ECLI:NL:RBDHA:2019:1473

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2019
Publicatiedatum
20 februari 2019
Zaaknummer
7360972 RP VERZ 18-50640
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet na gebruik van cocaïne tijdens personeelsuitje

In deze zaak heeft de kantonrechter te Den Haag op 1 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en haar werkgever, Accent Receptieservices B.V. De werknemer had op 15 oktober 2018 ontslag op staande voet gekregen na het gebruik van cocaïne tijdens een personeelsuitje. De werknemer verzocht de kantonrechter om het ontslag te vernietigen en om doorbetaling van haar salaris, dan wel om een billijke vergoeding. De werkgever verweerde zich tegen het verzoek en vroeg om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een verstoorde arbeidsverhouding.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet gerechtvaardigd was. Hoewel het gebruik van cocaïne maatschappelijk onwenselijk is, vond de rechter dat het gebruik tijdens een personeelsuitje, dat buiten werktijd plaatsvond, niet voldoende grond bood voor ontslag. De rechter stelde vast dat het ontslag ten onrechte was gegeven en dat de werknemer recht had op doorbetaling van haar loon over de periode van 15 oktober 2018 tot 1 december 2018, alsook op een billijke vergoeding van € 3.000,- bruto. De werkgever werd veroordeeld in de proceskosten van de werknemer, die op € 706,00 werden begroot.

De uitspraak benadrukt dat niet elk strafbaar gedrag buiten werktijd automatisch leidt tot ontslag op staande voet, vooral als het gedrag niet direct invloed heeft op de werkprestaties of de relatie met de werkgever.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CB
Zaaknr.: 7360972 RP VERZ 18-50640
Uitspraakdatum: 1 februari 2019
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij in het inleidend verzoek,
verwerende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek,
verder te noemen: werknemer,
gemachtigde: mr. M.H. Horst (ADT Advocaten)
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Accent Receptieservices B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Rijswijk,
verwerende partij in het inleidende verzoek,
verzoekende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek,
verder te noemen: werkgever,
gemachtigde: mevr. mr. I.I. Feenstra (Trevi Advocaten).

1.Het procesverloop

1.1.
Werknemer heeft de kantonrechter bij verzoekschrift met vijf producties (nrs. 1 tot en met 5), bij de griffie ingekomen op 21 november 2018, verzocht -kort gezegd- het door werkgever aan werknemer gegeven ontslag op staande voet te vernietigen met doorbetaling van salaris, dan wel haar in verband met onregelmatige opzegging de transitievergoeding en een billijke vergoeding toe te kennen.
1.2.
Na ontvangst van het verzoekschrift is als datum en tijd voor de mondelinge behandeling bepaald 18 januari 2019 om 9.35 uur.
1.3.
Op 7 januari 2019 is bij de griffie het verweerschrift, tevens een voorwaardelijk tegenverzoek van werkgever ingekomen. Het verweerschrift bevat primair het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet af te wijzen of, indien het verzoek wordt afgewezen de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding en subsidiair het verzoek tot toewijzing van een billijke vergoeding af te wijzen dan wel te matigen tot een redelijk bedrag.
1.4.
Bij brief van 16 januari 2019 heeft de gemachtigde van werkgever nog een aanvullende productie 1 overgelegd.
1.5.
Op 18 januari 2019 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek en van het voorwaardelijk tegenverzoek plaatsgevonden. Daarbij is werknemer in persoon verschenen, samen met haar gemachtigde, en is namens werkgever mevr. [betrokkene] verschenen, samen met de gemachtigde van werkgever. Van hetgeen op de zitting besproken is heeft de griffier zakelijke aantekeningen gemaakt. De gemachtigde van werknemer heeft pleitaantekening overgelegd en de gemachtigde van werkgever een pleitnotitie.
1.6.
Uitspraak op het verzoek en het voorwaardelijk tegenverzoek is bepaald op 1 februari 2019.

