ECLI:NL:RBDHA:2019:14629

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2019
Publicatiedatum
14 februari 2020
Zaaknummer
AWB 19/5233
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor een minderjarige broer in het kader van gezinsleven

In deze zaak heeft eiser, een minderjarige, verzocht om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel 'verblijf als familie- of gezinslid' bij zijn meerderjarige broer, die in Nederland verblijft. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door de aanvraag van eiser los te koppelen van de mvv-procedure van zijn ouders, aangezien deze procedures in een nauwe relatie tot elkaar staan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende hechte persoonlijke banden bestaan tussen eiser en zijn broer, wat een beschermingswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM impliceert. De rechtbank heeft verweerder verweten dat deze onvoldoende rekening heeft gehouden met de afhankelijkheid van eiser van zijn broer, zowel emotioneel als financieel, en dat verweerder niet voldoende gemotiveerd heeft waarom er geen sprake zou zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij de zaken van eiser en zijn ouders gelijktijdig moeten worden behandeld. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden en de proceskosten moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/5233
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 20 december 2019 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , staatloos,
eiser,
(gemachtigde: mr. M.L. van Leer, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder,
(gemachtigde: mr. M. van Nijnatten, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “verblijf als familie- of gezinslid van de heer [referent] (referent)” afgewezen.
Bij besluit van 11 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 15 november 2019 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2019. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Referent was ter zitting aanwezig.

Overwegingen

Ingevolge artikel 72, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een mvv, voor de toepassing van hoofdstuk 7 “Rechtsmiddelen” van de Vw gelijkgesteld met een beschikking omtrent een verblijfsvergunning regulier gegeven krachtens deze wet.
De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende (gestelde) feiten. Eiser is de minderjarige broer van referent. Zij hebben, tot aan het vertrek van eiser uit Syrië, altijd samengewoond, samen met hun ouders. Referent is eind 2016 getrouwd met [naam 1] . Zij is na het huwelijk in het ouderlijk huis van eiser en referent komen wonen. Eiser en referent hebben nog twee zussen en één broer, zij verblijven allen in Europa.
2.1 Bij besluit van 24 augustus 2017 is referent in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw. Deze is geldig van 23 juni 2017 tot 23 juni 2022.
2.2 Op 15 november 2017 heeft referent de voorliggende aanvraag voor eiser ingediend. Gelijktijdig heeft hij een mvv-aanvraag voor zijn echtgenote en zijn ouders (de heer [naam 2] en mevrouw [naam 3] ) ingediend.
2.2.1 De aanvraag van zijn echtgenote is ingewilligd. Na deze inwilliging is zij nog een paar maanden in Syrië gebleven om (naar eigen zeggen) voor eiser en haar schoonouders te zorgen. Zij is op de uiterste geldigheidsdatum van de mvv naar Nederland gereisd. Sindsdien is zij nog meerdere keren naar Syrië gereisd om (naar eigen zeggen) voor hen te zorgen.
2.2.2 Bij besluit van 15 april 2019 is de aanvraag van de ouders afgewezen. Vervolgens is bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 19 september 2019 (ECLI:RBNHO:2019:8277) het beroep tegen dit besluit gegrond verklaard en is het besluit vernietigd. Hiertegen is geen rechtsmiddel ingesteld zodat deze uitspraak in rechte vaststaat. In deze uitspraak is het volgende overwogen:
“4.3 Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat niet is gebleken van banden tussen referent en eisers die zo sterk zijn dat als gevolg van de scheiding de betreffende gezinsleden niet in staat zijn zelfstandig te functioneren. Ook is niet aangetoond dat de medische klachten van eisers ernstig zijn toegenomen als gevolg van de scheiding. Verweerder heeft daarbij in aanmerking genomen dat enkel is gebleken dat de feitelijke zorg voor eisers na het vertrek van referent is overgenomen door zijn echtgenote tot het moment dat zij Syrië heeft verlaten. Niet onderbouwd is dat eisers zich voor de feitelijke zorg niet op derden kunnen beroepen. Hieruit maakt verweerder op dat de feitelijke zorg voor eisers niet specifiek afhankelijk is van referent zodat geen sprake is van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie. Naar het oordeel van de rechtbank hanteert verweerder hiermee een te strenge maatstaf. Immers, uit hetgeen