ECLI:NL:RBDHA:2019:14599

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
31 januari 2020
Zaaknummer
NL19.28944
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening wegens onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. H.L.M. Janssen, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. B.J. Pattiata. De eiser, een Marokkaanse vreemdeling, had op 6 maart 2019 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser met onbekende bestemming is vertrokken en geen contact meer onderhoudt met zijn gemachtigde of voogd. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat de eiser geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank overwoog dat de eiser, door zijn vertrek zonder bekend adres, niet kan worden geacht nog procesbelang te hebben bij zijn asielaanvraag. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter D. Biever in aanwezigheid van griffier R. Kroes. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.28943 (beroep) en NL19.28944 (verzoek)
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter en de enkelvoudige kamer op het verzoek en het beroep in de zaak tussen

[eiser en verzoeker] , eiser en verzoeker,

v-nummer: [V-nummer] ,
hierna aangeduid als eiser
(gemachtigde: mr. H.L.M. Janssen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.J. Pattiata).

ProcesverloopBij besluit van 27 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2019. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling ter zitting heeft (de voorzieningenrechter van) de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 2004 en in het bezit te zijn van de Marokkaanse nationaliteit. Hij verblijft als vreemdeling in Nederland en heeft op 6 maart 2019 een asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij in Marokko een mensonwaardig bestaan had en problemen heeft met zijn familie.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), omdat eiser bij de indiening van zijn aanvraag enkel aangelegenheden aan de orde heeft gesteld die niet ter zake doen voor een asielaanvraag en hij afkomstig is uit een veilig land van herkomst.
4. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of eiser procesbelang heeft bij het beroep. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend.
4.1.
Wanneer een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt, kan worden verondersteld dat hij geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland. Het ligt dan op de weg van de vreemdeling om deze veronderstelling te ontkrachten. Uit de mededeling van eisers gemachtigde van 16 december 2019 volgt dat eiser de opvang heeft verlaten en geen contact (meer) onderhoudt met zijn gemachtigde en voogd. Eiser heeft ook niet aan verweerder laten weten waar hij verblijft. Dit rechtvaardigt de conclusie dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en dus geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland.
5. Het beroep is niet-ontvankelijk. Nu op het beroep is beslist, is een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. De rechtbank heeft ter zitting medegedeeld dat het mogelijk is om tegen deze uitspraak – voor zover deze ziet op het beroep – in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier, op 19 december 2019.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak – voor zover deze ziet op het beroep – kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.