ECLI:NL:RBDHA:2019:1461

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2019
Publicatiedatum
20 februari 2019
Zaaknummer
09/842049-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in doodslagzaak na gebrek aan bewijs

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, stond de verdachte terecht op beschuldiging van doodslag op het slachtoffer, gepleegd op 24 januari 2017. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van tien jaar, stellende dat de verdachte het slachtoffer had mishandeld, wat leidde tot haar overlijden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. Tijdens de zittingen zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder medeverdachten, die uiteenlopende verklaringen gaven over de gebeurtenissen die leidden tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen niet eenduidig waren en dat het forensisch onderzoek geen duidelijkheid bood over de toedracht van het geweld en de rol van de verdachte daarin. Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van zowel doodslag als zware mishandeling, en hevelde het bevel tot voorlopige hechtenis op. De benadeelde partij, de nabestaande van het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842049-17
Datum uitspraak: 20 februari 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 9 mei 2017, 13 juli 2017, 5 oktober 2017, 8 december 2017, 19 februari 2018, 7 december 2018 (alle pro forma) en 6 februari 2019 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. van Geloven en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.R. Mantz naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 januari 2017 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] (meermalen) tegen het hoofd en/of tegen het lichaam geslagen (al dan niet met een hard voorwerp) en/of gestompt en/of geschopt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 januari 2017 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een zware bloeding in het hoofd, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] (meermalen) tegen het hoofd en/of het lichaam (al dan niet met een hard voorwerp) te slaan en/of te stompen en/of te schoppen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.

3.Vrijspraak

3.1
Inleiding
De volgende feiten en omstandigheden hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de tenlastelegging. Tevens geven deze feiten en omstandigheden een tijdlijn aan van het plaatsvinden van de hier en hierna onder 3.4 weergegeven gedragingen.
Op 24 januari 2017 omstreeks 00.23 uur gingen [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) met de tram vanaf Den Haag Centraal Station naar de woning van de verdachte aan de [adres] in Den Haag. Zij werden door de verdachte opgehaald van de tramhalte op de Leyweg en kwamen samen met hem omstreeks 01.15 uur aan in zijn woning. [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), die sinds een aantal maanden bij de verdachte woonde, was toen in de woning aanwezig.
Omstreeks 03.40 uur stuurde de verdachte een WhatsApp-spraakbericht aan zijn zus waarin hij zei dat er hier vrouwen elkaar uitscholden en dat er alcohol werd gemorst. Op de achtergrond was ruzie te horen.
[slachtoffer] ging omstreeks 06.00 uur naar buurtsupermarkt [supermarkt] om een fles wodka te kopen, waarna zij weer terug ging naar de woning van de verdachte.
[medeverdachte 1] verliet op enig moment de woning en belde omstreeks 07.30 uur naar 112 met de telefoon van een man die buiten werkzaam was. Zij meldde - kort gezegd - dat zij was geslagen. Blijkens camerabeelden van de HTM en zendmastgegevens van de mobiele telefoon van [medeverdachte 1] is zij niet teruggekeerd naar de woning van de verdachte.
Omstreeks 17.52 uur belde [medeverdachte 2] tweemaal kort na elkaar met 112. [medeverdachte 2] meldde dat [slachtoffer] onwel was, bont en blauw was en moeilijk ademde. Op de achtergrond was geschreeuw van de verdachte te horen.
Naar aanleiding van deze meldingen kwamen meerdere politie-eenheden naar de woning van de verdachte. In de slaapkamer, op matrassen op de grond, troffen verbalisanten een vrouw (later bleek: [slachtoffer] ) met een ontbloot bovenlichaam bewusteloos aan. Zij zagen dat [slachtoffer] allerlei blauwe plekken had over haar gehele lichaam, een bebloede lip had en een opgezwollen hoofd had. Zij hoorden dat [slachtoffer] een snurkende ademhaling had en voelden een licht kloppende hartslag.
Verbalisanten verplaatsten [slachtoffer] naar de gang voor reanimatie, door haar aan haar benen en onder haar oksels vast te pakken. Zij lag vervolgens in de gang met haar voeten richting de voordeur en haar hoofd richting de slaapkamer. Er werd geen hartslag meer waargenomen, waarop een verbalisant [slachtoffer] hartmassage gaf. Toen [slachtoffer] weer adem haalde, stopte de verbalisant met de hartmassage en namen de ambulancemedewerkers het over. In het ziekenhuis bleek dat [slachtoffer] onder meer zodanig ernstig hersenletsel had opgelopen dat er geen kans meer was op herstel.
