ECLI:NL:RBDHA:2019:14636

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2019
Publicatiedatum
20 februari 2020
Zaaknummer
C/09/566234 / FA RK 19-121
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2019 een beschikking gegeven in het kader van een echtscheiding tussen de man, aangeduid als [Y], en de vrouw, aangeduid als [X]. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder verzoekschriften en verweerschriften van beide partijen, en heeft de zaak op 19 november 2019 ter zitting behandeld. De man en de vrouw zijn gehuwd in gemeenschap van goederen en hebben samen twee minderjarige kinderen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw het erover eens zijn dat de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 1] bij de man zal zijn, terwijl de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 2] bij de vrouw zal zijn. De rechtbank heeft ook een zorgregeling vastgesteld voor [voornaam minderjarige 2].

De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en nevenvoorzieningen getroffen, waaronder de vaststelling van kinderalimentatie en partneralimentatie. De man is verplicht om € 368,- per maand te betalen voor de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige 2], en € 702,- bruto per maand aan de vrouw voor haar levensonderhoud. Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap geregeld, waarbij de man de echtelijke woning zal overnemen, mits hij in staat is om de financiering te regelen. Indien dit niet lukt, zal de woning verkocht worden. De rechtbank heeft ook de verdeling van bankrekeningen, verzekeringen en andere bezittingen tussen de partijen geregeld.

De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om een eerdere ingangsdatum voor de partneralimentatie afgewezen. De beschikking is gegeven door de rechters H.M. Boone, O.F. Bouwman en J.T.W. van Ravenstein, en is uitgesproken ter openbare zitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 19-121 (echtscheiding) en FA RK 19-3659 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/566234 (echtscheiding) en C/09/573711 (verdeling)
Datum beschikking: 20 december 2019

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 7 januari 2019 ingekomen verzoek van:

[Y] ,

de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. de Boorder te ‘s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.T.R.J. Bracke te ‘s-Gravenhage.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • het verweerschrift met zelfstandige verzoeken, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • het verweer tegen het zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • het faxbericht van 10 juli 2019, met bijlage, van de zijde van de man;
  • het formulier verdelen en verrekenen van 2 augustus 2019 van de zijde van de man;
  • het F9-formulier van 5 november 2019, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • het faxbericht van 5 november 2019, met bijlage, van de zijde van de man;
  • het F9-formulier van 7 november 2019, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • het faxbericht van 8 november 2019, met bijlage, van de zijde van de man;
  • het F9-bericht van 11 november 2019, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • het F9-bericht van 15 november 2019, met bijlage, van de zijde van de man.
De minderjarige [naam minderjarige 1] heeft in raadkamer zijn mening kenbaar gemaakt en de minderjarige [naam minderjarige 2] heeft schriftelijk zijn mening kenbaar gemaakt.
Op 19 november 2019 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de heer [naam medewerker RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
De rechtbank heeft bepaald dat namens de man binnen twee weken na de zitting nog stukken mogen worden ingebracht, waarop namens de vrouw schriftelijk mag worden gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
  • het faxbericht van 29 november 2019, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • het F9-formulier van 2 december 2019 van de zijde van de vrouw.

Feiten

  • De man en de vrouw zijn gehuwd op [datum huwelijk] 2004 te [plaats huwelijk] .
  • Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
- [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2004 te [geboorteplaats] ,
- [naam minderjarige 2] geboren op [geboortedatum 2] 2009 te [geboorteplaats] .
  • De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] uit.
  • De man en de vrouw zijn gehuwd in gemeenschap van goederen.
  • Deze rechtbank heeft bij beschikking van [datum beschikking] 2019 en bij beschikking van [datum beschikking] 2019 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover hier van belang inhoudende:

Verzoek en verweer

Het verzoek van de man strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de man;
bepaling dat het ouderschapsplan van de man, met de wijziging zoals weergegeven onder randnummer 2 van het verzoekschrift, deel uitmaakt van de te wijzen beschikking;
bepaling dat de vrouw meewerkt aan de scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap, die wordt ontbonden door de inschrijving van de echtscheiding met benoeming van een notaris en onzijdige personen volgens de wet;
het voortgezet gebruik van de echtelijke woning aan de [adres echtelijke woning] te ( [postcode echtelijke woning] ) [woonplaats] tot zes maanden na de inschrijving;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Daarnaast heeft de vrouw zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 1] bij de man en van [voornaam minderjarige 2] bij de vrouw;
vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [voornaam minderjarige 2] , in die zin dat [voornaam minderjarige 2] van maandagmiddag uit school tot woensdagochtend naar school, alsmede van vrijdagochtend 07.15 uur tot zaterdag 17.00/18.00 uur en de helft van de vakanties en feestdagen bij de man zal zijn;
vaststelling van een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige 2] van € 363,64 per maand met ingang van de datum van de te wijzen beschikking, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, dan wel een bijdrage vast te stellen die de rechtbank in goede justitie juist acht;
vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 1.824,63 bruto per maand met ingang van de datum van de te wijzen beschikking, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, dan wel een bijdrage vast te stellen die de rechtbank in goede justitie juist acht;
vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform het voorstel van de vrouw als weergegeven onder randnummer 47 tot en met 64 van het verweerschrift;
bepaling dat de man alle met de bewoning van de voorlopige echtelijke woning aan de [adres echtelijke woning] te ( [postcode echtelijke woning] ) [woonplaats] gepaard gaande kosten, waaronder de hypotheekrente, gas, water en elektriciteit, alsmede de gemeentelijke en overige belastingen en heffingen voor zijn rekening neemt totdat de woning op zijn naam is gesteld, dan wel totdat de woning aan een derde zal zijn verkocht en overgedragen;
veroordeling van de man tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 144,27 per maand en te rekenen vanaf de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, waarbij de totale gebruiksvergoeding door de man verschuldigd zal zijn op het moment van verkoop en levering aan een derde, dan wel levering aan de man;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de vrouw, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Ontvankelijkheid
De rechtbank stelt vast dat geen door beide ouders ondertekend ouderschapsplan is overgelegd. Op grond van artikel 815 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van beide ouders over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken, heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815 lid 6 Rv).
