ECLI:NL:RBDHA:2019:14523

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2019
Publicatiedatum
29 januari 2020
Zaaknummer
C/09/528922 / FA RK 17-1990, C/09/553638, FA RK 18-3719
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, hoofdverblijfplaats, zorgregeling en alimentatie

In deze tussenbeschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 17 april 2019, wordt de echtscheiding tussen de man en de vrouw uitgesproken, die op [huwelijksdatum] 2005 in [huwelijksplaats], Bondsrepubliek Duitsland, zijn gehuwd. De rechtbank heeft kennisgenomen van de verzoeken van de man en de vrouw, waarbij de man verzoekt om echtscheiding met nevenvoorzieningen, waaronder de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind, [minderjarige], en de zorgregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige bij de vrouw zal verblijven, met een zorgregeling waarbij de man [minderjarige] een keer per maand zal zien en gedurende drie weken in de vakantie bij hem zal zijn.

Daarnaast is er een regeling getroffen voor de kinderalimentatie, waarbij de man € 2.500,- per maand zal betalen, en voor de partneralimentatie, die is vastgesteld op € 7.870,- netto per maand, met een afbouw naar € 6.394,- na twee jaar en € 5.000,- na drie jaar. De rechtbank heeft ook de noodzaak van een ouderschapsplan besproken, maar heeft besloten om hieraan voorbij te gaan gezien de gemaakte afspraken tussen de ouders. De rechtbank heeft de man en de vrouw in de gelegenheid gesteld om juridisch advies in te dienen over de afwikkeling van het huwelijksvermogen, waarbij het recht van de staat Texas van toepassing is, en heeft de beslissing over de proceskosten aangehouden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummers: FA RK 17-1990 (echtscheiding) en FA RK 18-3719 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/528922 (echtscheiding) en C/09/553638 (verdeling)
Datum beschikking: 17 april 2019

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 14 maart 2017 ingekomen verzoek van:

[Y]

de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. C.L.M. Smeets te Amsterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X]

de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. drs. E.J. Kim-Meijer te Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de zijde van de man;
  • de brief van 31 maart 2017, met het betekeningsexploot als bijlage, van de zijde van de man;
  • het verweerschrift tevens inhoudende zelfstandige verzoeken van 10 januari 2018 van de zijde van de vrouw;
  • het verweer tegen het zelfstandig verzoek tevens inhoudende aanvullende verzoeken van 27 maart 2018, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • het F9-formulier van 9 mei 2018, met het formulier verdelen en verrekenen als bijlage, van de zijde van de man;
  • de brief van 27 augustus 2018, met bijlagen, inhoudende gewijzigde verzoeken, van de zijde van de man;
  • het F9-formulier van 28 augustus 2018, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier van 29 oktober 2018, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • het faxbericht van 11 december 2018 van de zijde van de man;
  • de brief van 22 februari 2019, met bijlagen, tevens inhoudende gewijzigde verzoeken van de zijde van de man.
De minderjarige [minderjarige] heeft in raadkamer haar mening kenbaar gemaakt.
Op 6 maart 2019 is de zaak ter zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man bijgestaan door zijn advocaat en de vrouw bijgestaan door haar advocaat en een tolk, mevrouw [naam tolk] . Van de zijde van de man zijn tijdens de zitting pleitnotities overgelegd en voorgedragen.