2.De feiten

2.1.
Werknemer is geboren op [geboortedag] 1985 en zij is op [2018] in dienst getreden bij werkgever in de functie van [functie] tegen een basissalaris van € 1.960,92 en een flextoeslag van € 196,09 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag bij een arbeidsduur van 36 uur per week. De arbeidsovereenkomst was aanvankelijk een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 1 september 2018, maar is bij brief van 24 juli 2018 per 1 september 2018 verlengd voor onbepaalde tijd. Daarbij is de arbeidsduur gewijzigd van 36 uur naar 32 uur per week, is het salaris en de flextoeslag verlaagd naar € 1.743,04 respectievelijk € 174,30 bruto per maand.
2.2.
In het weekend van vrijdag 12 tot en met 14 oktober 2018 vond een personeelsfeest plaats, georganiseerd door de personeelsverenging van werkgever, op een kampeerboerderij in Hogeloon (N. Br.). Aan het evenement namen 25 werknemers van werkgever deel, die overnachtten in 5 kamers. Werknemer deelde een kamer met acht collega´s.
2.3.
In de avond van zaterdag 13 oktober 2018 is werknemer met enkele collega´s naar de slaapkamer gegaan en zij heeft daar cocaïne getoond en aangeboden aan deze collega. Eén collega is op het aanbod ingegaan en samen met deze collega heeft werknemer cocaïne gebruikt. Daarna hebben zij zich weer bij het gezelschap gevoegd.
2.4.
In de ochtend van zondag 14 oktober 2018 is werknemer door [functie] van werkgever, mevr. [betrokkene] , verzocht naar huis te gaan. Werknemer heeft aan dat verzoek voldaan.
2.5.
Op maandag 15 oktober 2018 is werknemer op staande voet ontslagen. De andere collega, die cocaïne had gebruikt, heeft een schriftelijke waarschuwing gekregen.

3.Het verzoek

3.1.
Werknemer verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(I.) een dag vast te stellen waarop de zaak ter terechtzitting wordt behandeld, primair: (II.) het ontslag op staande voet te vernietigen, en werkgever te veroordelen werknemer toe te laten de bedongen werkzaamheden te verrichten op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat geen gehoor aan deze veroordeling wordt gegeven; (III.) werkgever te veroordelen tot betaling van het salaris van werknemer vanaf 15 oktober 2018 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 50 % en wettelijke rente; (IV.) werkgever te veroordelen tot verstrekking aan werknemer van een bruto-netto salarisspecificatie van de betaling van de vergoeding wegens onregelmatige opzegging en achterstallig loon, binnen een maand [na] afgifte van de beschikking, op straffe van een dwangsom per specificatie van
€ 50,00 per dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat werkgever daarmee in gebreke blijft, subsidiair: (V.) werkgever te veroordelen tot betaling van de billijke vergoeding aan werkgever van € 9.414,47 bruto, dan wel een door de kantonrechter te bepalen billijke vergoeding; (VI.) werkgever te veroordelen aan werknemer een vergoeding te voldoen wegens onregelmatige opzegging van € 3.106,09 (incl. vakantietoeslag) bruto; (VII.) werkgever te veroordelen tot verstrekking aan werknemer van een bruto-netto salarisspecificatie van de betaling van de billijke vergoeding, binnen een maand na de beschikking, op straffe van een dwangsom per specificatie van € 50,00 per dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat werkgever daarmee in gebreke blijft; (VIII.) werkgever te veroordelen in de kosten van de procedure, het salaris van gemachtigde daaronder begrepen.
3.2.
Aan het verzoek legt werknemer -kort gezegd- ten grondslag dat de feiten die werkgever ten grondslag heeft gelegd aan het ontslag op staande voet niet een ontslag op staande voet kunnen rechtvaardigen.
3.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft werknemer haar verzoek ´geswitched´, met dien verstande dat zij het primair verzoek heeft laten vallen, waardoor het subsidiaire verzoek het primaire (en enige) verzoek is geworden.

4.Het verweer en het (voorwaardelijk) tegenverzoek van werkgever

4.1.
Werkgever verweert zich tegen het verzoek en verzoekt het verzoek af te wijzen en voor het geval het verzoek alsnog wordt toegewezen de arbeidsovereenkomst op grond van een verstoorde verhouding te ontbinden. Subsidiair verzoekt werkgever het verzoek voor een billijke vergoeding af te wijzen en in ieder geval te matigen.