De rechtbank is van oordeel dat partijen voldoende hebben gemotiveerd dat het voor hen gedurende de procedure redelijkerwijs niet mogelijk is gebleken een door hen beiden akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen. De rechtbank is gebleken dat de ouders het grotendeels eens zijn over de afspraken omtrent de kinderen, maar dat de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 2] en de kinderalimentatie tussen hen nog in geschil is. De ouders hebben daarom geen volledige overeenstemming kunnen bereiken over de inhoud van het ouderschapsplan. Omdat de rechtbank in het hiernavolgende een beslissing zal nemen op de nog voorliggende geschilpunten omtrent de kinderen, zal de rechtbank voorbij gaan aan het vereiste van artikel 815 lid 2 Rv.
Nu aan de overige wettelijke formaliteiten is voldaan, zal de rechtbank de man en de vrouw ontvangen in hun over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding.
Inhoudelijk
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat de daarop steunende verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn.
Hoofdverblijfplaats [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]
De man en de vrouw zijn het erover eens dat de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 1] bij de man zal zijn. Tussen de ouders is nog in geschil waar [voornaam minderjarige 2] zijn hoofdverblijfplaats zal hebben. De man en de vrouw verzoeken over en weer de hoofdverblijfplaats bij hem of haar te bepalen.
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar verzoek naar voren gebracht dat [voornaam minderjarige 2] het meest aan haar gehecht is en dat zij hem een veilige en ongestoorde leefruimte kan bieden. Bovendien is het volgens de vrouw fiscaal gunstig als op ieder adres één kind ingeschreven staat.
Aanvankelijk had de man aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat de woonsituatie bij de vrouw onveilig en onstabiel is in verband met haar relatie met de voormalig voorman van de onderneming van de man. Dit is door de man niet verder onderbouwd. Ter zitting heeft de man nog naar voren gebracht dat het voor hem niet goed voelt als de kinderen niet op hetzelfde adres ingeschreven staan, maar dat dit voor hem niet meer een heel belangrijk punt is.
De rechtbank stelt vast dat met betrekking tot [voornaam minderjarige 2] een ruime zorgregeling geldt. De ouders zijn het erover eens dat die goed verloopt. Omdat de ouders de zorg over de kinderen in ruime mate delen, acht de rechtbank het financiële voordeel bij bepaling van de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 2] bij de vrouw van doorslaggevend belang.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 1] bij de man bepalen en de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 2] bij de vrouw.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [voornaam minderjarige 2]
Zowel de man als de vrouw hebben ter zitting aangegeven dat de onderlinge communicatie over de kinderen goed verloopt. Zij zijn het erover eens dat de huidige zorgregeling voor [voornaam minderjarige 2] , zoals deze door de vrouw is verzocht, behouden moet blijven. Ten aanzien van [voornaam minderjarige 1] is geen zorgregeling vastgesteld. De vrouw wil het aan [voornaam minderjarige 1] zelf overlaten wanneer hij haar wenst te zien en zij heeft daarom geen zorgregeling verzocht ten aanzien van [voornaam minderjarige 1] . Hij zit in de puberteit en is een gesloten kind. Aan hem trekken is nu niet goed. Ter zitting heeft de vrouw aangegeven dat zij [voornaam minderjarige 1] af en toe wel tegenkomt bij het voetbalveld en dat zij afgelopen vakantie samen met [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 1] uit eten is geweest. De man heeft ter zitting verteld dat schoolmaatschappelijk werk voor [voornaam minderjarige 1] is betrokken en dat het advies is om bureau [naam bureau] voor [voornaam minderjarige 1] in te zetten.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat [voornaam minderjarige 2] van maandagmiddag uit school tot woensdagochtend naar school, alsmede van vrijdagochtend 07.15 uur tot zaterdag 17.00/18.00 uur en de helft van de vakanties en feestdagen bij de man zal zijn. De rechtbank zal geen regeling vaststellen tussen de vrouw en [voornaam minderjarige 1] , nu hiertoe ook geen verzoek voorligt.
