ECLI:NL:RBDHA:2019:14650

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2019
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
C/09/573380 / HA ZA 19-480
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betalingsverplichting uit een geldleningsovereenkomst tussen Deelbeheer B.V. en [de gedaagde partij]

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, heeft Deelbeheer B.V. een vordering ingesteld tegen [de gedaagde partij] met betrekking tot een geldleningsovereenkomst. Deelbeheer vorderde betaling van € 59.400, vermeerderd met contractuele rente en buitengerechtelijke kosten, als gevolg van een lening die in 2013 was verstrekt voor de renovatie van een dak. De rechtbank heeft vastgesteld dat Deelbeheer in totaal € 175.000 heeft overgemaakt aan [de gedaagde partij], waarvan een deel is terugbetaald. De gedaagde partij betwistte de vordering en voerde aan dat de bedragen geen lening betroffen, maar voorschotten op verkopen van kunstwerken. De rechtbank oordeelde dat de leningsovereenkomst wel degelijk bestond en dat de gedaagde partij verplicht was de resterende hoofdsom van € 45.000 terug te betalen. De rechtbank wees de vordering in reconventie van de gedaagde partij af, die stelde dat het beslag dat Deelbeheer had gelegd op haar bankrekeningen onterecht was. De rechtbank concludeerde dat Deelbeheer rechtmatig had gehandeld en dat de gedaagde partij in de proceskosten werd veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/573380 / HA ZA 19-480
Vonnis van 4 december 2019
in de zaak van
DEELBEHEER B.V.te Den Haag,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.A. Schobben te Rotterdam,
tegen
[de gedaagde partij]te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A.G.W. van Kessel te Leeuwarden.
Partijen worden hierna Deelbeheer en [de gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 mei 2019, met producties 1 t/m 6;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met de producties 1 t/m 7;
- de akte houdende toelichting op in het geding te brengen stukken, tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie (hierna: de akte), met productie 1 t/m 7;
- het tussenvonnis van 24 juli 2019 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van de op 17 oktober 2019 gehouden comparitie.
1.2.
In overleg met [de gedaagde partij] – Deelbeheer is niet ter comparitie verschenen – is het proces-verbaal van de comparitie buiten haar aanwezigheid opgemaakt. [de gedaagde partij] is in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal, voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. Zij heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[A] (hierna: [A] ) is galeriehouder in [plaats] . Hij handelt onder de namen [de V.O.F.] en [Handelsnaam A] (hierna gezamenlijk aan te duiden als: [de V.O.F. c.s.] ). [A] is aandeelhouder in Deelbeheer B.V.
2.2.
[B] (hierna: [B] ) is beeldend kunstenaar. Zij handelt in ieder geval sinds 1 januari 1994 onder de naam ‘ [de eenmanszaak B] ’. Op 28 februari 2012 is haar eenmanszaak voortgezet door [de Holding] , waarvan [B] bestuurder en enig aandeelhouder is. Op 24 januari 2014 is [de gedaagde partij] (gedaagde partij) opgericht. [B] is bestuurder en [de Holding] is enig aandeelhouder van deze vennootschap.
2.3.
[A] en [B] hebben in ieder geval vanaf 2011 met elkaar samengewerkt. [A] vertegenwoordigde [B] in de (internationale) kunstwereld en verkocht schilderijen en andere kunstwerken voor haar. [B] leverde de stukken in consignatie aan [A] . Hij ontving voor zijn verkoopinspanningen een percentage van de opbrengst. Het resterende gedeelte van de opbrengst kwam toe aan [B] .
2.4.