5.De beoordeling

5.1.
Dat werknemer, zoals overwogen is in rechtsoverweging 3.3, haar verzoek heeft ´geswitched´, doet er niet aan af dat in deze procedure beoordeeld moet worden of werkgever werknemer terecht of ten onrechte op staande voet heeft ontslagen. Waar het in deze procedure in wezen om draait is het antwoord op de vraag of het gebruik van cocaïne door werknemer tijdens een personeelsuitje en het aanbieden van cocaïne aan een collega tijdens dat personeelsuitje voldoende grond oplevert om de arbeidsovereenkomst tussen werknemer en werkgever met onmiddellijke ingang te (kunnen) beëindigen.
5.2.
Bij deze beoordeling stelt de kantonrechter enerzijds voorop dat het gebruik van cocaïne in brede kring als maatschappelijk onwenselijk wordt beschouwd en dat het bezitten, aanbieden of verhandelen van cocaïne zelfs een strafbaar feit is, maar anderzijds dat het gebruik van cocaïne in bepaalde kringen zo niet gemeengoed, dan toch in ieder geval tamelijk wijd verbreid is. De berichten in de media over metingen in onder meer het afvalwater van de gemeente Amsterdam wijzen in die zin op uitgebreid gebruik van cocaïne en het onderscheppen van grote hoeveelheden cocaïne door de douane in onder meer de haven van Rotterdam wijzen in de richting van het gebruik van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne.
5.3.
Dat werknemer cocaïne zelf gebruikt en, naar aan te nemen valt, een kleine hoeveelheid aanbiedt aan een collega, waarvan gezegd wordt dat die niet eerder cocaïne gebruikte, is derhalve enerzijds wellicht onwenselijk of zelfs strafbaar, maar anderzijds een maatschappelijke realiteit, die niet als zeldzaam dient te worden gezien.
5.4.
De argumenten, die werkgever aandraagt dat in het geval klanten van werkgever bekend zouden raken met het gebruik door werknemer van cocaïne en dat daardoor de zakelijke belangen van werkgever geschaad worden overtuigen de kantonrechter in ieder geval niet. Dat werknemer wellicht in de privésfeer cocaïne gebruikt en eenmaal tijdens een personeelsuitje, leidt er nog niet toe dat klanten daarvan op de hoogte zouden kunnen raken, ook nu van de zijde van werkgever in het geheel niet wordt gesteld dat werknemer niet goed functioneerde, laat staan dat er op enig moment zou zijn geconstateerd dat zij tijdens werktijd onder invloed van drugs was.
5.5.
Ook de stelling van werkgever dat zij ook overigens het vertrouwen in werknemer heeft verloren overtuigen de kantonrechter onvoldoende. Werknemer zal zich er zeker van bewust zijn dat het bezit en het aanbieden van cocaïne strafbaar en maatschappelijk ongewenst is, maar niet ieder strafbaar en/of maatschappelijk ongewenst gedrag van een werknemer buiten het dienstverband om kan leiden tot beëindiging van het dienstverband of ontslag op staande voet.
5.6.
De in deze procedure voorliggende vraag is dus of het gebruik en het aanbieden van cocaïne door werknemer tijdens een personeelsuitje, dat werd georganiseerd door de personeelsvereniging van werkgever, welk gebruik, als dat volledig in de privésfeer zouden hebben plaatsgevonden en niet haar functioneren zou hebben beïnvloed, niet tot enige arbeidsrechtelijke gevolgen voor werknemer zouden leiden, in zodanig verband met haar dienstverband staat dat haar dienstverband met onmiddellijke ingang beëindigd dient te worden.
5.7.
De kantonrechter is van oordeel dat in dit geval het gebruik van de cocaïne te ver verwijderd is van het dienstverband van werkgever met werknemer. In de eerste plaats vond het gebruik plaats buiten werktijd en op een locatie die ver verwijderd was van de plaats, waar werknemer gebruikelijk haar werkzaamheden verrichtte. Daarnaast vond het gebruik plaats tijdens een personeelsuitje, dat georganiseerd werd door de personeelsvereniging van werknemer. Daarvan zegt werkgever zelf dat die vereniging ten doel heeft de onderlinge band van de werknemers van werkgever te versterken, omdat die werknemers allemaal op verschillende plaatsen werken en elkaar weinig zien. Van enige rechtstreekse betrokkenheid van werkgever op de activiteiten van de personeelsvereniging is niet gebleken. De kosten van het uitje werden bovendien bestreden met een bijdrage van de werknemers zelf, met slechts een bescheiden bijdrage van de zijde van de werkgever. Tenslotte vond het gebruik plaats in de beslotenheid van een kampeerboerderij.
5.8.
Al met al is de kantonrechter van oordeel dat het gebruik van de cocaïne door werknemer, zoals hierboven beschreven, niet een ontslag op staande voet rechtvaardigt. Het ontslag op staande voet is daarmee ten onrechte gegeven.
5.9.
Zoals eerder overwogen, ziet werknemer af van herstel van haar dienstverband. In dat licht wordt het ontslag op staande voet gezien als een opzegging van het dienstverband door werkgever, waartegen werknemer zich niet verzet. Daarmee is aan het dienstverband per 1 december 2018 een einde gekomen en heeft werknemer recht op doorbetaling van haar loon over de periode van 15 oktober 2018 tot 1 december 2018. Werknemer verzoekt over die periode een bedrag van € 3.106,09 bruto (incl. vakantietoeslag) en omdat werkgever geen verweer voert tegen de hoogte van dat bedrag zal de kantonrechter dat bedrag toewijzen.
5.10.
Dan resteert nog het punt van de billijke vergoeding. Zoals eerder overwogen oordeelt de kantonrechter het ontslag op staande voet als ten onrechte gegeven. Daarmee is het ontslag ernstig aan werkgever te verwijten, waardoor deze zich blootstelt aan toewijzing van een billijke vergoeding, waarom werknemer nu ook verzoekt. Met werknemer is de kantonrechter eens dat werknemer recht heeft op een billijke vergoeding.
5.11.
Werknemer gaat er zelf vanuit dat haar dienstverband niet zou voortduren na 1 maart 2019. Dat zal ingegeven zijn door de gedachte dat na het voorval van 15 oktober 2018 een scheve verhouding tussen werknemer enerzijds en werkgever en collega´s anderzijds is ontstaan, waarin het voor werknemer moeilijk zou worden zich bij werkgever en ten opzichte van haar collega´s te handhaven. De hoogte van de billijke vergoeding moet worden bepaald aan de hand van alle omstandigheden van het geval, waarbij de gevolgen van het ontslag een belangrijke factor is. In het feit dat ook in de ogen van werknemer haar dienstverband als gevolg van haar handelen op 15 oktober 2018 eindig zou zijn, heeft zij het eindigen van haar dienstverband ook zelf in de hand gewerkt. De kantonrechter ziet daarom aanleiding de billijke vergoeding te beperken tot € 3.000,- bruto, afgerond ongeveer anderhalve maand salaris.
5.12.
Als verzocht zal de kantonrechter het verzoek tot verstrekking van een bruto-netto salarisspecificatie toewijzen, met dien verstande dat hij een dwangsom daaraan zal onthouden. Werkgever heeft niet de indruk gewekt dat zij zich niet zal gaan houden aan een rechterlijke beslissing op dat punt.
5.13.
Gelet op het voorgaande komt de kantonrechter niet toe aan de behandeling van het voorwaardelijke tegenverzoek van werkgever.
5.14.
Als de grotendeels gelijk gestelde partij zal werkgever worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van werknemer, begroot op € 706,00.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt werkgever tot betaling aan werknemer van een billijke vergoeding ter hoogte van € 3.000,- bruto en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van
€ 3.106,09 bruto;
6.2.
veroordeelt werkgever tot verstrekking aan werknemer van een bruto-netto salarisspecificatie van de betaling van de billijke vergoeding, binnen een maand na deze beschikking,
6.3.
veroordeelt werkgever in de proceskosten aan de zijde van werknemer, begroot op
€ 706,00, waaronder een bedrag van € 480,00 als het aan de gemachtigde van werknemer toekomende salaris;
6.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en op 1 februari 2019 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.