hiervoor is overwogen is voor de beoordeling of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie van belang dat er daadwerkelijk hechte persoonlijke banden bestaan tussen eisers en referent. Daarbij dient onder meer te worden betrokken de samenwoning van eisers en referent, de mate van emotionele afhankelijkheid tussen eisers en referent over en weer, de financiële afhankelijkheid, de gezondheid van eisers, de banden met het land van herkomst en de overige door eisers en referent genoemde omstandigheden, zoals de gedeelde zorg voor het broertje van referent en de oorlogssituatie in Syrië waardoor eisers steeds moeten verhuizen. Voor zover verweerder deze omstandigheden in zijn overwegingen heeft betrokken, is de rechtbank van oordeel dat verweerder hierbij steeds van doorslaggevend belang heeft geacht of eisers exclusief van referent afhankelijk zijn. Een en ander in strijd met de hiervoor genoemde jurisprudentie.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte niet beoordeeld heeft of alle genoemde, en niet bestreden, omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, maken dat sprake is van daadwerkelijke hechte persoonlijke banden, die maken dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, waarbij de beoordeling of ook anderen dan referent zorg kunnen dragen voor eisers slechts een element vormt van die toets.De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder daarbij in dit geval te veel gewicht toekent aan de omstandigheid dat eisers zich tot op heden staande hebben kunnen houden in het land van herkomst. Daarbij heeft verweerder niet betrokken dat referent eisers financieel is blijven ondersteunen, dat zijn echtgenote na zijn vertrek is blijven helpen en dat de echtgenote nu regelmatig naar Syrië gaat met medicijnen en geld om eisers te ondersteunen. Verweerder heeft bovendien niet gemotiveerd waarom de inwoning van referent (ook na zijn huwelijk) niet leidt tot de conclusie dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Dat deze wijze van samenwonen gangbaar zou zijn is door verweerder niet onderbouwd. Ook indien deze wijze van samenwoning gebruikelijk zou zijn, valt niet in te zien waarom dit dan niet kan betekenen dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eisers en referent. De beroepsgrond slaagt.”
2.2.3
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat er nog geen nieuw besluit op bezwaar is genomen in de procedure van de ouders van eiser en referent. Er heeft in hun procedure wel reeds een gehoor met referent plaatsgevonden.
3. Allereerst stelt eiser dat zijn procedure en de procedure van zijn ouders ten onrechte in bezwaar zijn losgekoppeld door verweerder. Verweerder heeft de procedure van zijn ouders op geen enkele wijze betrokken in zijn procedure. Nu de procedures onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, is dit onzorgvuldig in de zin van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.1 In het verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat iedere zaak op zijn eigen merites wordt beoordeeld. Dit klemt temeer nu het gaat om de beoordeling van een specifieke relatie. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd nog gesteld dat het gehoor dat recent in de zaak van de ouders is gehouden, niet relevant is voor de beoordeling van de zaak van eiser en dat het gehoor daarom in deze zaak buiten beschouwing moet worden gelaten.
3.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser terecht betoogd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door de zaken van hem en zijn ouders apart te behandelen. Hoewel de relatie tussen referent en eiser anders is dan de relatie tussen referent en zijn ouders, staan deze specifieke zaken in een dusdanig verband tot elkaar dat zij niet los van elkaar kunnen worden gezien en beoordeeld. Daarbij is van belang dat het om één gezin gaat en dat het gezin in Syrië in één woning samenwoonde. Daarnaast is de mate van afhankelijkheid van verschillende gezinsleden in beide zaken van belang. Sterker nog, de (o.a. emotionele en financiële) afhankelijkheid van eiser van referent wordt (gelet op de overwegingen van verweerder in het bestreden besluit) mede bepaald door de mate van afhankelijkheid van eiser van zijn ouders. Dit betreffen derhalve communicerende vaten. Reeds daarom volgt de rechtbank het betoog van verweerder, dat het gehoor in de zaak van de ouders (dat recent heeft plaatsgevonden) niet van belang is in de zaak van eiser, niet. Voorts hecht de rechtbank groot belang aan het feit dat eiser minderjarig is en acht de rechtbank het zeer onwenselijk om procedures van ouders en minderjarige kinderen los te koppelen. Verweerder heeft door deze handelwijze in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld. Deze beroepsgrond slaagt.
4. Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiser en referent en derhalve van familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dat referent is getrouwd, maakt dit niet anders. Ook na het huwelijk is referent, samen met zijn echtgenote, bij eiser en zijn ouders blijven wonen. Zij hadden geen eigen woonruimte, zoals verweerder stelt, maar slechts afgescheiden slaapkamers. Referent, zijn echtgenote, eiser en de ouders vormden één gezin/huishouden tot aan de vlucht van referent uit Syrië. Referent is na zijn huwelijk in het familiehuis blijven wonen vanwege zijn (verzorgende) rol ten opzichte van eiser en zijn ouders. Referent zorgde zowel financieel, emotioneel als praktisch voor hen.
Daarnaast heeft referent bij de voorliggende aanvraag reeds toegelicht dat eiser bang is om mensen te ontmoeten en liever bij mensen is die hij al kent en waar hij zich vertrouwd bij voelt. Voor de beoordeling of referent feitelijk de primaire of vervangende verzorger van eiser is, is het niet nodig om vast te stellen dat eiser autisme heeft. Immers, er dient te worden gekeken naar de feitelijke situatie. Niet in geschil is dat eiser een trauma heeft opgelopen als gevolg van een bombardement en vanwege dit trauma extra verzorging nodig heeft. Ook is niet door verweerder betwist dat referent een groot deel van de zorgtaken van eiser voor zijn rekening heeft genomen in Syrië. Dat de ouders van eiser ook nog in beeld waren, maakt dit niet anders, nu bij de beoordeling van hechte persoonlijke banden niet is vereist dat de ouders uit beeld zijn dan wel helemaal geen zorgtaken meer verrichten.
4.1
Ter zitting is door referent toegelicht dat de (officiële) diagnose autisme nooit is gesteld. Dat eiser autisme heeft, is geopperd door een arts die verbonden is aan UNHCR aan de hand van de (mondeling) omschreven problematiek door referent. Eiser stelt dat de nadruk in de voorliggende zaak niet zozeer ligt op (de diagnose van) het autisme, maar op het trauma van eiser en de gevolgen die dat trauma met zich brengt. Dit heeft verweerder, volgens eiser, miskend.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt (met de verklaringen tijdens de hoorzitting van 9 mei 2019 en de ingebrachte documenten) dat hij hechte persoonlijke banden met referent heeft, waardoor er geen sprake is van familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. Dat eiser en referent tot aan het vertrek van referent uit Syrië in 2017 in dezelfde woning hebben gewoond, is hiervoor onvoldoende. Referent is gehuwd en is derhalve een nieuw kerngezin gestart. Het familie- of gezinsleven tussen de broers is daarom verbroken. Bovendien woonden referent en zijn echtgenote in een afgescheiden woonruimte in het (familie)huis.
Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat referent de feitelijke primaire of vervangende verzorger van eiser is, nu niet aannemelijk is gemaakt dat eiser autisme heeft. Het is hierdoor niet mogelijk om vast te stellen of hij hulpbehoevend is. Ook indien het autisme van eiser wel aannemelijk was gemaakt, is niet aannemelijk geworden dat referent in Syrië de feitelijke primaire of vervangende verzorger van eiser was.
4.3
De rechtbank overweegt als volgt.
4.3.1
Uit paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) volgt dat verweerder aanneemt dat sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen een minderjarig kind en zijn meerderjarige broer als “uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden” tussen hen. Voorts volgt uit Werkinstructie 2019/15 dat een omstandigheid die kan duiden op hechte persoonlijke banden, samenwoning is.
4.3.2
De rechtbank betrekt in dit kader de volgende (aannemelijk gemaakte) omstandigheden. Eiser en referent hebben – tot aan het vertrek van referent uit Syrië in 2017 – altijd samengewoond. Referent is eind 2016 getrouwd en na dit huwelijk is zijn echtgenote bij hem, eiser en hun ouders in huis komen wonen. Ten onrechte heeft verweerder overwogen dat sprake is van een eigen (losgekoppeld) gezinsleven tussen referent en zijn echtgenote, omdat zij enige privacy in hun slaapkamer wensten en daarom tussenschotten in het huis hebben geplaatst. Door referent is voldoende duidelijk gemaakt dat het nog immer één huishouding en woning betrof, met een gezamenlijke woonkamer, keuken en badkamer. Gelet op de aard van de relatie tussen referent en zijn echtgenote, is het logisch dat zij privacy in hun slaapkamer wensten. Hieruit volgt niet dat zij geen onderdeel (meer) uitmaakten van de rest van het gezin.
