In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 oktober 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot vernietiging van de erkenning door de juridische vader. Het verzoek is ingediend door de man, vertegenwoordigd door mr. D. Haacke, en betreft een zaak die eerder op 20 augustus 2018 bij de rechtbank Gelderland is ingekomen. De rechtbank heeft in een eerdere beschikking van 7 mei 2019 een deskundigenonderzoek van het DNA bevolen van de man en de minderjarige, maar heeft verdere beslissingen aangehouden. De man, de erkenner en de bijzondere curator hebben schriftelijk aangegeven af te zien van een voortzetting van de behandeling ter zitting, waarop de rechtbank heeft ingestemd en de zaak zonder nadere mondelinge behandeling heeft afgedaan.
De rechtbank heeft de eerdere beschikking gehandhaafd, waarin werd overwogen dat de man niet-ontvankelijk was in zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning. De rechtbank heeft het belang van de minderjarige in overweging genomen, evenals het feit dat de bijzondere curator geen zelfstandig verzoek heeft ingediend namens de minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een procedure in Duitsland aanhangig is gemaakt door de man over de vernietiging van de erkenning en de vervangende toestemming. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning.
De beschikking is gegeven door kinderrechter mr. I. Zetstra, bijgestaan door griffier mr. M. Corver, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 oktober 2019.