Ten aanzien van [voornaam minderjarige 1] merkt de rechtbank nog het volgende op. De rechtbank stelt voorop dat zij het in het belang van [voornaam minderjarige 1] acht dat het contact met zijn moeder wordt hersteld. Uit het gesprek van [voornaam minderjarige 1] met de kinderrechters is naar voren gekomen dat [voornaam minderjarige 1] erg boos is op zijn moeder, en dat hij ook verdriet heeft vanwege de situatie. [voornaam minderjarige 1] heeft aangegeven dat hij ervoor open staat om met een professional over de situatie te praten. Ter zitting is dit onderwerp daarom met de ouders besproken. De man en de vrouw hebben beiden aangegeven dat zij het goed zouden vinden als er iemand met [voornaam minderjarige 1] zou gaan praten. Hierop heeft de man naar voren gebracht dat er vanuit school sinds kort een maatschappelijk werker betrokken is bij [voornaam minderjarige 1] en dat bureau [naam bureau] wordt ingeschakeld voor begeleiding van [voornaam minderjarige 1] . De rechtbank ziet daarom op dit moment geen aanleiding om – zoals met [voornaam minderjarige 1] is besproken en ter zitting met de ouders is besproken – een bijzondere curator te benoemen voor [voornaam minderjarige 1] . De rechtbank acht het wel van belang dat hulp voor [voornaam minderjarige 1] wordt ingezet voor de verwerking van de scheiding van zijn ouders en het herstel van contact met zijn moeder en gaat ervan uit dat de ouders samen met bureau [naam bureau] zullen kijken welke hulp hiervoor het meest passend is. Omdat er eerst hulpverlening moet worden ingezet is de rechtbank met de ouders van oordeel dat het belang van [voornaam minderjarige 1] op dit moment meebrengt dat er geen zorgregeling wordt vastgelegd.
Kinderalimentatie
De vrouw verzoekt een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige 2] vast te stellen. Om deze bijdrage vast te kunnen stellen, zal de rechtbank in het hiernavolgende een berekening maken van de draagkracht van beide partijen en de verdeling daarvan over de behoefte van zowel [voornaam minderjarige 1] als [voornaam minderjarige 2] .
Behoefte van beide kinderen
De man en de vrouw zijn het erover eens dat de behoefte van de kinderen € 703,- per kind per maand bedraagt in 2019, zoals in de voorlopige voorzieningenprocedure is berekend. De rechtbank zal ook van deze behoefte uitgaan.
Draagkracht van de vrouw
Voor de vaststelling van de draagkracht van de vrouw in het kader van kinderalimentatie neemt de rechtbank het huidige inkomen van de vrouw tot uitgangspunt.
Bij de bepaling van het netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van de vrouw gaat de rechtbank uit van de door haar overgelegde salarisspecificaties van september en oktober 2019. Hieruit volgt dat de vrouw een bruto salaris ontvangt van € 1.370,08 per maand, waarop een pensioenpremie van € 45,- per maand en een WIA verzekering van € 7,- per maand wordt ingehouden. Hiernaast ontvangt de vrouw een vakantietoeslag van 8% en kindgebonden budget en alleenstaande ouderkop.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende fiscale heffingskortingen:
  • de algemene heffingskorting;
  • de arbeidskorting;
  • de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Aan de hand van voormelde uitgangspunten becijfert de rechtbank het NBI van de vrouw op een bedrag van € 1.778,- per maand. De rechtbank verwijst hierbij naar de aan de beschikking gehechte berekening.
In navolging van de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen wordt het bedrag aan draagkracht vervolgens vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI - (0,3 NBI + 950)]. Bij een NBI van € 1.778,- resulteert dit in een draagkracht van (afgerond) € 206,- per maand.
Draagkracht van de man
Anders dan de vrouw zal de rechtbank bij de berekening van het NBI van de man niet uitgaan van de gemiddelde winst uit onderneming van de man over de jaren 2015, 2016 en 2017. De winst uit onderneming bedroeg in 2015 € 108.965,- in 2016 € 143.015,- en in 2017 € 70.479,-. De rechtbank acht deze cijfers niet representatief voor de huidige situatie, mede omdat is gebleken dat de winst uit onderneming in 2018 € 28.735,- bedroeg.
Ter zitting heeft de vrouw gesteld dat in ieder geval rekening moet worden gehouden met een door de man naar verwachting te genereren inkomen van € 60.000,- bruto per jaar, indien de rechtbank uitgaat van het huidige inkomen van de man.
De man heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.
De rechtbank overweegt als volgt. De man en de vrouw hadden gezamenlijk een vennootschap onder firma (hierna: VOF) onder de naam [naam VOF] . Partijen hebben op 18 juli 2019 een beëindigingsovereenkomst van de VOF getekend, waaruit volgt dat de vrouw per 10 juli 2019 uit de VOF is getreden. Per 11 juli 2019 is [naam VOF] door de man voortgezet in de vorm van een eenmanszaak. Hiernaast heeft de man op 13 maart 2019 [naam BV] opgericht. De man heeft op dit moment dus twee ondernemingen.
Uit de eindbalans achter de beëindigingsovereenkomst van de VOF (productie 1 bij het F9-formulier van 7 november 2019 van de vrouw) blijkt een netto winst van de VOF over 2019 tot en met 10 juli 2019 van (afgerond) € 38.635,-. Uitgaande van het voorgaande en mede gelet op de winst uit onderneming die de VOF in het verleden heeft opgebracht, acht de rechtbank het redelijk om uit te gaan van een te verwachten beschikbare winst uit onderneming van € 50.000,- per jaar. Hoewel de VOF in het verleden hogere winsten heeft behaald, acht de rechtbank de stelling van de man aannemelijk dat deze winst niet realistisch is omdat hij hogere kosten maakt dan voorheen in de man/vrouw VOF en omdat hij een groot deel van de zorg voor de kinderen op zich neemt. Uit de door de man na de zitting overgelegde salarisspecificaties van [naam BV] blijkt dat de man hiernaast sinds 1 juni 2019 een DGA salaris ontvangt van € 1.757,- bruto per maand.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen gaat de rechtbank bij de bepaling van het NBI van de man in redelijkheid uit van een te verwachten winst uit onderneming van € 50.000,- per jaar, rekening houdend met de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling en van zijn DGA salaris van € 1.757,- bruto per maand.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende fiscale heffingskortingen:
  • de algemene heffingskorting;
  • de arbeidskorting.