In 2016 is tussen [A] en [B] (die in ieder geval vanaf begin 2013 werd bijgestaan door [X] , hierna: [X] ) een geschil ontstaan, waarna hun samenwerking is geëindigd. In het kader van dit geschil zijn [de eenmanszaak B] en [de gedaagde partij] door Deelbeheer bij aanmaningsbrief van 10 juni 2016 (productie 1 bij de dagvaarding) gemaand een bedrag van € 53.760 te voldoen. [B] was het daar niet mee eens en is – ook vanwege andere geschilpunten – gestart met de voorbereiding van een gerechtelijke procedure. Op 1, 6 en 27 september 2016 hebben [A] , [B] en [X] besprekingen gehouden om hun geschil minnelijk op te lossen. Tijdens de tweede bespreking op 6 september 2016 hebben partijen afspraken met elkaar gemaakt. [A] heeft aantekeningen gemaakt van deze afspraken, die door [A] en [B] zijn ondertekend (productie 7 bij de conclusie van antwoord). Vervolgens hebben [A] , [B] en [X] elkaar nog een derde keer gesproken op 27 september 2016. [A] heeft ter voorbereiding op deze bespreking een document meegenomen waarin hij nog een aantal afspraken had opgenomen (productie 6 bij de dagvaarding). [B] en [A] hebben dit document aan het einde van de bespreking ondertekend, zowel in privé als namens [de gedaagde partij] en [de V.O.F. c.s.] . Vervolgens heeft [B] de voorbereidingen op een gerechtelijke procedure gestaakt.
2.5.
Op 27 december 2018 heeft Deelbeheer [de eenmanszaak B] aangesproken een bedrag van € 59.400 te voldoen. Bij brief van 7 januari 2019 heeft [X] namens [de gedaagde partij] ontkend tot enige betaling gehouden te zijn. Zij heeft daarbij verwezen naar een finale kwijtingsovereenkomst. Bij brief van 17 maart 2017 heeft Deelbeheer ontkend dat de lening deel uitmaakt van een getroffen regeling, en heeft zij [de gedaagde partij] opnieuw gesommeerd genoemd bedrag te voldoen. Dit is niet gebeurd.

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
Deelbeheer vordert
in conventie– verkort weergegeven – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [de gedaagde partij] tot betaling van:
  • € 59.400, vermeerderd met de contractuele rente vanaf 23 januari 2019;
  • € 1.369 aan buitengerechtelijke kosten;
  • de proces- en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
Deelbeheer legt hieraan ten grondslag dat zij op 13 juni 2013 een geldleningsovereenkomst met [de gedaagde partij] is aangegaan voor € 75.000 tegen een rente van 4,8% per jaar ten behoeve van de renovatie van het dak van een pand aan de [adres] . Deelbeheer heeft daarnaast op een factuur van [B] van 20 maart 2013 in de periode van april tot medio juni 2013 in totaal € 100.000 overgemaakt aan [de gedaagde partij] In de periode daarna tot 10 juni 2016 hebben [de gedaagde partij] en [de Holding] in totaal € 130.000 op het in totaal overgeboekte bedrag van € 175.000 terugbetaald, waarna een hoofdsom resteerde van € 45.000. Ondanks sommaties zijn verdere betalingen uitgebleven. [de gedaagde partij] is verplicht de op dit moment resterende hoofdsom vermeerderd met de contractuele rente aan Deelbeheer te betalen.
3.3.
[de gedaagde partij] voert verweer, dat er in de kern op neer komt dat Deelbeheer geen vordering (meer) op haar heeft. Zij betwist dat Deelbeheer de € 175.000 op grond van een met haar gesloten leningsovereenkomst naar haar heeft overgeboekt. Volgens haar was het overgeboekte bedrag een voorschot op het geld dat [A] uit de verkoop van schilderijen en kunstwerken aan [B] schuldig was. Daarnaast voert zij als bevrijdend verweer aan:
dat Deelbeheer niet op 12 juni 2013 een leningsovereenkomst met [de gedaagde partij] kan zijn aangegaan, omdat deze vennootschap op dat moment nog niet bestond;
dat, als [de gedaagde partij] al geld schuldig zou zijn geweest aan Deelbeheer, dan geldt dat partijen daarover afspraken hebben gemaakt in de vaststellingsovereenkomsten van 6 en 27 september 2016, waarbij zij elkaar over en weer finale kwijting hebben verleend.
3.4.
[de gedaagde partij] vordert
in reconventie– verkort weergegeven – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • doorhaling van alle door Deelbeheer op de bankrekeningen van [de gedaagde partij] gelegde conservatoire beslagen;
  • veroordeling van Deelbeheer tot betaling van een schadevergoeding, op te maken bij staat en bij akte in te dienen in deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente;
  • veroordeling van Deelbeheer in de proces- en nakosten in conventie en reconventie, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.5.
