ECLI:NL:RBDHA:2019:14673

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
6 maart 2020
Zaaknummer
C/09/580468 / JE RK 19-2360
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 februari 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren op een onbekende datum in 2019. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd op 12 november 2019 en gold tot 17 februari 2020. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 17 november 2020, op verzoek van de Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, de gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De moeder van de minderjarige, bijgestaan door haar advocaat mr. M. Cortet, was het niet eens met de verlenging, omdat zij vond dat er geen ernstige bedreiging was voor de ontwikkeling van haar kind. De vader steunde deze stelling. De kinderrechter oordeelde echter dat de gronden voor ondertoezichtstelling, zoals genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek, nog steeds aanwezig waren. De moeder was veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden voor een ernstig strafbaar feit, en het Openbaar Ministerie had hoger beroep aangetekend. Dit creëerde een serieuze bedreiging voor de ontwikkeling van de minderjarige. De kinderrechter concludeerde dat, ondanks de goede samenwerking tussen de ouders en de hulpverlenende instantie, een ondertoezichtstelling noodzakelijk was om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de griffier P.A. Kok aanwezig. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is op 6 maart 2020 vastgesteld. Hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/580468 / JE RK 19-2360
Datum uitspraak: 14 februari 2020

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak naar aanleiding van het op 23 september 2019 ingekomen verzoekschrift van:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
betreffende:

[minderjarige] geboren op [geboortedag] 2019 te [geboorteplaats]

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Cortet, te Utrecht.
en
[de man]
hierna te noemen: de vader,
beiden wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 12 november 2019 van de kinderrechter in deze rechtbank is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 17 november 2019 tot 17 februari 2020, en is de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking d.d. 12 november 2019;
- de brief, gedateerd 20 januari 2020, van de advocaat van de moeder, met als bijlage een vonnis van de rechtbank Limburg van 13 januari 2020;
- een faxbericht van de gecertificeerde instelling van 10 februari 2020, met als bijlage een schriftelijke voortgangsrapportage.
Op 14 februari 2020 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
- de [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. M. Cortet,
- de vader, en
- de tolk, de heer F. el Bouazati.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar, omdat de belangrijkste doelen van de ondertoezichtstelling zijn dat [minderjarige] zich leeftijdsadequaat ontwikkelt en dat er duidelijkheid komt over de strafzaak van de moeder. Op de vorige zitting heeft de gecertificeerde instelling aangegeven dat het inmiddels zo goed ging dat ingestemd kon worden met een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de termijn van twee maanden, dit in afwachting van het vonnis in de strafzaak van de moeder. Op 13 januari 2020 heeft de meervoudige strafkamer van de rechtbank Limburg vonnis gewezen. Naar aanleiding van dit vonnis vindt de jeugdbeschermer het toch nodig dat er een hulpverlenende instantie is om de zaak te monitoren, omdat het Openbaar Ministerie in hoger beroep is gegaan, waardoor er nog sprake kan zijn van veel stress in de opvoeding en verzorging van [minderjarige] en het gezinssysteem kwetsbaar kan zijn. Erkend wordt dat het heel goed gaat tussen de ouders en [minderjarige] , en dat de moeder open staat voor hulpverlening, maar de jeugdbeschermer acht het van belang dat de hulpverlening van ASVZ gecontinueerd wordt. ASVZ op haar beurt vindt het noodzakelijk dat er een ondertoezichtstelling is en ondersteuning en wil hierin niet zelf de verantwoordelijkheid dragen.
Mr. Cortet heeft ter zitting samengevat verklaard dat de moeder het niet eens is met een verlenging van de ondertoezichtstelling. Er zijn immers geen indicaties van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] . Het gaat goed met haar en zij ontwikkelt zich goed. Erkend wordt dat de moeder is veroordeeld in de strafzaak en dat het vonnis in hoger beroep nog maanden op zich kan laten wachten, maar de moeder meent dat er geen verplicht kader nodig is. Er is sprake van een goede samenwerking met ASZV en de moeder begrijpt dan ook niet waarom zij niet de verantwoordelijkheid willen dragen, maar zal als ASZV hiertoe niet bereid is, voor een andere hulpverlenende instantie zorgen die deze taak wil overnemen.
De vader heeft ook verweer gevoerd. Hij heeft verklaard dat het nu goed gaat met zijn dochter en met de ouders en dat een verplicht kader niet nodig is.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht.
Hierbij overweegt de kinderrechter dat de gronden ten opzichte van de vorige zitting nog onverkort aanwezig zijn. De moeder is immers veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien maanden voor een ernstig strafbaar feit betreffende (medeplegen van) mishandeling begaan tegen een kind van haar mededader. Het Openbaar Ministerie is van dit vonnis in hoger beroep gegaan, zodat het vonnis nog niet onherroepelijk is. De mogelijkheid van een detentiestraf vormt een serieuze bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] . Ondanks de goede samenwerking tussen de ouders en ASZV blijkt bovendien dat deze instantie niet zelf de verantwoordelijkheid wil dragen en dat een ondertoezichtstelling daarvoor nodig is. Hulpverlening in het vrijwillig kader is in dit geval derhalve niet passend.
Dit alles bij elkaar maakt dat de kinderrechter verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] noodzakelijk acht, om haar ontwikkeling te monitoren, de reeds ingezette hulpverlening te continueren en om zodoende haar belangen te waarborgen.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] van 17 februari 2020 tot 17 november 2020 met behoud van de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2020 door mr. C.M. van der Kleijn, kinderrechter, in tegenwoordigheid van P.A. Kok als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 6 maart 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.