ECLI:NL:RBDHA:2019:14583

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2019
Publicatiedatum
31 januari 2020
Zaaknummer
C/09/571314 / FA RK 19-2558
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot doorhaling van akte inschrijving echtscheidingsbeschikking

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 oktober 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot doorhaling van een akte van inschrijving van een echtscheidingsbeschikking. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S. Ben Ahmed, verzocht de rechtbank om de akte van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 2011 te doorhalen, omdat zij stelde dat zij niet op de hoogte was van de inschrijving en dat de man niet had berust in de echtscheiding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw ontvankelijk was in haar verzoek, maar dat er geen sprake was van een ten onrechte in de registers van de burgerlijke stand voorkomende akte. De rechtbank oordeelde dat de echtscheiding rechtsgeldig was uitgesproken en ingeschreven, en dat de vrouw en de man op de zitting van 28 februari 2011 aanwezig waren. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw afgewezen, omdat de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking aan de wettelijke voorwaarden voldeed en de rechtszekerheid niet in het geding mocht komen. De beslissing werd genomen na zorgvuldige overweging van de feiten en de ingediende stukken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 19-2558
Zaaknummer: C/09/571314
Datum beschikking: 25 oktober 2019

Doorhaling akte van een latere vermelding register burgerlijke stand

Beschikking op het op 5 april 2019 ingekomen verzoekschrift van:

[X] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. S. Ben Ahmed te Rotterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y] ,

de man,
wonende te [woonplaats] ,

de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage,

zetelend te ’s-Gravenhage,
hierna: de ambtenaar.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • de brief van 16 april 2019 met bijlagen van de ambtenaar;
  • de brief van 26 april 2019 van de vrouw;
  • de instemmingsverklaring van de man, ingekomen op 1 mei 2019;
  • de brief van 20 mei 2019 van de ambtenaar.
Op 27 september 2019 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw, bijgestaan door mr. J.V. van Blitterswijk, als waarnemer voor zijn advocaat, de man, en de ambtenaar de heer [naam ambtenaar] .

Feiten

  • Bij beschikking van [datum uitspraak echtscheiding 1] 2011 van deze rechtbank is – voor zover hier van belang – de echtscheiding tussen de vrouw en de man uitgesproken.
  • De echtscheidingsbeschikking is volgens de akte van inschrijving van rechterlijke uitspraak, aktenummer [aktenummer] van het jaar 2011, ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage op [datum inschrijving] 2011.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot doorhaling van de akte van inschrijving van rechterlijke uitspraak, nummer [aktenummer] van het jaar 2011, voorkomend in het register van echtscheidingen van de gemeente ’s-Gravenhage.
De ambtenaar voert verweer en adviseert de rechtbank het verzoek niet toe te wijzen.