[de gedaagde partij] legt hieraan ten grondslag dat Deelbeheer geen vordering op haar heeft, zoals hiervoor in 3.3 verwoord. Dit betekent dat Deelbeheer op 2 april 2019 ongegrond en lichtvaardig conservatoir beslag heeft laten leggen op de bankrekeningen van [de gedaagde partij] voor een bedrag van € 77.500, en vervolgens onnodig gehandhaafd. Deelbeheer heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan misbruik van recht en/of onrechtmatige daad. Zij moet de schade die [de gedaagde partij] heeft geleden aan haar vergoeden.
3.6.
Deelbeheer voert verweer.
4. De beoordeling in conventie en in reconventie
Betalingsverplichting uit een geldleningsovereenkomst
4.1.
[de gedaagde partij] heeft tijdens de comparitie op 17 oktober 2019 erkend dat Deelbeheer in 2013 in totaal € 175.000 heeft overgeboekt. De kern van het geschil tussen partijen is of Deelbeheer die bedragen op grond van een leningsovereenkomst met [de gedaagde partij] heeft overgeboekt. Naar het oordeel van de rechtbank is dit het geval.
4.2.
Uit de door Deelbeheer overgelegde producties blijkt dat de bedragen van in totaal € 175.000 op grond van een leningsovereenkomst met [de gedaagde partij] naar haar zijn overgeboekt. Op de hieronder afgebeelde grootboekkaart uit de administratie van 2013 (productie 5 bij de conclusie van antwoord in reconventie) staat dat genoemd totaalbedrag op basis van een verstrekte lening in deelbetalingen naar de bankrekening van [de gedaagde partij] is overgemaakt.
4.3.
Deelbeheer heeft laten zien dat de in de grootboekkaart verantwoorde overboekingen kunnen worden herleid tot:
de hieronder afgebeelde op 20 maart 2013 door [B] aan Deelbeheer gestuurde factuur voor een bedrag van € 100.000 (productie 3 bij de conclusie van antwoord in reconventie);
de hieronder afgebeelde door [B] op 12 juni 2013 per e-mail gestuurde bevestiging van een geldleningsovereenkomst voor een bedrag van € 75.000 (productie 2 bij de conclusie van antwoord in reconventie).
4.4.
Deelbeheer heeft met een aantal bankafschriften (productie 6 bij de conclusie van antwoord in reconventie) in combinatie met de grootboekkaart nog verder bevestigd dat de overboekingen van in totaal € 175.000 betrekking hadden op een door Deelbeheer met [de gedaagde partij] gesloten geldleningsovereenkomst. Op de bankafschriften staat dat er in de periode tot 10 juni 2016 in totaal € 130.000 van de lening is terugbetaald:
  • [de gedaagde partij] heeft op 30 december 2013 € 87.500 aan Deelbeheer overgemaakt met de omschrijving: ‘
  • [de Holding] heeft op 13 mei 2014 € 17.500 aan Deelbeheer overgemaakt met de omschrijving: ‘
  • [de gedaagde partij] heeft op 11 november 2014 € 25.000 aan Deelbeheer overgemaakt met de omschrijving: ‘
4.5.
[de gedaagde partij] heeft tijdens de comparitie betoogd dat de hiervoor genoemde producties 2, 3, en 5 buiten beschouwing moeten worden gelaten, omdat [A] de grootboekkaart en de e-mail van [B] van 12 juni 2013 heeft vervalst, en dat de factuur niets te maken heeft met de overgeboekte € 175.000. De rechtbank gaat hier niet in mee. [de gedaagde partij] heeft geen aanknopingspunten gegeven op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat de grootboekkaart en de e-mail niet echt zijn. Zij heeft hooguit de suggestie gewekt dat [A] zich schuldig maakt aan financieel wanbeleid en/of fraude, waarvan [B] slachtoffer is geworden, maar zonder enige vorm van (feitelijke) onderbouwing leidt dit nergens toe. Ook de uitleg van [de gedaagde partij] dat de e-mail moet zijn vervalst omdat het bericht niet van [B] maar van [A] zelf afkomstig is, is op zich geen reden om deze buiten beschouwing te laten. De productie is een per e-mail verstuurde foto van een e-mailbericht dat met een mobiel is verstuurd. Daaruit leidt de rechtbank af dat [A] kennelijk een foto van een bestaand
e-mailbericht naar zichzelf heeft gestuurd.
4.6.
Verder blijkt uit de inhoud van de factuur die [B] op 20 maart 2013 naar Deelbeheer heeft gestuurd en de grootboekkaart voldoende dat de factuur betrekking heeft op de door Deelbeheer overgeboekte € 175.000. Op de factuur heeft [B] vermeld dat het gaat om een
‘voorschot/lening tbv betalingen verbouw [adres] ’, hetgeen overeenkomt met de omschrijvingen op de grootboekkaart. Bovendien corresponderen de bedragen en data van betalingen – zie ook de handgeschreven aantekening van [A] op de factuur – op de factuur en de grootboekkaart zodanig met elkaar, dat hieruit kan worden afgeleid dat een en ander met elkaar in verband staat.
4.7.
[de gedaagde partij] heeft ook betoogd dat de overgeboekte € 175.000 een voorschot was op het geld dat [A] uit de verkoop van schilderijen en andere kunstwerken aan [B] schuldig was. Ook hierin gaat de rechtbank niet mee. [de gedaagde partij] heeft ook in dit kader hooguit de suggestie gewekt dat [A] zich schuldig maakt aan financieel wanbeleid en/of fraude, waarvan [B] slachtoffer is geworden, maar zoals hiervoor overwogen leidt dit zonder enige vorm van (feitelijke) onderbouwing nergens toe. In ieder geval heeft [de gedaagde partij] niet onderbouwd dat [A] genoemd bedrag aan [B] schuldig was, en dat hij het geld daarom via Deelbeheer naar [de gedaagde partij] heeft overgemaakt.
4.8.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat het betoog van [de gedaagde partij] niet strookt met de inhoud van diverse – ook door haarzelf – overgelegde stukken, want:
  • in de factuur die [B] zelf heeft opgemaakt wordt gesproken van:
  • in de e-mail van [B] wordt gesproken van:
  • in de omschrijving bij de terugbetalingen door [de gedaagde partij] en [de Holding] wordt gesproken van:
  • in het door [B] en [X] opgestelde bespreekdocument van 1 september 2016 wordt gesproken van een lening:
  • in de reactie van [X] bij brief van 7 januari 2019 op de aanmaning door Deelbeheer wordt gesproken van een lening:
4.9.
Toen de rechtbank tijdens de comparitie over het voorgaande vragen heeft gesteld, hebben [B] en [X] uitgelegd dat zij het woord ‘lening’ alleen hebben gebruikt ter aanduiding van de door [A] (Deelbeheer) bedoelde lening, maar dat zij zelf vonden dat het geen lening was. Deze uitleg komt de rechtbank echter niet geloofwaardig voor, vanwege de formulering van de hiervoor genoemde zinsneden, de verschillende momenten waarop [B] en [X] het woord lening hebben gebruikt (op meerdere momenten in de periode vanaf maart 2013 tot en met januari 2019), en de situaties waarin de zinssneden zijn gebruikt. Om een voorbeeld te noemen, komt het de rechtbank niet aannemelijk voor dat [B] – die een groot conflict had met [A] – in de aanloop naar onderhandelingen het woord ‘lening’ voor een overgeboekt bedrag gebruikt, zonder enig voorbehoud, terwijl haar standpunt eigenlijk is dat er geen lening is. Ook de verklaring van [B] dat zij in verwarring was over haar administratie en dat zij niet precies wist hoe alles was geregeld, komt de rechtbank niet geloofwaardig voor. Voor zover het al klopt dat [B] verward was over haar financiële situatie, geldt dat [X] haar bijstond vanaf begin 2013, en dus al voordat de factuur en de e-mail zijn opgesteld en de bedragen van in totaal € 175.000 zijn overgeboekt.
4.10.
Op grond van het voorgaande is [de gedaagde partij] in beginsel verplicht de resterende schuld van € 45.000 aan Deelbeheer terug te betalen, tenzij de door haar genoemde bevrijdende verweren slagen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval.
4.11.