4.3.3
Voorts stelt de rechtbank vast dat voor de vraag of sprake is van hechte persoonlijke banden niet is vereist dat referent feitelijk de primaire of vervangende verzorger van eiser is dan wel de eindverantwoordelijkheid draagt voor eiser. Evenmin is vereist dat de ouders geen rol meer in de verzorging van eiser (kunnen) spelen. Verweerder heeft het voorgaande ten onrechte niet als uitgangspunt genomen bij de beoordeling.
Verder is niet in geschil dat eiser in Syrië in zijn dagelijkse behoeftes werd ondersteund door referent. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende duidelijk geworden dat eiser zelfs in grote mate werd ondersteund door referent gelet op zijn minderjarigheid en beperkingen. Hieruit volgt voldoende dat eiser in grote mate emotioneel afhankelijk is van referent. Ten onrechte heeft verweerder een te grote nadruk gelegd op de stelling van eiser dat hij de ondersteuning van referent nodig had vanwege zijn autisme. Zowel in beroep als ter zitting is door eiser toegelicht dat niet zozeer de oorzaak van zijn problemen van belang is, maar met name de dagelijkse problemen zelf (zoals de problemen met betrekking tot het leggen van contact met personen die hem niet vertrouwd zijn). Het feit dat eiser niet officieel is gediagnostiseerd met autisme en niet onder behandeling van een specialist staat, sluit niet uit dat hij hulpbehoevend is. Deze hulpbehoevendheid en de geboden hulp door referent, zijn toegelicht en onderbouwd door referent. Verweerder heeft zich hier onvoldoende rekenschap van gegeven. Niet alleen uit de problematiek van eiser zelf maar ook uit de niet betwiste medische situatie van de ouders, kan opgemaakt worden dat eiser (emotioneel) afhankelijk is van referent. Zo lijdt de vader aan oogproblemen, diabetes en een hoge bloeddruk. De moeder lijdt aan hartproblemen en een hoge bloeddruk. Verder is niet betwist dat referent de kostwinner van het gezin was en dat het hele gezin derhalve in hoge mate financieel afhankelijk van hem was. Dit is nog steeds het geval, nu referent zijn ouders en eiser financieel is blijven ondersteunen. Dat eiser en zijn ouders afhankelijk zijn van referent, blijkt ook uit het feit dat de echtgenote van referent na de inwilliging van haar mvv-aanvraag nog maanden in Syrië is gebleven en na inreis in Nederland nog meermalen is teruggekeerd. De rechtbank acht het aannemelijk dat de reden hiervan de behoefte aan ondersteuning van eiser en de ouders is. Referent is daar zelf niet toe in staat omdat zijn verblijfsvergunning asiel is verleend op de zogenaamde ‘a-grond’.
4.3.4
Bij dit alles acht de rechtbank tevens de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 19 september 2019 (met name rechtsoverwegingen 4.3 en 4.4) van belang. Uit deze uitspraak volgt dat verweerder bij de beoordeling van de zaken van de ouders onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden van het geval. Die overwegingen raken ook de onderhavige zaak, omdat, zoals reeds hiervoor is overwogen, de omstandigheden in alle zaken communicerende vaten zijn.
4.3.5
In het licht van de bovenstaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich onvoldoende zorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een beschermingswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM tussen eiser en referent. Bij deze stand van zaken heeft verweerder ten onrechte geen belangenafweging verricht.
4.3.6
Deze beroepsgronden slagen.
5. Het beroep is gelet op al het voorgaande gegrond. Het bestreden besluit is in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 Awb. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder is daarbij gehouden om de zaken van de ouders gelijktijdig met die van eiser af te doen in de bestuurlijke fase en over en weer rekening te houden met de inhoud van de dossiers. Zo dient verweerder in de onderhavige zaak rekening te houden met het gehouden gehoor van referent in de zaken van de ouders. Voor het nemen van een nieuw besluit, stelt de rechtbank een termijn van zes weken.
6. Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zal de verweerder opdragen het betaalde griffierecht te vergoeden.
7. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.024,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen een termijn van zes (6) weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op € 174,- te betalen aan eiser als vergoeding voor het betaalde griffierecht;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 1.024,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ok, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Wijffelman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2019.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel