ECLI:NL:RBDHA:2019:14657

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2019
Publicatiedatum
3 maart 2020
Zaaknummer
c09/585314
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van een complexe scheidingssituatie

Op 16 december 2019 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking uitgesproken in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak is gestart naar aanleiding van een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, die zich ernstige zorgen maakt over de ontwikkeling van de kinderen. De ouders van de kinderen zijn verwikkeld in een complexe scheidingssituatie en hebben sinds de verhuizing van Polen naar Nederland in september 2019 geen contact meer gehad met de vader. Tijdens de zitting is gebleken dat de kinderen angst en weerstand tonen tegen hun vader, wat leidt tot een loyaliteitsconflict. De Raad heeft verzocht om een ondertoezichtstelling voor een periode van zes maanden, wat door beide ouders werd gesteund.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de situatie van de kinderen zorgelijk is en dat er een ernstig vermoeden bestaat dat hun ontwikkeling wordt bedreigd. De ouders zijn niet in staat om samen de noodzakelijke hulpverlening in te schakelen, wat de rechtbank tot de conclusie brengt dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De kinderrechter heeft besloten om de kinderen onder toezicht te stellen van de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 16 december 2019 tot 16 juni 2020. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer
Zaaksgegevens: C/09/585314 / JE RK 19-3115
Datum uitspraak: 16 december 2019

Beschikking van de meervoudige kamer

Ondertoezichtstelling

in de zaak naar aanleiding van het op 16 december 2019 mondelinge gedane en op 19 december 2019 schriftelijk bevestigde verzoek van:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden(hierna te noemen: de Raad),
betreffende:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] .
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[y] ,

de vader,
wonende te Polen,
advocaat: mr. S. Scheimann te Rotterdam.

[x]

de moeder,
wonende te [woonplaats x] ,
advocaat: mr. M.L. Hamburger te Amstelveen.

Het procesverloop

Op 16 december 2019 heeft ter zitting met gesloten deuren van de meervoudige kamer van deze rechtbank de mondelinge behandeling plaatsgevonden, gecombineerd met het verzoek van de vader tot teruggeleiding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar Polen (C/09/581767, FA RK 19-7489). Op het verzoek tot teruggeleiding zal bij afzonderlijke beschikking op 30 december 2019 worden beslist.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, zoals die zijn ingediend in de teruggeleidingsprocedure.
Ter zitting zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en door mr. A. Delden;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw [medew. RvdK] namens de Raad.

Verzoek en verweer

Namens de Raad is ter zitting mondeling verzocht om een ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de periode van zes maanden uit te spreken. Na de zitting heeft de Raad dit verzoek schriftelijk bevestigd.
Zowel de vader als de moeder hebben ingestemd met het verzochte, althans hebben zich niet tegen toewijzing daarvan verzet.

Beoordeling

De Raad heeft ter zitting meegedeeld zich ernstige zorgen te maken over de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven sinds september 2019 met de moeder in Nederland. Sindsdien, tot aan een begeleid contact ten kantore van de raad tijdens de onderhavige procedure, hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geen contact gehad met de vader. Bij dit begeleid contact lieten [minderjarige 1] en [minderjarige 2] veel angst voor en weerstand tegen de vader zien. De Raad vindt deze enorme angst en weerstand zeer verontrustend. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] lijken in een loyaliteitsconflict te verkeren en dreigen klem en verloren te raken tussen hun ouders. [minderjarige 1] heeft de vader volledig buiten haar leven geplaatst, de moeder is alles en de vader is niets. [minderjarige 2] is extreem angstig voor de vader. Daarnaast hebben de kinderen een belast verleden met de verhuizing van Polen naar Nederland, de complexe scheiding, die al sinds 2015 aan de gang is, de mishandeling die zou hebben plaatsgevonden versus de ontkenning daarvan door de vader, de weerstand en de vervreemding van de vader en de omstandigheid dat de moeder zegt dat alles buiten de invloedsfeer van de moeder valt. De ouders communiceren niet met elkaar. Gelet op de verstoorde relatie tussen de ouders acht de Raad de kans gering dat de moeder, zonder inmenging van derden, voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] haar verantwoordelijkheid zal nemen in het zoeken van hulpverlening voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om de breuk met hun vader en het plotselinge vertrek uit Polen te verwerken en om het contact van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met hun vader te herstellen. De Raad stelt dat een in Nederland uitgesproken ondertoezichtstelling met betrekking tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , waarbij hulp voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt gezocht en wordt gewerkt aan verbetering van de communicatie tussen de ouders om in elk geval het contact van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met hun vader te waarborgen, een oplossing kan bieden. Wanneer de rechtbank beslist dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar Polen zullen terugkeren, kan de in Nederland gestarte hulpverlening worden overgedragen aan de daartoe meest gerede instantie in Polen.
Zowel de vader als de moeder verzetten zich niet tegen een ondertoezichtstelling. Zij zijn beiden van mening dat er hulp moet komen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn.
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bestaan uit het hierna volgende. De situatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is zeer zorgelijk. De ouders zijn al jaren verwikkeld in een complexe scheidingssituatie waarin zij niet met elkaar over de kinderen kunnen communiceren. De kinderen zijn zeer plotseling met de moeder van Polen naar Nederland verhuisd, zonder dat de vader daarvan op de hoogte is gesteld. Alles wijst erop dat de kinderen in een loyaliteitsconflict verkeren en dat zij hebben moeten kiezen tussen hun ouders. Beide kinderen hebben een zeer negatief beeld van hun vader en op dit moment geen contact met hun vader. De rechtbank acht dit evenals de Raad zeer zorgelijk en schadelijk voor de ontwikkeling van de kinderen. Het negatieve beeld dat de kinderen van de vader hebben dat mede lijkt te zijn ingegeven door de moeder is op zichzelf al een ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen. De kinderen worden daardoor immers belemmerd in het onderhouden van contact met hun vader, van wie zij afstammen, met wie zij zich moeten kunnen identificeren en die zeer lange tijd een belangrijke factor is geweest in hun leven. Bovendien lijken zij zich gedwongen te voelen een keuze te maken of zij loyaal zijn aan de moeder of aan de vader. Een dergelijke situatie vormt zonder meer een bedreiging voor de ontwikkeling van minderjarige kinderen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hulp en ondersteuning nodig en de ouders zijn, zonder inmenging van derden, niet in staat samen de noodzakelijke hulpverlening in te schakelen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een ernstig vermoeden dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zodanig opgroeien dat hun ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De rechtbank acht het daarom noodzakelijk dat zij onder toezicht worden gesteld. Mocht het verzoek tot teruggeleiding van de kinderen naar Polen worden toegewezen en de toewijzing van het verzoek onherroepelijk worden dan kan de ondertoezichtstelling worden overgedragen aan de Poolse instanties.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] , en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , van 16 december 2019 tot
16 juni 2020 onder toezicht van de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2019 door mrs. H.M. Boone, O.F. Bouwman en I. Zetstra, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. S.G.J. Verkennis als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 30 december 2019.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.