3.4De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte op 24 januari 2017 geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer] en – indien dat het geval is – of dat geweld heeft geleid tot het overlijden van [slachtoffer] .
Verklaringen van de verdachte en de getuigen
Blijkens de verklaringen van de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben zij, samen met [slachtoffer] , gedurende de hele nacht discussies en ruzies met elkaar gehad. Deze verklaringen vinden steun in de verklaringen van een aantal buurtbewoners en in het hiervoor genoemde WhatsApp-spraakbericht van de verdachte aan zijn zus om 03.40 uur, waarin op de achtergrond ruzie was te horen.
Over het geweld dat op 24 januari 2017 is gebruikt wordt als volgt verklaard.
De verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] water heeft gegooid in het gezicht van [slachtoffer] en [slachtoffer] in het gezicht heeft gespuugd. Verder heeft hij verklaard dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [slachtoffer] met elkaar hebben gevochten. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben [slachtoffer] aan haar haren getrokken en haar op meerdere plekken op haar lichaam, waaronder op haar hoofd, geschopt, gestompt en geslagen. De verdachte heeft erkend dat hij [medeverdachte 1] heeft geslagen, dat hij [medeverdachte 2] heeft gebeten in haar duim en dat hij [slachtoffer] een tik in het gezicht heeft gegeven ‘zo van hou je smoel nou’. De verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer] heeft mishandeld.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat ze alleen water in het gezicht van [slachtoffer] heeft gegooid en tegen [slachtoffer] heeft gespuugd. [medeverdachte 1] heeft vervolgens zelf een klap in haar gezicht kreeg van de verdachte. [medeverdachte 1] heeft van [medeverdachte 2] begrepen dat [medeverdachte 2] in haar duim is gebeten door de verdachte, maar zij heeft dit zelf niet gezien. Op een later moment heeft de verdachte [medeverdachte 1] drie keer met zijn vuist op haar hoofd geslagen. [medeverdachte 1] is daarop de woning uitgerend en is daarna niet meer teruggekeerd. Zij ontkent zelf enig geweld richting [slachtoffer] te hebben gebruikt en zij verklaart niet over enig geweld van de verdachte of [medeverdachte 2] richting [slachtoffer] .
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] water in het gezicht van [slachtoffer] heeft gegooid en in het gezicht van [slachtoffer] heeft gespuugd, waarna de verdachte [medeverdachte 1] een klap in haar gezicht heeft gegeven. Toen de verdachte vervolgens uithaalde naar [slachtoffer] is [medeverdachte 2] ertussen gesprongen. De verdachte heeft [medeverdachte 2] daarop in haar duim gebeten. De verdachte is vervolgens slaand of schoppend achter [medeverdachte 1] aangerend. [medeverdachte 1] was daarna ineens weg. In de ochtend zag [medeverdachte 2] de verdachte in de deuropening van de gang met de woonkamer staan. Hij maakte schoppende bewegingen naar [slachtoffer] . [medeverdachte 2] kon [slachtoffer] niet zien en zij kon dus ook niet zien of en waar de verdachte haar raakte. [medeverdachte 2] wist dat [slachtoffer] op grond lag, omdat zij [slachtoffer] hoorde kreunen en ‘au’ roepen. [medeverdachte 2] ontkent zelf enig geweld richting [slachtoffer] te hebben gebruikt.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] over het geweld dat de verdachte op 24 januari 2017 tegen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] heeft uitgeoefend op elkaar aansluiten, maar dat hun verklaringen over het geweld dat tegen [slachtoffer] is gebruikt, uiteen lopen. Uit deze verklaringen is dan ook niet af te leiden wie welk geweld tegen [slachtoffer] heeft gebruikt.
Bespreking van het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie moet de verklaring van [medeverdachte 2] als uitgangspunt voor het bewijs worden genomen, en wordt deze verklaring gesteund door met name de bloedsporen van [slachtoffer] op de muren en deurposten in de gang. Die bevonden zich op een hoogte van ongeveer 1 tot en met 49 centimeter en, zoals het relaas proces-verbaal vermeldt, kunnen er op wijzen dat het slachtoffer zich in een liggende of zittende houding bevond ten tijde van het toebrengen van een gedeelte van de letsels waaruit zij heeft gebloed. Op grond van dit bewijs kan volgens de officier van justitie worden geconcludeerd dat de verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht door haar tegen het hoofd en het lichaam te schoppen.
De rechtbank volgt de officier van justitie hierin niet. [medeverdachte 2] heeft weliswaar verklaard dat zij de verdachte schoppende bewegingen heeft zien maken en dat zij pijnkreten van [slachtoffer] heeft gehoord, maar [medeverdachte 2] heeft ook verklaard dat zij niet heeft gezien óf en waar de verdachte [slachtoffer] heeft geraakt. Verder blijkt uit het bloedsporenonderzoek wel dat het bloed op de muren en deurposten afkomstig was van [slachtoffer] , maar niet op welke wijze haar bloed daar terecht is gekomen. De mogelijkheid die wordt genoemd in het door de officier van justitie aangehaalde relaas proces-verbaal, namelijk dat het slachtoffer zich in een liggende of zittende houding bevond ten tijde van het toebrengen van een gedeelte van de letsels waaruit zij heeft gebloed, wordt niet genoemd in het onderliggende proces-verbaal van forensisch technisch onderzoek. De rechtbank overweegt dan ook dat het, op grond van het dossier, niet uitgesloten is dat het bloed van [slachtoffer] op een andere manier op de muren en deurposten in de gang terecht is gekomen, bijvoorbeeld toen de verbalisanten [slachtoffer] naar de gang hebben gebracht en haar aldaar hebben gereanimeerd waarna ambulancemedewerkers die hulpverlening hebben voortgezet.
Forensisch onderzoek
Uit het pathologisch onderzoek blijkt verder dat het massale zuurstofgebrek in de hersenen waaraan [slachtoffer] is overleden, een aantal mogelijke oorzaken heeft, waaronder hevig stomp geweld op het hoofd, gebroken ribben, smoren, en samendrukkend geweld op de hals en nek. Uit het onderzoek blijkt niet welke oorzaak of oorzaken in overwegende mate heeft of hebben geleid tot het hersenletsel en uiteindelijk tot de dood van [slachtoffer] . De uitkomsten van het pathologisch onderzoek geven daarom geen aanknopingspunten om vast te kunnen stellen welk geweld heeft geleid tot het overlijden van [slachtoffer] .
Verder geven de uitkomsten van de het sporenonderzoek en het DNA-onderzoek, evenmin duidelijkheid over het antwoord op de vragen door welk geweld [slachtoffer] is overleden en door wie dat geweld is toegepast. Er is weliswaar bloed aangetroffen op de kleding van de verdachte, maar deze bloedsporen betreffen contactsporen, die kunnen worden verklaard door fysiek contact met een bebloed object. De aanwezigheid van deze bloedsporen kan volgen uit het feit dat de verdachte – na het bewusteloos aantreffen van [slachtoffer] – langdurig heeft geprobeerd haar weer bij kennis te krijgen, onder meer door haar vast te pakken en door elkaar te schudden. Een en ander wordt zowel door [medeverdachte 2] als de verdachte verklaard. Daarnaast zijn er twee bloedspatten aangetroffen. Dit is te weinig om eenduidig te kunnen vaststellen op welke wijze deze bloedspatten zijn ontstaan. De aangetroffen DNA-sporen kunnen hun verklaring vinden in het feit dat de verdachte en [slachtoffer] al geruime tijd samenleefden.
Uit het forensisch onderzoek is naar het oordeel van de rechtbank dan ook evenmin steun af te leiden voor de verklaring van [medeverdachte 2] dat de verdachte [slachtoffer] zou hebben geschopt.
Voorts kan de verklaring van de verdachte dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] [slachtoffer] hebben mishandeld door aan haar haren te trekken en haar op meerdere plekken op haar lichaam, waaronder op haar hoofd, te schoppen, stompen en slaan op basis van het dossier niet worden uitgesloten. Naast het pathologisch onderzoek dat vermeldt dat letsels zijn vastgesteld, passend bij drie of vier doorgemaakte geweldsvormen en het feit dat voldoende vaststaat dat met name [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gedurende de hele avond ruzies en discussies hadden met [slachtoffer] , zijn in de woning ook sporen aangetroffen die de verklaring van de verdachte lijken te onderschrijven. Zo is in de woning een pluk roodkleurig haar aangetroffen en is er bloed van [slachtoffer] op de bank in de woonkamer aangetroffen, zijnde de plaats waar [slachtoffer] zich volgens de verdachte bevond toen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] haar mishandelden.
Conclusie
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte op 24 januari 2017 geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer] en dat [slachtoffer] als gevolg daarvan is overleden. De verklaringen van de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] over het geweld dat is gebruikt, lopen uiteen, en het forensisch onderzoek dat is verricht, heeft geen duidelijkheid gebracht over de vraag wie welk geweld heeft gebruikt, en door welk geweld [slachtoffer] is overleden. Evenmin biedt het dossier aanknopingspunten dat de verdachte op enigerlei wijze met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft samengewerkt bij het toepassen van geweld richting [slachtoffer] , zodat ook van medeplegen geen sprake kan zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte van zowel de primair ten laste gelegde doodslag, als de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling dient te worden vrijgesproken.
Vooruitlopend hierop heeft de rechtbank met ingang van 7 februari 2019 het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven.