn. Eiser kwam op 1 februari 2016 vrij. Gedurende zijn gevangenhouding is eiser één dag geslagen, daarnaast is eiser bestraft met zware fysieke oefeningen. Na de demonstratie van 2 april 2016 is eiser wederom opgepakt door de politie. Eiser zat met ongeveer dertig man in één cel. In de gevangenis werd hij gemarteld door slagen op zijn voetzolen, onderdompeling in koud water en slagen rondom zijn knie. Met ongeveer dertig man zat hij in een cel. Op 4 mei 2016 vernielden demonstranten de gevangenis, waardoor eiser kon ontsnappen. Hierna is eiser gevlucht, omdat de politie op zoek ging naar de gevluchte gevangenen.
2. Verweerder heeft de volgende elementen uit het asielrelaas als relevant aangemerkt:
-identiteit, nationaliteit en herkomst;
-politieke activiteiten;
-detenties.
3. De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser worden door verweerder geloofwaardig geacht. De politieke activiteiten van eiser, als sympathisant van het OLF, in de vorm van het bijwonen van bijeenkomsten ter voorbereiding van demonstraties, in het bijzonder de demonstraties van 20 november 2015 en 2 april 2016, acht verweerder ongeloofwaardig omdat eiser daarover vaag, summier, ongerijmd en tegenstrijdig verklaart. Ook de detenties, mishandelingen en martelingen vindt verweerder niet geloofwaardig. In de eerste plaats omdat dit voortvloeit uit de politieke activiteiten die verweerder ongeloofwaardig heeft geacht en daarnaast omdat eiser de detenties niet heeft onderbouwd met bewijsmateriaal en zijn verklaringen over de gevangenneming vaag en summier zijn. Verweerder vindt de verklaringen ook niet plausibel voor wat betreft de verklaring dat hij met dertig man op een cel van twaalf vierkante meter zat. Voorts acht verweerder de verklaringen van eiser waarom hij na zijn eerste detentie weer is gaan demonstreren en zijn ontsnapping vaag en ongeloofwaardig.
4. Eiser kan zich met dit besluit niet verenigen. Hij stelt, kort gezegd, dat verweerder het toetsingskader onjuist heeft toegepast en zijn relaas ten onrechte ongeloofwaardig acht omdat zijn relaas in zijn geheel bezien coherent en geloofwaardig is. Aspecten waarover onduidelijkheid bestaat hoeven aan deze geloofwaardigheid niet in de weg te staan, aldus eiser onder verwijzing naar het arrest J.K. tegen Zweden (EHRM 23 augustus 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:0823JUD005916612). Verder heeft verweerder ten onrechte geweigerd forensisch medisch onderzoek (FMO) te laten verrichten omdat er dusdanig ongeloofwaardige verklaringen zouden zijn afgelegd dat dergelijk onderzoek niet nodig is. Ter ondersteuning van zijn beroep heeft eiser een medische rapportage overgelegd van het iMMO van 4 december 2018. Voorts is eiser in de gronden van beroep ingegaan op de verklaringen die verweerder ongeloofwaardig heeft bevonden en betoogt hij dat deze wél geloofwaardig zijn.
5. De rechtbank is niet van oordeel dat verweerder het toetsingskader onjuist heeft toegepast. Verweerder moet een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling maken, waarbij de elementen afzonderlijk van elkaar, maar in onderlinge samenhang, op geloofwaardigheid worden beoordeeld. Verweerder heeft daarbij beslissingsruimte. Hoe hij van deze beslissingsruimte gebruik maakt moet blijken uit de motivering van het besluit. In deze zaak is het resultaat van de geloofwaardigheidsbeoordeling, blijkens de motivering, dat verweerder het relaas, afgezien van de herkomst van eiser, ongeloofwaardig acht. Dat het relaas over zijn geheel bezien coherent is, hoeft niet te leiden tot de conclusie dat het relaas ook geloofwaardig is.
6. Uit artikel 18, eerste lid, van de Procedurerichtlijn volgt dat de lidstaten een medisch onderzoek van de verzoeker betreffende aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade regelen wanneer de beslissingsautoriteit dit voor de beoordeling van een verzoek om internationale bescherming overeenkomstig relevant acht. Deze verplichting is geïmplementeerd in Nederlands recht in artikel 3.109e van het Vreemdelingenbesluit 2000. Verweerder heeft beleid geformuleerd over het al dan niet inschakelen van FMO in paragraaf C1/4.4.4 van de Vreemdelingencirculaire. Hieruit volgt, kort gezegd, dat FMO wordt ingezet als verweerder dat relevant acht. Als FMO niet relevant wordt geacht, krijgt de vreemdeling de gelegenheid op eigen kosten medisch onderzoek te laten doen. Voor zover psychische klachten worden gesteld maar deze niet met medische stukken zijn onderbouwd, geeft dit géén aanleiding tot het opstarten van een FMO.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser geen medische onderbouwing heeft geleverd voor psychische klachten, zodat deze conform het beleid geen aanleiding hebben gegeven voor een FMO. Eiser heeft verzocht om een FMO met het oog op zijn littekens, die zijn relaas zouden kunnen onderbouwen. Daarmee resteerde voor verweerder de vraag of een FMO relevant zou zijn ter beoordeling van het causaal verband tussen de littekens en het door eiser gestelde asielrelaas. In het licht van verweerders beoordeling dat eiser over dat relaas vaag, summier, tegenstrijdig en onaannemelijk heeft verklaard, is verweerder op goede gronden tot de conclusie gekomen dat een FMO niet relevant zou zijn.
8. Omdat verweerder geen aanleiding zag tot een FMO, heeft eiser het iMMO gevraagd een medisch onderzoek te verrichten. Het iMMO heeft daartoe aanleiding gezien en rapport uitgebracht op 4 december 2018. Het iMMO-rapport concludeert dat eisers problemen met zijn korte termijn geheugen, die zijn geconstateerd door zowel het iMMO als FMMU, zeer waarschijnlijk hebben geïnterfereerd met het vermogen compleet, coherent en consistent te verklaren. De arts van het iMMO geeft in zijn rapport aan dat de posttraumatische stress stoornis (PTSS) de opslag van gebeurtenissen in het geheugen en het weer ophalen van herinneringen uit dat geheugen kan verstoren, maar dat niet wetenschappelijk verantwoord is aan te geven op welk(e) aspect(en) van eisers asielrelaas zijn beperkingen om te verklaren zien. Verder zijn de in het rapport genoemde littekens 3,4,6,7,8 en 9 consistent met eisers asielrelaas.
9. Eiser betoogt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de in het iMMO-rapport omschreven problemen om compleet, coherent en consistent te verklaren. Verder blijkt dat de in het rapport genoemde littekens 3,4,6,7,8 en 9 consistent zijn met eisers asielrelaas. Gelet op de consistente verklaringen van eiser over zijn littekens en het iMMO-rapport vindt eiser dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het asielrelaas ongeloofwaardig wordt geacht.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het iMMO-rapport niet leidt tot intrekking van het bestreden besluit. Verweerder verwijst naar een uitspraak van de Afdeling van
27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2084. Verweerder wijst erop dat, volgens deze uitspraak, in het iMMO-rapport moet zijn beschreven op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om coherent en consistent te verklaren invloed heeft gehad. Dit is niet aangegeven in het rapport. Alleen al daarom ziet verweerder in het iMMO-rapport geen reden om eisers verklaringen anders te beoordelen.
Voor zover het iMMO-rapport als medisch steunbewijs voor het relaas heeft te gelden, stelt verweerder dat de kwalificatie ‘consistent’ in het iMMO-rapport niet uitsluit dat de littekens door een hele andere oorzaak is veroorzaakt dan het relaas van eiser. De psychische problemen kunnen ook zijn veroorzaakt door andere gebeurtenissen dan het asielrelaas. Verweerder verwijst in dit verband naar hetgeen hij in het voornemen en het bestreden besluit heeft gemotiveerd over de ongeloofwaardigheid van eisers asielrelaas en wijst erop dat zijn geloofwaardigheidsoordeel niet is gebaseerd op details, maar dat hij het relaas ook ongeloofwaardig acht vanwege vage en summiere verklaringen over bijvoorbeeld eisers sympathie voor de OLF en wat hij vindt van het ‘masterplan’ van de Ethiopische regering.
11. De rechtbank is van oordeel dat het iMMO-rapport zorgvuldig tot stand is gekomen en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. De Afdeling overwoog in voornoemde uitspraak van 27 juni 2018 het volgende:
“Indien in het iMMO-rapport op concludente en inzichtelijke wijze is gesteld dat de psychische problematiek van de vreemdeling ten tijde van de gehoren zeer waarschijnlijk of zeker interfereerde met zijn vermogen om consistent en coherent te verklaren, kan de staatssecretaris hieraan niet voorbijgaan zonder zelf een medisch deskundige te raadplegen. Daartoe is wel vereist dat uit het iMMO-rapport blijkt op welke wijze de mate van waarschijnlijkheid dat de vreemdeling niet in staat was consistent te verklaren, is vastgesteld. Het iMMO-rapport moet daartoe vermelden welke medische gegevens uit de periode van de gehoren zijn betrokken en of het onderzoeksformulier van de FMMU daar deel van uitmaakte. Verder moet uit het iMMO-rapport blijken op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren, invloed heeft gehad.
Voorts is vereist dat uit het rapport blijkt dat de conclusie omtrent het vermogen consistent te verklaren, niet mede is gebaseerd op de aanname dat de gebeurtenissen waardoor de vreemdeling stelt psychische problemen te hebben gekregen, daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Als de staatssecretaris geen medisch deskundige inschakelt, en de in het iMMO-rapport neergelegde conclusie aldus niet bestrijdt, maar het relaas toch ongeloofwaardig acht, zal hij nader moeten motiveren waarom dit volgens hem het geval is.”
12. Het iMMO-rapport vermeldt in paragraaf 6 van het rapport hoe de arts tot zijn conclusie over eisers vermogen om te verklaren is gekomen, zowel ten tijde van het rapport als van de gehoren. Verder vermeldt het rapport de geraadpleegde stukken, zowel in paragraaf 6, als in meer algemene zin paragraaf 1.3. Daaruit blijkt dat stukken van GC-A en het FMMU zijn betrokken bij het onderzoek. Uit het rapport blijkt de rechtbank geen reden om te veronderstellen dat de arts zijn conclusie mede heeft gebaseerd op de aanname dat het relaas de waarheid is.
12. Verweerder stelt dat het iMMO-rapport niet vermeldt op welke aspecten van het asielrelaas de geconstateerde beperkingen om te volledig te verklaren zien. Dit punt is in het iMMO-rapport echter niet onbesproken gelaten; de arts heeft hierover aangegeven dat wetenschappelijk is niet te onderbouwen welke aspecten van het geheugen door de PTSS belemmerd worden en wat dat betekent voor de wel of niet uit het geheugen op te roepen informatie. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
12. Vast staat dat verweerder in reactie op het onderzoek van iMMO geen eigen medisch deskundige heeft ingeschakeld. Zoals uit de hierboven aangehaalde uitspraak volgt, moet verweerder nader motiveren waarom het relaas nog altijd ongeloofwaardig wordt geacht. Verweerder heeft in dat verband in zijn reactie op het iMMO-rapport de in de besluitvorming opgenomen argumenten aangehaald. Daarmee is geen sprake van een wezenlijke nadere motivering van de ongeloofwaardigheid. Voor zover verweerder betoogt dat de conclusies in het iMMO-rappport in ieder geval niet kunnen afdoen aan de ongeloofwaardige verklaringen op de hoofdlijnen van het asielrelaas, wijst de rechtbank erop dat de volgens verweerder ongeloofwaardige verklaringen over eisers sympathie voor de OLF – blijkens het voornemen – zijn gebaseerd op het feit dat eiser daarover weinig heeft uitgeweid, wat echter redelijkerwijs ook verklaard kan worden doordat eiser geen lid is van de OLF maar alleen sympathiek stond tegenover het OLF omdat die opkomt voor de belangen van zijn bevolkingsgroep. Waarom uit het weinig verklaren over de OLF en haar doelstellingen volgt dat niet aannemelijk is dat eiser zich actief zou inzetten voor demonstraties, die volgens eiser niet door de OLF werden georganiseerd, is niet duidelijk.
12. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het licht van de bevindingen in de iMMO-rapportage de ongeloofwaardigheid van het asielrelaas onvoldoende heeft gemotiveerd. Het besluit zal daarom worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb.
12. De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze wordt overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 1.024,- aan kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de behandeling ter zitting, à € 512,- per punt) en verder – met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Besluit – de kosten voor het door een deskundige opgemaakte iMMO-rapport van € 4.446,75. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het iMMO in de asielrechtpraktijk een rol van betekenis speelt waar het gaat om het bieden van de mogelijkheid om medisch (steun)bewijs te leveren maar niet kan worden geacht haar rapportages zelf te financieren en dat van eiser gegeven zijn omstandigheden niet verlangd kan worden de kosten voor het iMMO-rapport te dragen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op de aanvraag neemt;
  • veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, begroot op
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. Proudian, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 10 mei 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel