Overwegingen
Ten aanzien van het griffierecht
1. Eiser heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Eiser heeft daartoe een verklaring overgelegd waarin hij heeft aangegeven dat hij geen vermogen of inkomen heeft in Nederland, noch in het buitenland. De rechtbank overweegt dat, gelet op de overgelegde verklaring, aannemelijk is gemaakt dat eiser niet over voldoende inkomsten of vermogen beschikt om in staat te zijn het verschuldigde bedrag aan griffierecht te betalen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt dan ook, waardoor eiser wordt vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
Ten aanzien van het beroep
Wat ging aan het beroep vooraf?
2. Eiser heeft de Britse nationaliteit en is een Unieburger. Hij is op onbekende datum Nederland ingereisd. Op 19 september 2017 heeft eiser zich ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Eiser heeft een vriendin en twee minderjarige kinderen die in Nederland wonen.
3. Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van [datum 1] 2017 is eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar wegens het plegen van doodslag op [datum 2] 2014.Eiser zit hiervoor nog steeds gedetineerd.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft het rechtmatig verblijf van eiser beëindigd omdat zijn persoonlijk gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Eiser heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig misdrijf waarvan de veroordeling pas recentelijk heeft plaatsgevonden. Sinds zijn veroordeling heeft eiser uitsluitend gedetineerd gezeten. Eiser heeft daarom nog niet kunnen aantonen dat hij zijn gedragingen in de samenleving heeft verbeterd. Dat eiser zich in detentie goed gedraagt, kan niet tot een andere conclusie leiden. In dat kader wijst verweerder op de ernst van het delict, de niet geringe duur van de opgelegde gevangenisstraf, de ontkennende houding van eiser en het feit dat eiser nog steeds in detentie verblijft. Ook aan het door eiser overgelegde reclasseringsrapport, dat vermeldt dat het recidiverisico in het geval van eiser laag is, kan geen beslissende betekenis toekomen omdat de reclassering geen kennis heeft kunnen nemen van eisers strafdossier. Het besluit is niet in strijd met artikel 8 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Weliswaar is sprake van inmenging in eisers privé- en familieleven, maar dit is toegestaan in het belang van de bescherming van de openbare orde. De belangen van de Nederlandse overheid wegen zwaarder dan het belang van eiser en zijn gezin bij uitoefening van gezinsleven. Ook wegen eisers belangen in het kader van artikel 8 van het EVRM niet op tegen het feit dat eiser een zeer ernstig misdrijf heeft gepleegd. Verweerder heeft eiser op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 ongewenst verklaard, omdat hij bij onherroepelijk rechterlijk vonnis is veroordeeld voor één of meer misdrijven waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd. Eiser heeft het bestreden besluit gemotiveerd betwist.
Heeft eiser duurzaam verblijfsrecht?
5. Eiser voert aan dat hij duurzaam verblijfsrecht in Nederland heeft. In tegenstelling tot wat verweerder heeft gesteld, onderbreken de perioden van detentie de opbouw van het duurzame verblijfsrecht niet. Eiser verwijst in dit kader naar het arrest Vomero van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het HvJEU).Uit dit arrest volgt dat het enkele feit dat een persoon gedetineerd is, niet betekent dat zijn integratiebanden met Nederland zijn verbroken en dat hij geen duurzaam verblijfsrecht heeft kunnen verwerven. Ook heeft eiser zich op de zitting beroepen op het arrest Dogan.In dit arrest heeft een Turkse onderdaan zijn duurzame verblijfsrecht niet verloren, ondanks dat hij langdurig vast heeft gezeten. Eiser voert aan dat een Turkse onderdaan nooit een sterkere positie kan hebben dan EU-onderdanen en dat ook daarom niet gezegd kan worden dat detentie het verblijfsrecht bij EU-onderdanen wel onderbreekt. Eiser betoogt dat hem, gelet op deze arresten, het verhoogde niveau van bescherming tegen verwijdering uit artikel 28, tweede lid van Richtlijn 2004/38 (de Verblijfsrichtlijn) toekomt.
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser geen duurzaam verblijfsrecht heeft verworven, omdat de opbouw van het duurzame verblijf wordt doorbroken door perioden die in het gastland in detentie zijn doorgebracht. Verweerder verwijst in dat kader naar het arrest Onuekwere.Verweerder neemt aan dat eiser vanaf
[datum 4] 2012in Nederland was. Volgens verweerder is eiser thans in Nederland met ingang van [datum 3] 2016 gedetineerd geraakt. Dat betekent dat de opbouw van het duurzame verblijfsrecht met ingang van die datum is onderbroken. Er kan dus niet gesteld worden dat eiser vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland, aldus verweerder.
7. De vraag of eiser duurzaam verblijfsrecht heeft, is van belang voor de vraag welke bescherming hem toekomt op grond van artikel 28 van de Verblijfsrichtlijn. Dit artikel kent een gelaagde opbouw; een Unieburger die in beginsel korter dan vijf jaar in een gastlidstaat heeft verbleven kan slechts van dat grondgebied worden verwijderd om redenen van openbare orde of veiligheid (eerste lid), een Unieburger met duurzaam verblijfsrecht in de gastlidstaat, in beginsel verblijf tussen de vijf en tien jaar, kan slechts van dat grondgebied worden verwijderd om
ernstigeredenen van openbare orde of veiligheid (tweede lid), en een Unieburger die de laatste tien jaar in de gastlidstaat heeft verbleven kan slechts van dat grondgebied worden verwijderd om
dwingenderedenen van openbare veiligheid (derde lid). Volgens verweerder valt eiser onder de bescherming van het eerste lid. Volgens eiser valt hij onder de hogere bescherming van het tweede lid. De rechtbank oordeelt anders en overweegt daartoe als volgt.
8. Eisers beroep op het arrest Vomero slaagt niet. In dat arrest ging het om de vraag wanneer een Unieburger in aanmerking komt voor het aanzienlijk verhoogde niveau van bescherming van het derde lid van artikel 28 van de Verblijfsrichtlijn tegen verwijdering. Dat is volgens het HvJ EU het geval als een Unieburger beschikt over duurzaam verblijfsrecht en de laatste tien jaar in de gastlidstaat heeft verbleven. In dat laatste kader heeft het HvJ EU overwogen dat de jaren doorgebracht in detentie niet zonder meer de duurzaamheid van het verblijf in de gastlidstaat verbreken. Dat is echter niet de vraag die thans aan de orde is. In dit geval is het de vraag of eiser überhaupt een duurzaam verblijfsrecht heeft. Voor beantwoording van die vraag is onder meer van belang het arrest M.G.en het door verweerder aangehaalde arrest Onuekwere, beiden van het HvJ EU. Uit deze arresten volgt dat voor het verwerven van duurzaam verblijf in de zin van artikel 16, tweede lid, van de Verblijfsrichtlijn de in detentie doorgebrachte periode niet meetellen. Volgens eiser is het arrest Onuekwere niet van toepassing op de situatie van eiser, omdat het arrest Onuekwere een derdelander betrof. De rechtbank volgt dit betoog niet. Het arrest M.G. betrof immers een Portugees staatsburger met verblijf in het Verenigd Koninkrijk en in dat arrest heeft het HvJ EU in dit verband dezelfde conclusie getrokken. Het beroep van eiser op het arrest Dogan slaagt evenmin. Dit arrest betrof een andere casus, namelijk de vraag wanneer een Turkse onderdaan behoort tot de legale arbeidsmarkt. Die vraag speelt hier niet.
9. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de periode die eiser in detentie heeft doorgebracht, niet meetelt voor de verwerving van het duurzaam verblijfsrecht. Niet is betwist dat eiser vanaf [datum 4] 2012 in Nederland is. Eiser bevindt zich vanaf [datum 3] 2016 tot heden in detentie. Eiser heeft dus niet vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf in Nederland gehad. Dat betekent dat eiser geen duurzaam verblijfsrecht in de zin van artikel 16, tweede lid, van de Verblijfsrichtlijn heeft verkregen. Met verweerder is de rechtbank dan ook van oordeel dat eiser valt onder de bescherming van artikel 28, eerste lid van de Verblijfsrichtlijn. Verweerder heeft dan ook terecht de maatstaf van artikel 8.22, eerste lid van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 dat ziet op het beëindigen van rechtmatig verblijf toegepast en niet de maatstaf van artikel 8.18 van het Vb 2000 dat ziet op het beëindigen van duurzaam verblijfsrecht. Eisers beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Mocht verweerder eisers verblijfsrecht beëindigen en hem ongewenst verklaren?
10. De vraag is vervolgens of verweerder deze maatstaf juist heeft toegepast en eisers verblijfsrecht op grond van artikel 8.22, eerste lid, van het Vb 2000 mocht beëindigen. Eiser voert in dit kader aan dat ondeugdelijk is gemotiveerd dat eisers persoonlijke gedrag een actuele daadwerkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Eiser heeft in detentie een positieve gedragsverandering ondergaan. Dit blijkt uit verschillende stukken, zoals de e-mail van de casemanager van de P.I. Lelystad van 23 mei 2018, de brief van eiser en medegedetineerden omtrent het opzetten van trainingsschema’s, de toewijzing van het incidenteel verlof van 19 januari 2018, de e-mail van eisers partner van 30 juli 2018 en het reclasseringsadvies dat is gedateerd op
31 januari 2018. In het reclasseringsadvies is het recidiverisico ingeschat als laag. Ook heeft de reclassering aangegeven dat zij geen aanwijzingen hebben voor acuut gevaar of gevaar voor specifieke personen. Verder merkt eiser op dat hij zich, toen hij gezocht werd voor de strafbare gedraging, zelf heeft gemeld bij de politie. Hij was destijds in Nigeria voor zijn werk en is direct na terugkomst in Nederland naar de politie gegaan. Hieruit blijkt dat eiser verantwoording neemt voor zijn daad. Deze omstandigheden heeft verweerder niet kenbaar bij zijn motivering betrokken.