Beoordeling

Ontvankelijkheid
Op grond van artikel 1:27 BW hebben belanghebbende partijen de bevoegdheid zich binnen zes weken na de verzending van het besluit van de ambtenaar van de burgerlijke stand om op grond van artikel 1:18c of 1:20c BW te weigeren een akte van de burgerlijke stand op te maken, een latere vermelding aan een akte toe te voegen of, buiten het geval van stuiting van het huwelijk of het geregistreerd partnerschap en dat van afgifte van een afschrift of een uittreksel, aan een verrichting mee te werken, bij verzoek te wenden tot de rechtbank binnen welk rechtsgebied de standplaats van de ambtenaar van de burgerlijke stand is gelegen.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek, nu zij haar verzoek binnen de wettelijke termijn bij de rechtbank heeft ingediend.
Inhoudelijk
Op grond van artikel 1:24, eerste lid, BW kan aanvulling van een register van de burgerlijke stand met een daarin ontbrekende akte of latere vermelding, doorhaling van een daarin ten onrechte voorkomende akte of latere vermelding, of verbetering van een daarin voorkomende akte of latere vermelding die onvolledig is of een misslag bevat, op verzoek van belanghebbenden of van het openbaar ministerie, worden gelast door de rechtbank.
De vrouw verzoekt de doorhaling van de akte van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op [datum inschrijving] 2011 te gelasten. De ambtenaar weigert de echtscheidingsbeschikking van [datum uitspraak echtscheiding 2] 2018 in te schrijven, nu het huwelijk van de man en de vrouw reeds is ontbonden op [datum inschrijving] 2011. Deze inschrijving is niet verwerkt in de Basisregistratie Personen (BRP), waardoor de vrouw, de man en derden daar geen rechten aan hebben kunnen ontlenen. De vrouw dacht dat er in 2011 alleen een voorlopige voorzieningprocedure was geweest. De man is volgens haar niet verschenen in de echtscheidingsprocedure in 2011
.De beschikking is blijkbaar ingeschreven nadat de termijn voor hoger beroep is verstreken, maar de vrouw was daarvan – zo stelt zij – niet op hoogte. Partijen hebben daarna nog samengewoond en op [geboortedatum] 2012 is hun zoon [voornaam minderjarige] geboren. Na 2011 hebben de man en de vrouw dus verder geleefd als waren zij gehuwd. Partijen wisten beiden niet dat zij waren gescheiden totdat zij de beschikking van [datum uitspraak echtscheiding 2] 2018 – waarbij de echtscheiding tussen partijen (opnieuw) is uitgesproken – bij de gemeente wilden inschrijven en de gemeente aangaf dat er al een beschikking was ingeschreven. Het niet inschrijven van de echtscheidingsbeschikking van [datum uitspraak echtscheiding 2] 2018 heeft juridische en financiële gevolgen: partijen zijn ten onrechte elkaars toeslagpartner gebleven en het minderjarige kind [voornaam minderjarige] is niet tijdens het huwelijk geboren. Ook de rechtbank heeft in de (tweede) echtscheidingsprocedure niet opgemerkt dat partijen al gescheiden waren, omdat dat uit de BRP niet kon worden opgemerkt. Gezien deze omstandigheden, verzoekt de vrouw de doorhaling van de echtscheidingsbeschikking van 2011.
De ambtenaar voert verweer. Het dossier en de documenten die ten grondslag hebben gelegen aan de echtscheidingsakte zijn vernietigd, maar uit de akte van inschrijving blijkt dat het verzoek tot inschrijving is gedaan door de vrouw. De ambtenaar begrijpt dat de vrouw stelt dat er geen registratie van de beschikking van 2011 had mogen plaatsvinden omdat de kracht van gewijsde aan de beschikking ontbreekt en omdat de wederpartij niet heeft berust. Bovendien stelt zij dat zij nooit om inschrijving heeft verzocht, althans daarvoor geen toestemming heeft gegeven aan haar toenmalige advocaat.
Uit het feit dat de akte is opgemaakt door de ambtenaar en is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, blijkt echter volgens de ambtenaar dat aan de voorwaarden voor inschrijving is voldaan. Er wordt in dit opzicht zeer zorgvuldig gewerkt. Het verzoek tot inschrijving wordt zorgvuldig getoetst aan de voorwaarden op basis van de over te leggen documenten en als niet aan de voorwaarden zou zijn voldaan dan zou de akte destijds niet zijn ingeschreven. Dit betekent dat vastgesteld is dat de vrouw toestemming heeft gegeven voor de inschrijving. Gelet op artikel 1:163, tweede lid, BW mag bovendien worden aangenomen dat de vrouw met het verzoek om registratie van de beschikking, dan wel door het geven van toestemming tot die inschrijving aan haar advocaat, heeft berust in de echtscheiding. Ook is vastgesteld dat de man door de betekeningshandeling (artikel 820 Rv) in kennis is gesteld van de echtscheidingsprocedure, zodat hij zijn verweer kenbaar kon maken. Dat de man daartoe geen poging heeft ondernomen, betekent dat hij in de echtscheiding heeft berust.