Feiten

  • De man en de vrouw zijn gehuwd op [huwelijksdatum] 2005 te [huwelijksplaats] , Bondsrepubliek Duitsland.
  • Zij zijn de ouders van het volgende minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum ] 2004 te
[geboorteplaats]
  • [minderjarige] verblijft op dit moment bij de vrouw.
  • De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige] uit.
  • Blijkens de uittreksels uit het systeem ingevolge de Wet basisregistratie personen is de man burger van de Bondsrepubliek Duitsland en is de vrouw Brits burger.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de man zoals dat thans luidt strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
  • vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw;
  • vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, in die zin dat [minderjarige] drie weken vakantie heeft bij de man en dat de man [minderjarige] een keer per maand in Nederland bezoekt dan wel dat [minderjarige] de man in Qatar bezoekt, op nader tussen partijen overeen te komen data;
  • voorwaardelijk: voor zover de rechtbank de man zou veroordelen tot betaling van partneralimentatie, deze verplichting te limiteren tot 1 juni 2022, dan wel 1 juni 2025, althans tot een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
  • bepaling dat het tussen partijen aanwezige vermogen zoals vermeld in de brief van 22 februari 2019 per 13 maart 2017 dient te worden verdeeld bij helfte, waarbij voor de aandelen [bedrijfsnaam] de koers per datum beschikking gehanteerd dient te worden;
  • bepaling dat de vrouw, op grond van artikel 843a jo. artikel 22 Rv, binnen twee weken na de te geven beschikking, bewijsstukken dient te overleggen waaruit de saldi c.q. de waarde per de peildatum 13 maart 2017 blijkt van de op haar naam staande vermogensbestanddelen, een en ander op straffe van een dwangsom van
€ 500,- voor iedere dag dat de vrouw daarmee in gebreke blijft, indien en voor zover de vrouw deze stukken hangende de procedure niet overlegt;
- bepaling dat de helft (lees: 50%) van de door de man gedurende het huwelijk (van
1 juni 2005 tot aan 28 februari 2017) opgebouwde pensioenaanspraken bij The [bedrijfsnaam] ( [afkorting] ), met het pensioennummer [nr.] aan de vrouw worden toegescheiden middels “pension sharing”;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw is het eens met de verzoeken die zien op de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
De vrouw voert verweer tegen de overige verzoeken van de man, welk verweer hierna zal worden besproken.
Tevens heeft de vrouw thans nog zelfstandig verzocht om primair de scheiding van tafel en bed uit te spreken dan wel subsidiair de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
  • vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [minderjarige] , overeenkomstig het concept ouderschapsplan;
  • primair: vaststelling van een door de man te betalen kinderalimentatie van € 6.500,- per maand (inclusief schoolkosten en kosten huisdieren), met ingang van de datum indiening verzoekschrift althans een door de rechtbank te bepalen ingangsdatum; subsidiair: vaststelling van een door de man te betalen kinderalimentatie van
€ 3.500,- per maand, met ingang van de datum indiening verzoekschrift althans een door de rechtbank te bepalen ingangsdatum, voor de eerste dag van de maand aan de vrouw te betalen, alsmede storting van € 2.200,- per maand op een kindrekening ten behoeve van de maandelijkse internationale schoolkosten van [minderjarige] en storting van € 800,- per maand ten behoeve van paardrijles en de kosten van huisdieren van [minderjarige] ;
  • vaststelling van door de man, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 20.000,- bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling voor de eerste van de maand te voldoen;