Inclusief de alleenstaande ouderkop en kindgebonden budget becijfert de rechtbank het NBI van de man op een bedrag van € 4.262,- per maand.
Aan de hand van voormelde formule berekent de rechtbank de draagkracht van de man op (afgerond) € 1.423,- per maand.
Verdeling kosten van [voornaam minderjarige 2]
De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule:
ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 1.423 / 1.629 x 1.406 = € 1.228,-
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 206 / 1.629 x 1.406 =
€ 178,-
samen € 1.629,-
Derhalve komt van de totale behoefte van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] een gedeelte van € 1.228,- per maand ofwel € 614,- per maand per kind voor rekening van de man en een gedeelte van € 178,- per maand ofwel € 89,- per maand per kind voor rekening van de vrouw. De rechtbank verwijst hierbij naar de aan de beschikking gehechte berekening.
Zorgkorting
Tussen de man en de vrouw is niet in geschil dat de man aanspraak maakt op een zorgkorting van 35% op de door hem verschuldigde kinderalimentatie. De behoefte van [voornaam minderjarige 2] is € 703,- per maand, zodat de zorgkorting een bedrag van € 246,- per maand bedraagt.
Conclusie
Uitgaande van het bovenstaande zal de rechtbank de door de man te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [voornaam minderjarige 2] bepalen op (€ 614,- min € 246,- =) € 368,- per maand.
Partneralimentatie
Behoefte van de vrouw
De vrouw stelt dat zij behoefte heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud. Zij heeft haar behoefte op basis van de Hofnorm berekend op € 2.700,- netto per maand, uitgaande van een netto besteedbaar gezinsinkomen minus de kosten van de kinderen van € 4.500,- per maand.
De rechtbank overweegt dat de man de door de vrouw gestelde behoefte niet dan wel onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Van de stelling van de man dat de vrouw een gezamenlijke huishouding voert met haar vriend, omdat zij in dezelfde straat als hij is gaan wonen en zij financieel met hem is vervlochten, is de rechtbank niet gebleken. De man heeft deze stelling niet nader onderbouwd. De rechtbank zal daarom uitgaan van de door de vrouw berekende behoefte van € 2.700,- netto per maand.
Aanvullende behoefte van de vrouw
De man stelt dat de vrouw fulltime kan werken in de administratieve sector, waarmee zij een bruto inkomen van € 2.000,- per maand moet kunnen verdienen en daarmee volledig in haar levensonderhoud moet kunnen voorzien.
De vrouw heeft ter zitting aangegeven dat zij niet meer dan 27 uren per week werkt omdat zij voor [voornaam minderjarige 2] wil blijven zorgen.
De rechtbank overweegt dat [voornaam minderjarige 2] over anderhalf jaar naar de middelbare school zal gaan. Mede in dat licht is de rechtbank van oordeel dat de vrouw op termijn in ieder geval geacht kan worden meer uren te werken. De rechtbank acht het daarom redelijk om bij de berekening van de aanvullende behoefte van de vrouw uit te gaan van een salaris op basis van 32 uur aan de zijde van de vrouw. Uit de salarisspecificaties van de vrouw blijkt dat zij een bruto uurloon verdient van € 11,93. Omgerekend naar een 32-urige werkweek bedraagt het bruto maandsalaris van de vrouw dan [(11,93 x 32) x 52 weken / 12 maanden =] (afgerond) € 1.654,- per maand. Gelet op de cumulatieven die blijken uit de salarisspecificatie over de maand oktober 2019 van de vrouw, zal de rechtbank rekening houden met een geschatte pensioenpremie van € 65,- per maand en een WIA verzekering van € 8,- per maand. Hiernaast ontvangt de vrouw een vakantietoeslag van 8%. Op basis hiervan, en rekening houdend met de algemene heffingskorting, arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting, berekent de rechtbank het NBI van de vrouw op € 1.713,- per maand.
Gelet op het voorgaande resteert een aanvullende behoefte van de vrouw van (2.700 minus 1.713) € 987,- netto per maand, zijnde € 1.934,- bruto per maand.
Draagkracht van de man
De rechtbank gaat bij de berekening van de financiële draagkracht van de man ten behoeve van partneralimentatie uit van een te verwachten beschikbare winst uit onderneming van € 50.000,- per jaar, zoals hierboven onder het kopje ‘Kinderalimentatie’ is gemotiveerd. De rechtbank houdt rekening met de zelfstandigenaftrek en de MKB winstvrijstelling.
De rechtbank houdt voorts rekening met:
- de bijtelling eigen-woningforfait van € 1.617,- per jaar;
- de fiscaal aftrekbare hypotheekrente van € 3.464,- per jaar.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting;
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
De rechtbank neemt de volgende opgevoerde – en onbetwist gebleven – maandelijkse lasten in aanmerking:
- hypotheekrente (aftrekbaar) van € 289,- per maand;
- forfait overige eigenaarslasten van € 95,- per maand;
- nominale premie basisverzekering ZVW van € 168,- per maand;
- var investeringsplan (beleggingsverzekering) van € 65,- per maand.
Voor de man geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60.
De rechtbank corrigeert het opgevoerde bedrag van de nominale premie ZVW met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel van € 35,- per maand en de opgevoerde woonlast met de in de bijstandsnorm begrepen gemiddelde basishuur van € 226,- per maand.
Op het bedrag dat beschikbaar is voor partneralimentatie komt in mindering de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van in totaal € 1.228- per maand.
Gezien het voorgaande en gelet op de fiscale gevolgen is de rechtbank van oordeel dat een bedrag aan partneralimentatie voor de vrouw van € 702,- bruto per maand redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven is.
Ingangsdatum
Volgens vaste rechtspraak staat het de rechter niet vrij de bij de echtscheidingsbeschikking te bepalen partneralimentatie te doen ingaan op een eerdere datum dan die van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Het verzoek van de vrouw daartoe zal worden afgewezen.
Verdeling huwelijksgoederengemeenschap
Gesteld noch gebleken is dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt. Gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 van het Burgerlijk Wetboek (BW), zoals dat gold voor 1 januari 2018, moet worden aangenomen dat tussen hen een algehele gemeenschap van goederen bestaat. Uitgangspunt is dan dat de huwelijksgemeenschap ingevolge artikel 1:100 BW bij helfte tussen de echtgenoten wordt verdeeld.
Peildatum omvang en samenstelling
De rechtbank overweegt dat voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap als peildatum 7 januari 2019, de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek, heeft te gelden. Voor de waardering heeft – voor zover de echtgenoten niet anders overeenkomen – de datum van de feitelijke verdeling te gelden.
Omvang
Partijen hebben de volgende vermogensbestanddelen opgevoerd die (eventueel) in de verdeling dienen te worden betrokken:
de (voormalige echtelijke) woning aan de [adres echtelijke woning] te ( [postcode echtelijke woning] ) [woonplaats] ;
de hypothecaire geldleningen bij de ING met nummers [hypotheeknummer 1] en [hypotheeknummer 2] ;
de bank- en spaarrekeningen:
de ING Bank betaalrekening [bankrekeningnummer 1] ten name van beide partijen;
de Rabobank Direct-rekening [bankrekeningnummer 2] ten name van de vrouw;
de Rabobank spaarrekening [bankrekeningnummer 3] ten name van de vrouw;
e ABN AMRO betaalrekening [bankrekeningnummer 4] ten name van de man;
de ABN AMRO betaalrekening [bankrekeningnummer 5] ten name van beide partijen;
de ABN AMRO spaarrekening [bankrekeningnummer 6] ten name van beide partijen
4. de bank- en spaarrekeningen van de kinderen:
  • de ING spaarrekening [bankrekeningnummer 7] ten name van [voornaam minderjarige 1] ;
  • de ING Groei Groter rekening [bankrekeningnummer 8] ten name van [voornaam minderjarige 1] ;
  • de ING Kinderrekening [bankrekeningnummer 9] ten name van [voornaam minderjarige 2] ;
  • de ING Groei Groter rekening [bankrekeningnummer 10] ten name van [voornaam minderjarige 2] ;
5. de kapitaalverzekeringen bij Aegon Verzekeren & Beleggen Junior:
  • [voornaam minderjarige 2] : polisnummer [polisnummer 1] , waarvan de vrouw verzekeringsnemer is;
  • [voornaam minderjarige 1] : polisnummer [polisnummer 2] , waarvan de man verzekeringsnemer is;
6. de twee ASR beleggingsverzekeringen met polisnummers [polisnummer 3] (van de man) en [polisnummer 4] (van de vrouw);
7. de gezinsuitvaartverzekering bij DELA onder polisnummer [polisnummer 5] ;
8. de inboedel;
9. de hond en de kat;
10. het motorvoertuig van het merk Kia Sorento met kenteken [kenteken 1] ;
11. de scooter van het merk SYM met kenteken [kenteken 2] ;
12. de caravan met twee voortenten met kenteken [kenteken 3] ;
13. belastingteruggaven/-aanslagen over 2018.
Ad 1. de (voormalige echtelijke) woning met de daaraan verbonden hypothecaire geldleningen
De man en de vrouw zijn het erover eens dat de echtelijke woning en de daarop rustende hypothecaire geldleningen bij ING aan de man kunnen worden toegedeeld tegen de door [naam makelaar] getaxeerde waarde van € 365.000,-, mits de man in staat is die woning te financieren. De vrouw heeft hieraan voorwaarden (I tot en met VIII) gesteld, zoals opgenomen in haar verweerschrift onder randnummer 49.
Ter zitting is afgesproken dat de man drie maanden de tijd krijgt, te rekenen vanaf de datum van deze beschikking, om te laten zien of hij de echtelijke woning wel of niet kan overnemen. Als blijkt dat de man de echtelijke woning kan overnemen en de bank bereid is de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld te ontslaan, dan dient het aandeel van de vrouw in de eigendom van de woning aan de man te worden overgedragen. In dat geval zal de man aan de vrouw de helft van de overwaarde (te weten de waarde van de woning minus de hypothecaire schuld per datum overdracht) moeten vergoeden.
Indien de man er niet binnen drie maanden na de datum van deze beschikking in slaagt de overname van (het aandeel van de vrouw in) de woning te financieren en de vrouw te doen ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening, dient de woning te worden verkocht en te worden overgedragen aan een derde. De rechtbank is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat zij in dat geval gezamenlijk een opdracht tot verkoop zullen verstrekken aan [naam makelaar] . De bij verkoop gerealiseerde overwaarde (zijnde de verkoopopbrengst verminderd met de schuld uit de hypothecaire geldlening op de datum van feitelijke overdracht van de woning en de met de verkoop samenhangende kosten) zal ieder van de partijen bij helfte toekomen.
De rechtbank zal aldus bepalen, onder de in het dictum vermelde voorwaarden.
Ad 3. de bank- en spaarrekeningen
Partijen zijn het erover eens dat als peildatum voor de omvang en de waardering van de aanwezige bank- en spaarrekeningen 31 december 2018 zal worden genomen. Verder hebben de man en de vrouw overeenstemming bereikt, in die zin dat – in lijn met het voorstel van de vrouw en blijkens de door haar bij F9-formulier van 11 november 2019 overgelegde jaaropgaven 2018 van de banken –:
de ING betaalrekening [bankrekeningnummer 1] ten name van beide partijen zal worden aangehouden tot de echtelijke woning is verkocht en geleverd aan een derde of aan de man, waarna de rekening zal worden opgeheven en het saldo bij helfte zal worden gedeeld;
de Rabobank Direct-rekening [bankrekeningnummer 2] ten name van de vrouw zal aan de vrouw worden toegedeeld, onder de verplichting voor de vrouw om de helft van het saldo van € 1.512,92 aan de man te voldoen, zijnde € 756,46;
de Rabobank spaarrekening [bankrekeningnummer 3] ten name van de vrouw zal aan de vrouw worden toegedeeld, onder de verplichting voor de vrouw om de helft van het saldo van € 339,30 aan de man te voldoen, zijnde € 169,65;
e ABN AMRO betaalrekening [bankrekeningnummer 4] ten name van de man zal aan de man worden toegedeeld, onder de verplichting voor de man om de helft van het saldo van € 312,11 aan de vrouw te voldoen, zijnde € 156,05;
de ABN AMRO betaalrekening [bankrekeningnummer 5] ten name van beide partijen zal aan de man worden toegedeeld, onder de verplichting voor de man om de helft van het saldo van € 18.422,75 aan de vrouw te voldoen, zijnde € 9.211,37;
de ABN AMRO spaarrekening [bankrekeningnummer 6] ten name van beide partijen zal aan de man worden toegedeeld, onder de verplichting voor de man om de helft van het saldo van € 0,07 aan de vrouw te voldoen, zijnde € 0,03.
Uit het voorgaande volgt dat de man is gehouden een bedrag van (156,05 + 9.211,37 + 0,03)
(756,46 + 169,65)
€ 8.441,34aan de vrouw te voldoen.
Ad 4. de bank- en spaarrekeningen van de kinderen
Partijen zijn het er over eens dat de bank- en spaarrekeningen op naam van de kinderen in gezamenlijk beheer zullen blijven. De rechtbank begrijpt hieruit dat deze rekeningen buiten de verdeling dienen te blijven, nu dit geld aan de kinderen toekomt.
Ad 5. de kapitaalverzekeringen bij Aegon
Partijen zijn het erover eens dat de man de kapitaalverzekering bij Aegon voor [voornaam minderjarige 1] zal voortzetten en dat de vrouw de kapitaalverzekering bij Aegon voor [voornaam minderjarige 2] zal voortzetten.
Ter zitting heeft de vrouw het vermoeden uitgesproken dat de man de kapitaalverzekering voor [voornaam minderjarige 1] heeft afgekocht, in welk geval de man aan haar de helft van de afkoopwaarde dient te voldoen. Uit de door de man na de zitting overgelegde overzichten van voornoemde kapitaalverzekeringen is echter gebleken dat de man de kapitaalverzekering niet heeft afgekocht. De belegde waarde in de kapitaalverzekering van [voornaam minderjarige 1] bedroeg per 27 november 2019 € 11.213,87 en de belegde waarde in de kapitaalverzekering van [voornaam minderjarige 2] bedroeg per 27 november 2019 € 9.041,-.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank conform de overeenstemming van partijen beslissen dat partijen de kapitaalverzekeringen van de kinderen bij Aegon voortzetten, zonder verrekening van de waarde over en weer omdat het gaat om kapitaalverzekeringen van de kinderen.
Ad 6. de beleggingsverzekeringen bij ASR
Ten aanzien van de beleggingsverzekeringen hebben partijen het volgende afgesproken. De vrouw wenst de beleggingsverzekering op haar naam voort te zetten en de man wenst de beleggingsverzekering op zijn naam voort te zetten. Partijen zijn het erover eens dat zij de helft van de (afkoop)waarde van beide polissen per 31 december 2018 aan elkaar dienen te vergoeden. Hiertoe heeft de rechtbank de man de gelegenheid geboden om na de zitting de jaaropgaven van de beleggingsverzekeringen in te brengen.
Uit de door de man nagezonden stukken blijkt een waarde van de polis van de man (polisnummer [polisnummer 3] ) van € 21.924,- en een waarde van de polis van de vrouw (polisnummer [polisnummer 4] ) van € 18.035,-. Bij F9-formulier van 2 december 2019 heeft de vrouw ermee ingestemd om bij de verdeling van de beleggingsverzekeringen uit te gaan van voornoemde waarden.
Uit het voorgaande volgt dat de man is gehouden een bedrag van (10.962 – 9.017,50 =)
€ 1.944,50aan de vrouw te voldoen.
Ad 7. de gezinsuitvaartverzekering
Partijen zijn het erover eens dat de gezinsuitvaartverzekering bij DELA onder polisnummer [polisnummer 5] zal worden gesplitst in twee polissen, waarbij de man de uitvaartverzekering voor [voornaam minderjarige 1] op zich neemt en de vrouw de uitvaartverzekering voor [voornaam minderjarige 2] op zich neemt. De rechtbank zal aldus beslissen. Tussen partijen is niet in geschil dat de gezinsuitvaartverzekering geen waarde vertegenwoordigt.
Ad 8. de inboedel
Partijen zijn het erover eens dat de inboedel als verdeeld kan worden beschouwd. Gelet hierop hoeft de rechtbank geen beslissing meer te nemen op dit punt.
Ad 9. de hond en de kat
De man en de vrouw zijn het erover eens dat de hond aan de man zal worden toegedeeld en de kat aan de vrouw, zonder verrekening. De rechtbank zal aldus beslissen.
Ad 10, 11 en 12. het motorvoertuig, de scooter en de caravan
Partijen zijn het erover eens dat het motorvoertuig van het merk Kia Sorento aan de man zal worden toegedeeld tegen een waarde van € 3.500,- en dat de scooter van het merk SYM aan de vrouw zal worden toegedeeld tegen een waarde van € 750,-, onder verrekening van de helft van de waarde van beide voertuigen met elkaar.
Uit het voorgaande volgt dat de man is gehouden een bedrag van (1.750 – 375 =)
€ 1.375,-aan de vrouw te voldoen.
Ad 12. de caravan met twee voortenten
Ten aanzien van de caravan, met twee voortenten, zijn partijen het erover eens dat deze verkocht zal worden waarna de opbrengst tussen hen bij helfte zal worden gedeeld. De rechtbank zal aldus beslissen.
Ad 13. belastingteruggaven/-aanslagen
De rechtbank zal opnemen dat eventuele belastingteruggaven en/of belastingaanslagen van partijen, voor zover betrekking hebbende op de periode tot aan de ontbinding van de huwelijksgemeenschap bij helfte tussen partijen zullen worden verdeeld, in die zin dat de betreffende belastingteruggaven en/of belastingaanslagen zullen worden toe gescheiden aan dan wel voor rekening komen van degene op wiens naam zij staan, onder de verplichting om de helft van de teruggave(n) in voorkomend geval uit te keren aan de ander, respectievelijk onder de verplichting van die ander om de helft van deze aanslag(en) voor zijn respectievelijk haar rekening te zullen nemen, zodat zij voor de helft van die aanslag(en) draagplichtig zijn.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat de man aan de vrouw in totaal wegens overbedeling een bedrag dient te voldoen van (8.441,34 + 1.944,50 + 1.375 =)
€ 11.760,84. Ter zitting hebben partijen afgesproken dat – indien blijkt dat de woning moet worden verkocht – dit bedrag uit de opbrengst van de verkoop van de echtelijke woning kan worden voldaan. Deze afspraak leent zich echter niet voor opname in het dictum.
Vergoeding vanwege benadeling gemeenschap?
De rechtbank stelt vast dat de saldi van de bank- en spaarrekeningen, waaronder de bankrekening [bankrekeningnummer 5] , per peildatum op 31 december 2018 worden verdeeld. Nu de man na de peildatum € 21.000,- van voornoemde bankrekening heeft onttrokken, en dit bedrag zich op de peildatum dus nog op de bankrekening bevond, is dit bedrag reeds in de verdeling betrokken. Zowel de man als de vrouw hebben ter zitting aangegeven dat dit klopt. Het verzoek van de vrouw terzake wordt daarom afgewezen.
Voortgezet gebruik (voormalige) echtelijke woning
Niet ter discussie staat dat de man het gebruik van de echtelijke woning zal voortzetten gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, met dien verstande dat de man de echtelijke woning eerder dient te verlaten als de echtelijke woning moet worden verkocht en de levering van de echtelijke woning voor afloop van de termijn van zes maanden zal plaatsvinden.
Gebruiksvergoeding
De vrouw heeft ter zitting haar verzoek om een gebruiksvergoeding ingetrokken, zodat de rechtbank op dit verzoek geen beslissing meer hoeft te nemen.
Pensioen
De rechtbank begrijpt dat partijen het erover eens zijn dat het door de man en de vrouw gedurende het huwelijk opgebouwde pensioen conform artikel 1:155 BW en de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Wvps) moet worden verevend. De rechtbank gaat ervanuit dat partijen hiertoe zullen overgaan en de relevante gegevens zullen uitwisselen. Nu de verplichting tot verevening reeds volgt uit de wet zal de rechtbank het verzochte ten aanzien van het pensioen bij gebrek aan belang afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen de man en de vrouw, gehuwd op [datum huwelijk] 2004 te [plaats huwelijk] ;
*
bepaalt dat de minderjarige [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2004 te
[geboorteplaats] , zijn hoofdverblijfplaats bij de man zal hebben en dat de minderjarige [naam minderjarige 2] geboren op [geboortedatum 2] 2009 te [geboorteplaats] , zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal hebben;
*
bepaalt dat [voornaam minderjarige 2] van maandagmiddag uit school tot woensdagochtend naar school, alsmede van vrijdagochtend 07.15 uur tot zaterdag 17.00/18.00 uur en de helft van de vakanties en feestdagen bij de man zal zijn;
*
bepaalt dat de man, met ingang van heden, voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige [voornaam minderjarige 2] aan de vrouw zal betalen een bedrag van € 368,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
bepaalt dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 702,- bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
bepaalt ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van de man en de vrouw – onder de voorwaarde van inschrijving van de beschikking van echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand – het volgende:
1. a) de echtelijke woning aan de [adres echtelijke woning] te ( [postcode echtelijke woning] ) [woonplaats] , wordt aan de man toegedeeld tegen de getaxeerde waarde € 365.000,-, onder overname van de aan de woning verbonden hypothecaire geldleningen bij ING, onder de ontbindende voorwaarde dat de man er