Het voorgaande brengt met zich dat de echtscheiding terecht is ingeschreven, dat het huwelijk van partijen rechtsgeldig door echtscheiding is beëindigd op [datum inschrijving] 2011 en dat een echtscheidingsbeschikking van latere datum niet kan worden ingeschreven. Dat de vrouw en de man na de echtscheiding in 2011 zijn blijven samenwonen en nog een kind hebben gekregen, maakt dit niet anders. Aan de akte wordt grote bewijskracht toegekend. Dat het rechtsfeit niet is opgenomen in de BRP maakt niet dat de echtscheiding niet tot stand is gekomen. De vrouw had door het initiëren van het echtscheidingsverzoek en het tekenen van een verzoek tot inschrijving van de beschikking weet (kunnen hebben) van de echtscheiding. Haar advocaat dient altijd een bewijs van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking te krijgen en dient dit bewijs, met het oog op de financiële afwikkeling van de procedure, aan zijn cliënte mee te delen. Of dit is gebeurd is niet vast te stellen, maar de verantwoordelijkheid daartoe ligt bij de advocaat. Als de advocaat dit heeft nagelaten betekent dat nog niet dat de echtscheidingsakte niet in stand kan blijven. Ook de financiële en juridische gevolgen van het niet doorhalen van de akte maken één en ander niet anders. Het doorhalen van de echtscheidingsakte zal bovendien juist afbreuk doen aan de rechtszekerheid, omdat de registers van de burgerlijke stand altijd leidend zijn.
De man heeft ingestemd met het verzoek van de vrouw.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw afwijzen, nu niet gebleken is dat er op [datum inschrijving] 2011 ten onrechte een akte van inschrijving van de echtscheiding is opgemaakt. De stellingen van de vrouw dat zij zich niet meer kan herinneren dat zij op een zitting in 2011 is verschenen, dat zij niet wist dat de echtscheiding in 2011 al was uitgesproken, dat de man niet heeft berust in de echtscheiding en dat zij geen opdracht aan haar advocaat in de echtscheidingsprocedure heeft gegeven voor inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, worden niet met stukken onderbouwd en vinden overigens geen steun in de stukken in het dossier. Uit de beschikking van deze rechtbank van [datum uitspraak echtscheiding 1] 2011 – waarbij de echtscheiding is uitgesproken – blijkt immers dat zowel de vrouw als de man op de zitting van 28 februari 2011 zijn verschenen. Uit de akte van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking blijkt bovendien dat het verzoek tot inschrijving – binnen de daarvoor gestelde termijn – door de vrouw is gedaan. Door de ambtenaar is ter zitting aangegeven dat ambtenaren met specifieke beoordelingsbevoegdheden hebben moeten beoordelen of de echtscheiding tot stand was gekomen. De ambtenaar gaat bij een verstekbeschikking alleen tot inschrijving over als een publicatie in de Staatscourant heeft plaatsgevonden, hetgeen volgens de ambtenaar moet zijn gebeurd. De rechtbank volgt de ambtenaar in zijn betoog ten aanzien van de zorgvuldigheid die in acht genomen wordt bij het opmaken van de akte van inschrijving van echtscheidingsbeschikkingen. Nu de akte van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking feitelijk heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat daarmee voldoende vaststaat dat aan de voorwaarden voor die inschrijving is voldaan. Dat de vrouw stelt niets te hebben geweten van de echtscheidingsbeslissing en de inschrijving maakt dit niet anders, te meer nu de vrouw stelt ook niet meer te weten dat zij en de man op 28 februari 2011 ter zitting zijn verschenen, terwijl uit de beschikking van [datum uitspraak echtscheiding 1] 2011 duidelijk blijkt dat zij wel degelijk ter zitting aanwezig waren.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een ten onrechte in de registers van de burgerlijke stand voorkomende akte als bedoeld in artikel 1:24 BW en zal het verzoek van de vrouw om doorhaling van de inschrijvingsakte afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek van de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I. Zetstra, rechter, bijgestaan door mr. M. Corver als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 25 oktober 2019.