Wat betreft het verweer dat Deelbeheer geen leningsovereenkomst met [de gedaagde partij] kan hebben gesloten, omdat deze vennootschap nog niet bestond op 12 juni 2013, geldt het volgende. De rechtbank neemt met Deelbeheer tot uitgangspunt dat [B] – die toen al werd bijgestaan door [X] – in ieder geval in juni 2013 voornemens was [de gedaagde partij] op te richten, dat het haar bedoeling was dat [de gedaagde partij] de leningsovereenkomst aan zou gaan, en dat deze vennootschap de door [B] verrichte rechtshandelingen gelet op de bevestigingen (zie ook de onder 4.5 geciteerde omschrijvingen), de overboekingen en de terugbetalingen voor en na haar oprichting stilzwijgend heeft bekrachtigd. Dit betekent dat [de gedaagde partij] is gebonden aan de geldleningsovereenkomst, en gehouden is de restantlening terug te betalen.
4.12.
Wat betreft het verweer dat de resterende schuld deel uitmaakt van de afspraken die partijen hebben vastgelegd in de vaststellingsovereenkomsten van 6 en 27 september 2016, waarbij zij elkaar over en weer finale kwijting hebben verleend, geldt het volgende. De rechtbank stelt vast dat in beide door [de gedaagde partij] bedoelde stukken niet is opgenomen dat partijen afspraken hebben gemaakt over de geldlening. Dat de resterende schuld tijdens de bespreking van 1 en 6 september 2019 onderwerp van gesprek was – dit was volgens de eigen verklaringen van [B] ter comparitie overigens niet het geval op 27 september 2016 – rechtvaardigt niet de conclusie, zoals [B] betoogt, dat de lening moet worden begrepen onder de zinssnede uit het de overeenkomst van 6 september 2016:
‘Finale kwijting over en weer’danwel de overeenkomst van 27 september 2016:
‘Beide partijen hebben over en weer niet meer van elkaar te vorderen’. Deelbeheer heeft dit ook gemotiveerd betwist, waarna [de gedaagde partij] haar stelling niet nader heeft onderbouwd.
4.13.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering in conventie zal worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.14.
Deelbeheer heeft gevorderd [de gedaagde partij] te veroordelen tot vergoeding van de door haar gemaakte buitengerechtelijk incassokosten. In deze zaak is het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing. Deelbeheer heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, en het gevorderde bedrag komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief, zodat de vordering kan worden toegewezen.
Vexatoir beslag
4.15.
De vordering in reconventie zal worden afgewezen. De vordering van Deelbeheer op [de gedaagde partij] , die de grondslag vormt voor de door haar gelegde conservatoire beslagen, is in rechte erkend. Daarom, en omdat [de gedaagde partij] geen andere feiten aan haar vordering in reconventie ten grondslag heeft gelegd, is niet komen vast te staan dat Deelbeheer ongegrond en/of lichtvaardig beslag heeft gelegd, en dat zij het beslag onnodig heeft gehandhaafd.
Proceskosten
4.16.
[de gedaagde partij] zal, als de in conventie en in reconventie in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de kant van Deelbeheer tot op vandaag begroot op:
- dagvaarding € 81,83
- griffierecht € 1.992,00
- salaris advocaat
€ 2.148,00(2,0 punten × tarief € 1.074)
Totaal € 4.221,83.
4.17.
Voor een afzonderlijke veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, omdat de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert. De rechtbank zal, zoals gevorderd, de nakosten begroten volgens het daarop toepasselijke liquidatietarief.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie:
5.1.
veroordeelt [de gedaagde partij] tot betaling aan Deelbeheer van € 59.400,00, te vermeerderen met de contractuele rente van 4,8% per jaar over de hoofdsom van € 45.000,00 met ingang van 23 januari 2019 tot aan de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [de gedaagde partij] tot betaling aan Deelbeheer van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.369,00;
5.3.
verklaart de veroordelingen onder 5.1 en 5.2 uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie:
5.4.
wijst de vordering af;
in conventie en in reconventie:
5.5.
veroordeelt [de gedaagde partij] tot betaling van de proceskosten, aan de kant van Deelbeheer tot op vandaag begroot op € 4.221,83 en op € 246,00 aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 82,00 in geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten en nakosten te rekenen vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling;
5.6.
verklaart de veroordeling onder 5.5 uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.C. Kranenburg en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2019.