binnen drie maanden na de datum van deze beschikkingin slaagt de (financiering ten behoeve van de) volledige eigendom van deze woning te verkrijgen en de vrouw te doen ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldleningen, waarbij de man aan de vrouw de helft van de overwaarde (te weten de taxatiewaarde minus de schuld van de hypothecaire geldleningen) dient te voldoen bij notariële overdracht van het aandeel van de vrouw in de echtelijke woning;
b) indien de man er niet
binnen drie maanden na de datum van deze beschikkingin slaagt de (financiering ten behoeve van de) volledige eigendom van deze woning te verkrijgen en de vrouw te doen ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening, dient de woning zo spoedig mogelijk te worden verkocht en overgedragen aan een derde;
- partijen dienen gezamenlijk een opdracht tot verkoop te verstrekken aan [naam makelaar] , de bied- en laatprijs zal door [naam makelaar] in samenspraak met partijen worden bepaald welke dient te zijn gebaseerd op de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning;
  • indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening erin slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen dan zal de makelaar de woning te koop aanbieden tegen een bindende marktconforme vraagprijs; partijen zullen in overleg met de makelaar [naam makelaar] de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is;
  • in het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar die naar beste weten en kunnen bindend bepalen;
  • bij verkoop en levering van de woning dient de hierop rustende hypothecaire geldlening te worden afgelost met de verkoopopbrengst, partijen zijn vervolgens ieder voor de helft gerechtigd tot de resterende overwaarde althans zij dienen ieder de helft van de resterende schuld te dragen;
2. de ING betaalrekening [bankrekeningnummer 1] ten name van beide partijen zal worden aangehouden tot de echtelijke woning is verkocht en geleverd aan een derde of aan de man, waarna de rekening zal worden opgeheven en het saldo bij helfte zal worden gedeeld;
3. aan de man worden toegedeeld:
- de ABN AMRO betaalrekening [bankrekeningnummer 4] ten name van de man,
- de ABN AMRO betaalrekening [bankrekeningnummer 5] ten name van beide partijen,
- de ABN AMRO spaarrekening [bankrekeningnummer 6] ten name van beide partijen,
en aan de vrouw worden toegedeeld:
- de Rabobank Direct-rekening [bankrekeningnummer 2] ten name van de vrouw,
- de Rabobank spaarrekening [bankrekeningnummer 3] ten name van de vrouw,
onder de verplichting om alle saldi per 31 december 2018 bij helfte te delen, dit brengt met zich dat de man nog een bedrag van
€ 8.441,34aan de vrouw dient te voldoen;
4. aan de man worden toegedeeld:
- de hond, zonder verrekening;
- het motorvoertuig met kenteken [kenteken 1] (Kia Sorento), onder de verplichting aan de vrouw wegens overbedeling een bedrag van
€ 1.750,-te voldoen;
- de ASR beleggingsverzekering met polisnummer [polisnummer 3] , onder de verplichting aan de vrouw wegens overbedeling een bedrag van
€ 10.962,-te voldoen;
en aan de vrouw worden toegedeeld:
- de kat, zonder verrekening;
- de scooter met kenteken [kenteken 2] (SYM), onder de verplichting aan de man wegens overbedeling een bedrag van
€ 375,-te voldoen;
- de ASR beleggingsverzekering met polisnummer [polisnummer 4] , onder de verplichting aan de man wegens overbedeling een bedrag van
€ 9.017,50te voldoen;
5. de gezinsuitvaartverzekering bij DELA met polisnummer [polisnummer 5] zal worden gesplitst in twee polissen, waarbij de man de uitvaartverzekering voor [voornaam minderjarige 1] op zich neemt en de vrouw de uitvaartverzekering voor [voornaam minderjarige 2] op zich neemt;
6. de vrouw zal de kapitaalverzekering bij Aegon Verzekeren & Beleggen Junior, met polisnummer [polisnummer 1] , waarvan de verzekerde [voornaam minderjarige 2] is, voortzetten en de man zal de kapitaalverzekering bij Aegon Verzekeren & Beleggen Junior, met polisnummer [polisnummer 2] , waarvan de verzekerde [voornaam minderjarige 1] is, voortzetten;
7. bepaalt dat de caravan met twee voortenten met kenteken [kenteken 3] zal worden verkocht, waarna de opbrengst tussen de man en de vrouw bij helfte zal worden gedeeld;
8. eventuele belastingteruggaven en/of belastingaanslagen van partijen, voor zover betrekking hebbende op de periode tot aan de ontbinding van de huwelijksgemeenschap zullen bij helfte tussen partijen worden verdeeld, in die zin dat de betreffende belastingteruggaven en/of belastingaanslagen zullen worden toe gescheiden aan dan wel voor rekening komen van degene op wiens naam zij staan, onder de verplichting om de helft van de teruggave(n) in voorkomend geval uit te keren aan de ander, respectievelijk onder de verplichting van die ander om de helft van deze aanslag(en) voor zijn respectievelijk haar rekening te zullen nemen, zodat zij voor de helft van die aanslag(en) draagplichtig zijn;
*
bepaalt dat de man jegens de vrouw bevoegd is de bewoning van de woning aan de [adres echtelijke woning] te ( [postcode echtelijke woning] ) [woonplaats] , voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking, althans tot een eerdere datum indien de woning is verkocht, in welk geval de man de woning tijdig voor de levering dient te verlaten, een en ander mits deze woning op het ogenblik van die inschrijving door de man wordt bewoond en aan de vrouw uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt;
*
verklaart deze beschikking, met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.M. Boone, O.F. Bouwman en J.T.W. van Ravenstein, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. M.I. Noordegraaf als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 december 2019.