Op 25 januari 2017 om 7.20 uur is [slachtoffer] in het ziekenhuis overleden.
Bij het pathologisch onderzoek werden letsels vastgesteld, passend bij drie of vier doorgemaakte geweldsvormen. Uit dat onderzoek is gebleken dat de volgende letsels kunnen hebben bijgedragen aan een massaal zuurstofgebrek in de hersenen en het uiteindelijke overlijden van [slachtoffer] :
  • ernstig hoofdletsel met kneuzingen, hersenschade, vochtophoping en herseninklemming, veroorzaakt door hevig uitwendig mechanisch stomp geweld op het hoofd;
  • herbloeding van een oudere bloeduitstorting in de hersenen en een recente bloeding in de hersenen;
  • letsels aan de romp, waaronder ribbreuken, veroorzaakt door uitwendige druk op de borstkas;
  • letsels aan lippen, kin, mond en neus, die kunnen zijn ontstaan door smoren;
  • uitwendige en inwendige letsels aan de hals en nek, ontstaan door uitwendig mechanisch samendrukkend geweld op de hals en nek.
Aan de verdachte is ten laste gelegd het al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, in vereniging gepleegd. Subsidiair is hem ten laste gelegd zware mishandeling, al dan niet met voorbedachte rade, met de dood tot gevolg, in vereniging gepleegd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de doodslag. Zij heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Zij heeft daartoe gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de dood van [slachtoffer] heeft veroorzaakt door tegen haar lichaam en haar hoofd te slaan, stompen en schoppen. Dit volgt kort gezegd uit de verklaring van getuige [medeverdachte 2] , welke verklaring wordt gesteund door de uitkomsten van, met name, het forensisch onderzoek naar het bloedspoor op de muren en deurposten in de gang van de woning van de verdachte.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak van de verdachte bepleit. Uit de forensische onderzoeken is weliswaar gebleken welke vormen van geweld kunnen hebben bijgedragen aan de dood van [slachtoffer] , maar uit geen enkel onderzoek is gebleken dat haar dood door een bepaalde vorm van geweld kan worden verklaard. Uit de forensische onderzoeken kunnen evenmin conclusies worden getrokken over de vraag of en zo ja wie van de drie oorspronkelijke verdachten (de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ) een bijdrage heeft geleverd aan het overlijden van [slachtoffer] , ook niet in de vorm van steunbewijs. Op grond van de verklaringen van de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kan de waarheid niet boven tafel komen. De verklaring dat de verdachte [slachtoffer] zou hebben geschopt, is op geen enkele wijze aannemelijk geworden op grond van de onderzochte sporen. De verdachte moet dan ook worden vrijgesproken.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte op 24 januari 2017 geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer] en – indien dat het geval is – of dat geweld heeft geleid tot het overlijden van [slachtoffer] .
Verklaringen van de verdachte en de getuigen
Blijkens de verklaringen van de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben zij, samen met [slachtoffer] , gedurende de hele nacht discussies en ruzies met elkaar gehad. Deze verklaringen vinden steun in de verklaringen van een aantal buurtbewoners en in het hiervoor genoemde WhatsApp-spraakbericht van de verdachte aan zijn zus om 03.40 uur, waarin op de achtergrond ruzie was te horen.
Over het geweld dat op 24 januari 2017 is gebruikt wordt als volgt verklaard.
De verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] water heeft gegooid in het gezicht van [slachtoffer] en [slachtoffer] in het gezicht heeft gespuugd. Verder heeft hij verklaard dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [slachtoffer] met elkaar hebben gevochten. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben [slachtoffer] aan haar haren getrokken en haar op meerdere plekken op haar lichaam, waaronder op haar hoofd, geschopt, gestompt en geslagen. De verdachte heeft erkend dat hij [medeverdachte 1] heeft geslagen, dat hij [medeverdachte 2] heeft gebeten in haar duim en dat hij [slachtoffer] een tik in het gezicht heeft gegeven ‘zo van hou je smoel nou’. De verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer] heeft mishandeld.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat ze alleen water in het gezicht van [slachtoffer] heeft gegooid en tegen [slachtoffer] heeft gespuugd. [medeverdachte 1] heeft vervolgens zelf een klap in haar gezicht kreeg van de verdachte. [medeverdachte 1] heeft van [medeverdachte 2] begrepen dat [medeverdachte 2] in haar duim is gebeten door de verdachte, maar zij heeft dit zelf niet gezien. Op een later moment heeft de verdachte [medeverdachte 1] drie keer met zijn vuist op haar hoofd geslagen. [medeverdachte 1] is daarop de woning uitgerend en is daarna niet meer teruggekeerd. Zij ontkent zelf enig geweld richting [slachtoffer] te hebben gebruikt en zij verklaart niet over enig geweld van de verdachte of [medeverdachte 2] richting [slachtoffer] .
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] water in het gezicht van [slachtoffer] heeft gegooid en in het gezicht van [slachtoffer] heeft gespuugd, waarna de verdachte [medeverdachte 1] een klap in haar gezicht heeft gegeven. Toen de verdachte vervolgens uithaalde naar [slachtoffer] is [medeverdachte 2] ertussen gesprongen. De verdachte heeft [medeverdachte 2] daarop in haar duim gebeten. De verdachte is vervolgens slaand of schoppend achter [medeverdachte 1] aangerend. [medeverdachte 1] was daarna ineens weg. In de ochtend zag [medeverdachte 2] de verdachte in de deuropening van de gang met de woonkamer staan. Hij maakte schoppende bewegingen naar [slachtoffer] . [medeverdachte 2] kon [slachtoffer] niet zien en zij kon dus ook niet zien of en waar de verdachte haar raakte. [medeverdachte 2] wist dat [slachtoffer] op grond lag, omdat zij [slachtoffer] hoorde kreunen en ‘au’ roepen. [medeverdachte 2] ontkent zelf enig geweld richting [slachtoffer] te hebben gebruikt.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] over het geweld dat de verdachte op 24 januari 2017 tegen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] heeft uitgeoefend op elkaar aansluiten, maar dat hun verklaringen over het geweld dat tegen [slachtoffer] is gebruikt, uiteen lopen. Uit deze verklaringen is dan ook niet af te leiden wie welk geweld tegen [slachtoffer] heeft gebruikt.
Bespreking van het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie moet de verklaring van [medeverdachte 2] als uitgangspunt voor het bewijs worden genomen, en wordt deze verklaring gesteund door met name de bloedsporen van [slachtoffer] op de muren en deurposten in de gang. Die bevonden zich op een hoogte van ongeveer 1 tot en met 49 centimeter en, zoals het relaas proces-verbaal vermeldt, kunnen er op wijzen dat het slachtoffer zich in een liggende of zittende houding bevond ten tijde van het toebrengen van een gedeelte van de letsels waaruit zij heeft gebloed. Op grond van dit bewijs kan volgens de officier van justitie worden geconcludeerd dat de verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht door haar tegen het hoofd en het lichaam te schoppen.
De rechtbank volgt de officier van justitie hierin niet. [medeverdachte 2] heeft weliswaar verklaard dat zij de verdachte schoppende bewegingen heeft zien maken en dat zij pijnkreten van [slachtoffer] heeft gehoord, maar [medeverdachte 2] heeft ook verklaard dat zij niet heeft gezien óf en waar de verdachte [slachtoffer] heeft geraakt. Verder blijkt uit het bloedsporenonderzoek wel dat het bloed op de muren en deurposten afkomstig was van [slachtoffer] , maar niet op welke wijze haar bloed daar terecht is gekomen. De mogelijkheid die wordt genoemd in het door de officier van justitie aangehaalde relaas proces-verbaal, namelijk dat het slachtoffer zich in een liggende of zittende houding bevond ten tijde van het toebrengen van een gedeelte van de letsels waaruit zij heeft gebloed, wordt niet genoemd in het onderliggende proces-verbaal van forensisch technisch onderzoek. De rechtbank overweegt dan ook dat het, op grond van het dossier, niet uitgesloten is dat het bloed van [slachtoffer] op een andere manier op de muren en deurposten in de gang terecht is gekomen, bijvoorbeeld toen de verbalisanten [slachtoffer] naar de gang hebben gebracht en haar aldaar hebben gereanimeerd waarna ambulancemedewerkers die hulpverlening hebben voortgezet.