11. Met de invoering van artikel 8.22, eerste lid van het Vb 2000 is artikel 27 van de Verblijfsrichtlijn geïmplementeerd. In de nationale bepaling is opgenomen dat het moet gaan om het persoonlijke gedrag van de vreemdeling die een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt en dat in het bijzonder rekening wordt gehouden met de duur van het verblijf van de betrokkene in Nederland, diens leeftijd, gezondheidstoestand, gezins- en economische situatie en sociale en culturele integratie in Nederland en de mate waarin hij bindingen heeft met zijn land van herkomst. Op deze wijze is de beoordeling van het daadwerkelijke gedrag van de vreemdeling en de toets aan het evenredigheidsbeginsel in de nationale regelgeving opgenomen.
12.1Uit eisers betoog begrijpt de rechtbank dat door eiser met name wordt betwist dat de door verweerder gestelde bedreiging actueel is. De rechtbank volgt dit betoog niet en overweegt daartoe als volgt. Uit de door eiser overgelegde stukken komt het beeld naar voren van een persoon die zich in detentie goed lijkt te gedragen. Hoewel men zich in detentie ook behoort te gedragen, en dat dus geen omstandigheid is die zonder meer in het voordeel van eiser betrokken hoeft te worden, blijkt uit de stukken echter ook dat eiser in detentie een positieve gedragsverandering laat zien. Naar het oordeel van de rechtbank is deze gedragsverandering op dit moment echter nog onvoldoende bestendig gebleken. Eiser heeft immers een ernstig delict begaan; hij heeft iemand van het leven beroofd. Tegenover een dergelijk ernstig delict moet eiser gedurende langere tijd middels zijn persoonlijke gedrag laten zien dat hij daadwerkelijk geen actueel gevaar meer is voor de openbare orde.
12.2Het reclasseringsrapport waarin het recidiverisico als laag is ingeschat, heeft verweerder op goede gronden daartoe onvoldoende geacht. In het reclasseringsrapport staat dat de strafstukken ontbraken en daarom geen verband kan worden gelegd tussen de leefgebieden en het delict. Mede daarom is het de rechtbank onvoldoende duidelijk geworden op basis van welke informatie het recidiverisico als laag is ingeschat. Aan dit rapport kan dan ook niet de waarde worden gehecht die eiser daaraan gehecht wenst te zien. Ten aanzien van eisers betoog dat hij direct na terugkeer uit Nigeria zichzelf heeft gemeld bij de politie en dat daaruit blijkt dat hij zijn verantwoordelijkheid neemt, overweegt de rechtbank dat wat daar ook van zij, verweerder terecht heeft opgemerkt dat eiser na het plegen van de doodslag naar Nigeria is vertrokken, wat allerminst getuigt van verantwoordelijkheid nemen voor een ernstig delict. Ook dit betoog kan dan ook niet leiden tot de conclusie dat eiser door zijn gedrag geen actuele bedreiging meer vormt.
13. Gelet op het voorgaande heeft verweerder kunnen concluderen dat eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Verweerder had hierin dan ook aanleiding mogen zien om het rechtmatig verblijf van eiser te beëindigen. Daarmee is ook de bevoegdheid gegeven om eiser op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 ongewenst te verklaren. Verweerder heeft eiser dan ook ongewenst kunnen verklaren. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat artikel 8 van het EVRM zich hier niet tegen verzet. Verweerder heeft in zijn besluitvorming het familie- en privéleven van eiser beoordeeld aan de hand van criteria die daarbij volgens het Europese Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) van belang zijn.Verweerder heeft dat inzichtelijk en kenbaar gedaan; de naar voren gebrachte omstandigheden en belangen van eiser zijn betrokken, maar verweerder heeft gemotiveerd en op goede gronden uiteengezet waarom daar geen doorslaggevende betekenis aan kan worden toegekend. Eisers beroep op het arrest Chavez-Vilchezslaagt evenmin. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat de relatie tussen hem en zijn kinderen voldoet aan de criteria uit verweerders beleid.
14. Het betoog van eiser dat verweerder bij het nemen van zijn beslissing ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de nadere Brexit, slaagt niet. Dit betreft immers een onzekere toekomstige gebeurtenis. Eiser voert ook aan dat verweerder in strijd met de hoorplicht heeft gehandeld, omdat hij niet is gehoord. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Gelet op hetgeen eiser in bezwaar heeft aangevoerd, bezien in het licht van het primaire besluit, was van een dergelijke situatie sprake. Van schending van de hoorplicht is dan ook geen sprake. De rechtbank verwerpt ook deze beroepsgrond.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.