Forensisch onderzoek
Uit het pathologisch onderzoek blijkt verder dat het massale zuurstofgebrek in de hersenen waaraan [slachtoffer] is overleden, een aantal mogelijke oorzaken heeft, waaronder hevig stomp geweld op het hoofd, gebroken ribben, smoren, en samendrukkend geweld op de hals en nek. Uit het onderzoek blijkt niet welke oorzaak of oorzaken in overwegende mate heeft of hebben geleid tot het hersenletsel en uiteindelijk tot de dood van [slachtoffer] . De uitkomsten van het pathologisch onderzoek geven daarom geen aanknopingspunten om vast te kunnen stellen welk geweld heeft geleid tot het overlijden van [slachtoffer] .
Verder geven de uitkomsten van de het sporenonderzoek en het DNA-onderzoek, evenmin duidelijkheid over het antwoord op de vragen door welk geweld [slachtoffer] is overleden en door wie dat geweld is toegepast. Er is weliswaar bloed aangetroffen op de kleding van de verdachte, maar deze bloedsporen betreffen contactsporen, die kunnen worden verklaard door fysiek contact met een bebloed object. De aanwezigheid van deze bloedsporen kan volgen uit het feit dat de verdachte – na het bewusteloos aantreffen van [slachtoffer] – langdurig heeft geprobeerd haar weer bij kennis te krijgen, onder meer door haar vast te pakken en door elkaar te schudden. Een en ander wordt zowel door [medeverdachte 2] als de verdachte verklaard. Daarnaast zijn er twee bloedspatten aangetroffen. Dit is te weinig om eenduidig te kunnen vaststellen op welke wijze deze bloedspatten zijn ontstaan. De aangetroffen DNA-sporen kunnen hun verklaring vinden in het feit dat de verdachte en [slachtoffer] al geruime tijd samenleefden.
Uit het forensisch onderzoek is naar het oordeel van de rechtbank dan ook evenmin steun af te leiden voor de verklaring van [medeverdachte 2] dat de verdachte [slachtoffer] zou hebben geschopt.
Voorts kan de verklaring van de verdachte dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] [slachtoffer] hebben mishandeld door aan haar haren te trekken en haar op meerdere plekken op haar lichaam, waaronder op haar hoofd, te schoppen, stompen en slaan op basis van het dossier niet worden uitgesloten. Naast het pathologisch onderzoek dat vermeldt dat letsels zijn vastgesteld, passend bij drie of vier doorgemaakte geweldsvormen en het feit dat voldoende vaststaat dat met name [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gedurende de hele avond ruzies en discussies hadden met [slachtoffer] , zijn in de woning ook sporen aangetroffen die de verklaring van de verdachte lijken te onderschrijven. Zo is in de woning een pluk roodkleurig haar aangetroffen en is er bloed van [slachtoffer] op de bank in de woonkamer aangetroffen, zijnde de plaats waar [slachtoffer] zich volgens de verdachte bevond toen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] haar mishandelden.
Conclusie
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte op 24 januari 2017 geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer] en dat [slachtoffer] als gevolg daarvan is overleden. De verklaringen van de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] over het geweld dat is gebruikt, lopen uiteen, en het forensisch onderzoek dat is verricht, heeft geen duidelijkheid gebracht over de vraag wie welk geweld heeft gebruikt, en door welk geweld [slachtoffer] is overleden. Evenmin biedt het dossier aanknopingspunten dat de verdachte op enigerlei wijze met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft samengewerkt bij het toepassen van geweld richting [slachtoffer] , zodat ook van medeplegen geen sprake kan zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte van zowel de primair ten laste gelegde doodslag, als de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling dient te worden vrijgesproken.
Vooruitlopend hierop heeft de rechtbank met ingang van 7 februari 2019 het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven.

4.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[nabestaande] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 26.865,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te weten een bedrag van € 1.865,00 aan materiële schadevergoeding en een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij, gelet op de door hem bepleite vrijspraak, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde feiten waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij [nabestaande] niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van materiële en immateriële schade en bepaalt dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
veroordeelt de benadeelde partij [nabestaande] in de proceskosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. Steenhuis, voorzitter,
mr. W.G. de Boer, rechter,
mr. M.S. Neervoort, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.Th. Boeter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 februari 2019.