  • te bepalen dat, indien de scheiding van tafel en bed dan wel de echtscheiding wordt uitgesproken en partijen in het kader van het tussen hen geldende huwelijksvermogensregime niet tot overeenstemming kunnen komen, de rechtbank de wijze van verrekening in het kader van de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime zal vaststellen;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de vrouw, welk verweer hierna zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu beide echtgenoten (ten tijde van de indiening van het echtscheidingsverzoek) hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe. De rechtbank zal krachtens artikel 10:56 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
Ontvankelijkheid
De rechtbank stelt vast dat geen door beide ouders ondertekend ouderschapsplan is overgelegd. Op grond van artikel 815 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van beide ouders over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken, heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815 lid 6 Rv).
De rechtbank overweegt over de vraag of het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd als volgt. Gedurende de procedure is het voor de ouders niet mogelijk gebleken een door hen beiden akkoord bevonden en getekend ouderschapsplan in te dienen, omdat zij tot voor kort geen overeenstemming konden bereiken over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de kinderalimentatie. Nu de ouders – zoals hierna zal blijken – alsnog afspraken hebben gemaakt over [minderjarige] , die bovendien zullen worden vastgelegd in deze beschikking, zal de rechtbank voorbij gaan aan de processuele eis dat (alsnog) een door beide ouders ondertekend ouderschapsplan moet worden overgelegd.
Nu aan de overige wettelijke formaliteiten is voldaan, zal de rechtbank de man ontvangen in zijn verzoek tot echtscheiding.
Pensioenverweer
De vrouw heeft tijdens de zitting het pensioenverweer op grond van artikel 1:153 BW ingetrokken.
Inhoudelijke beoordeling
De man is van mening dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
De vrouw heeft – hoewel zij een andere visie heeft op de situatie – tijdens de zitting aangegeven dat zij berust in de door de man gestelde duurzame ontwrichting.
De rechtbank overweegt dat indien één van beide echtgenoten het huwelijk niet wenst voort te zetten, dit voldoende is om de duurzame ontwrichting van het huwelijk aan te nemen. Nu de man volhardt in zijn wens om van de vrouw te scheiden en de vrouw zich nu neerlegt bij deze situatie, stelt de rechtbank vast dat er sprake is van duurzame ontwrichting van het huwelijk. De rechtbank zal het hierop steunende verzoek van de man tot echtscheiding als op de wet gegrond toewijzen. Het verzoek van de vrouw om primair de scheiding van tafel en bed tussen de echtgenoten uit te spreken zal de rechtbank afwijzen, nu de vrouw niet heeft toegelicht en onderbouwd waarom zij een scheiding van tafel en bed verkiest boven een echtscheiding.
Hoofdverblijfplaats en verdeling zorg- en opvoedingstaken
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats en het verzoek tot vaststelling van de zorgregeling.
Inhoudelijke beoordeling
De man en de vrouw zijn het erover eens dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal hebben. Hiernaast hebben zij afgesproken dat [minderjarige] een keer per maand een aantal dagen bij de man is, waarbij de man naar Nederland komt of [minderjarige] naar de man in Qatar zal gaan, en dat [minderjarige] drie weken vakantie (in Qatar) bij de man zal doorbrengen. De rechtbank begrijpt dat er nog geen concrete data zijn afgesproken waarop [minderjarige] haar vader zal zien, omdat de man pas medio maart verhuist naar Qatar en het op dit moment nog onduidelijk is hoe zijn werkschema eruit zal gaan zien. De ouders moeten dit nog in onderling overleg – samen met [minderjarige] – afstemmen op het moment dat er meer duidelijkheid bestaat. De rechtbank zal overeenkomstig de afspraken tussen de ouders beslissen en in aanvulling hierbij opnemen dat de man zodra hij weet hoe zijn werkschema eruit gaat zien dit per e-mail aan de vrouw zal doorgeven, zodat zij dan concrete afspraken kunnen maken over de data waarop de man en [minderjarige] contact zullen hebben.
Kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu [minderjarige] – de onderhoudsgerechtigde – in Nederland woont, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding. Op het verzoek zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
De man en de vrouw hebben in de loop van de procedure overeenstemming bereikt over de door de man voor [minderjarige] te betalen kinderalimentatie. De man zal een bijdrage aan de vrouw betalen van € 2.500,- per maand en de man zal de ‘school fees’ voor de [naam school] betalen. Hiernaast hebben de man en de vrouw afgesproken dat de man de kosten voor de studie van [minderjarige] zal voldoen zodra [minderjarige] gaat studeren. De rechtbank zal overeenkomstig de afspraken beslissen. Hetgeen eerder meer of anders is verzocht zal de rechtbank afwijzen.
Partneralimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de vrouw – de onderhoudsgerechtigde – in Nederland woont, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het alimentatieverzoek. Op het verzoek tot partneralimentatie zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
Behoefte vrouw
De vrouw heeft haar huwelijksgerelateerde behoefte aan de hand van een behoeftelijst gesteld op € 15.976,13 netto per maand. Dit komt volgens de vrouw overeen met een bedrag van € 20.000,- bruto per maand.
De man heeft de door de vrouw opgestelde behoeftelijst tijdens de zitting gemotiveerd per post betwist. Hij stelt dat de behoefte van de vrouw na deze correcties in ieder geval lager uitkomt dan € 5.000,- netto per maand.
De rechtbank zal hierna de door de man betwiste posten bespreken en beoordelen.
Home repairs
De rechtbank zal geen rekening houden met € 100,- per maand voor ‘home repairs’, nu de vrouw niet heeft onderbouwd dat zij (als huurder) deze kosten maakt.
Home & furniture
De rechtbank zal op dit punt de man volgen in zijn standpunt en zal dus rekening houden met € 100,- per maand in plaats van de door de vrouw opgevoerde € 500,- per maand.
Window cleaning & Housecleaning
De rechtbank vindt het redelijk om rekening te houden met de door de vrouw opgevoerde kosten van in totaal € 225,- per maand. De rechtbank is van oordeel dat het – gelet op hetgeen hierna wordt overwogen over de verdiencapaciteit van de vrouw – passend is voor een werkende vrouw om gebruik te maken van een schoonmaakster en glazenwasser.
Music / TV / IT
De rechtbank zal geen rekening houden met het bedrag van € 166,67 per maand. De kosten voor muziek, televisie en IT zijn twee keer opgenomen in de behoeftelijst en de rechtbank zal – zoals hierna zal blijken – al rekening houden met de opgevoerde posten ‘Video’s / Netflix / Apple TV / Music / TV / ITunes’.
IT-supplies
De vrouw heeft tijdens de zitting aangegeven dat deze post van de behoeftelijst kan worden geschrapt, omdat zij deze kosten – die voorheen binnen het gezin wel werden gemaakt – op dit moment niet meer heeft. De rechtbank zal met deze kostenpost van € 250,- per maand dan ook geen rekening houden.
Food, wine & dining
De vrouw heeft voor deze posten – inhoudende boodschappen en buiten de deur eten – een bedrag van in totaal € 1.420,- per maand opgevoerd. De rechtbank vindt het gelet op de welstand gedurende het huwelijk redelijk om voor de vrouw alleen nu rekening te houden met € 900,- per maand.
Clothing expenses
De rechtbank zal geen rekening houden met € 250,- per maand voor ‘clothing business’, nu de vrouw tijdens de zitting zelf heeft aangegeven dat deze post geschrapt kan worden omdat zij deze kosten niet maakt. De rechtbank zal voor de kosten ten aanzien van (sport)kleding, lingerie, sieraden en stomerij in redelijkheid rekening houden met € 400,- per maand.
Video’s / Netflix / Apple TV
De rechtbank zal rekening houden met € 30,- per maand, nu haar dit bedrag niet onredelijk voorkomt.
Music / TV / ITunes
De rechtbank zal rekening houden met € 30,- per maand, nu haar dit bedrag niet onredelijk voorkomt.
Amazon Shopping
De rechtbank zal geen rekening houden met deze post van € 70,- per maand, omdat de vrouw tijdens de zitting heeft aangegeven dat dit bedrag kan worden geschrapt.
Hobby’s
De rechtbank vindt het redelijk om rekening te houden met de opgevoerde € 125,- per maand, nu de vrouw tijdens de zitting heeft toegelicht dat dit ziet op haar hobby’s lezen, zwemmen en yoga.
Vacations
De vrouw heeft tijdens de zitting onweersproken gesteld dat partijen met uitzondering van de laatste twee jaar, altijd op skivakantie gingen en veel reisden om familie te bezoeken in de VS, Duitsland en Engeland. De rechtbank zal daarom rekening houden met een bedrag van € 5.000,- per jaar ( € 416,67 per maand) voor vakanties. Dit is naar het oordeel van de rechtbank in overeenstemming met de welstand van partijen gedurende het huwelijk.
Home leave
De rechtbank begrijpt uit de toelichting van partijen tijdens de zitting dat dit een ‘allowance’ betreft die werd ontvangen van [bedrijfsnaam] voor het bezoeken van familie in het buitenland. De rechtbank vindt het redelijk om rekening te houden met € 150,- per maand, nu dit past bij het expatleven dat de vrouw gewend is en de vrouw onweersproken heeft gesteld dat zij regelmatig bij haar moeder in Duitsland op bezoek gaat.
Medical
De rechtbank zal geen rekening houden met de totale kosten van € 105,- per maand voor ‘Physicians / Physiotherapy, Psychologists, Dental, Orthodontist’ nu de vrouw niet heeft onderbouwd dat deze kosten niet worden vergoed door haar zorgverzekering. De rechtbank zal evenmin rekening houden met € 20,- per maand voor ‘sunglasses’, nu de vrouw tijdens de zitting zelf heeft aangegeven dat zij deze post niet handhaaft. De rechtbank zal hier wel rekening houden met € 50,- per maand voor contactlenzen.
Health CZ
De vrouw heeft tijdens de zitting onweersproken gesteld dat haar huidige premie € 144,- per maand (in plaats van € 166,67 per maand) bedraagt. De rechtbank zal rekening houden met dit bedrag.
Health Cigna, Social insurance, ZVW
Tijdens de zitting is gebleken dat dit kosten betreft die binnen het gezin werden gemaakt (en deels werden vergoed door [bedrijfsnaam] ) in de periode dat de man nog bij [bedrijfsnaam] werkzaam was. Dit is momenteel beëindigd. De rechtbank zal dan ook geen rekening houden met deze posten ter hoogte van in totaal € 800,- per maand.
Pension provision
De rechtbank zal geen rekening houden met dit bedrag ter hoogte van € 3.000,- per maand, nu de vrouw na gemotiveerde betwisting door de man niet heeft onderbouwd dat het voor haar noodzakelijk is om een dergelijk bedrag te sparen voor een pensioenvoorziening.
Car insurance
De vrouw heeft tijdens de zitting onweersproken gesteld dat haar huidige verzekering
€ 460,- per jaar bedraagt. De rechtbank zal dan ook rekening houden met een bedrag van
€ 38,33 per maand in plaats van de eerder genoemde € 50,60 per maand.
Petrol
De rechtbank vindt het redelijk om rekening te houden met € 100,- per maand aan benzinekosten, nu de vrouw tijdens de zitting heeft toegelicht dat het opgenomen bedrag van € 250,- per maand is gebaseerd op het verbruik van haar oude auto en haar nieuwe auto veel minder benzine verbruikt.
Car maintenance
Omdat de onderhoudskosten zien op een door de vrouw recent aangeschafte auto en de man op dit punt gemotiveerd verweer heeft gevoerd (de kosten komen hem erg hoog voor), zal de rechtbank in redelijkheid rekening houden met een bedrag van € 400,- per jaar aan onderhoudskosten. Dit komt neer op een bedrag van afgerond € 33,- per maand.
Car taxes
De rechtbank houdt rekening met € 45,- per maand voor de wegenbelasting in plaats van de door de vrouw opgevoerde € 149,- per maand.
Speeding / parking tickets
De rechtbank vindt het niet redelijk om in de behoeftelijst rekening te houden met eventuele boetes. De rechtbank zal dus geen rekening houden met deze post van € 30,- per maand.
Miscellaneous
De rechtbank zal voor de onder deze noemer opgesomde posten (‘postage’ t/m ‘massages’) in redelijkheid rekening houden met € 500,- per maand.
Subscriptions
De vrouw heeft tijdens de zitting aangegeven dat deze post van € 35,- per maand geschrapt kan worden. De rechtbank zal hier dan ook geen rekening mee houden.
Memberships
De rechtbank zal rekening houden met het door de vrouw tijdens de zitting gestelde bedrag van € 60,- per maand (in plaats van de eerder genoemde € 100,- per maand).
Professional fees, Financial & tax advisor, Legal advisors
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat zij deze kosten ter hoogte van € 240,- per maand maakt. Ervan uitgaande dat de vrouw eventueel eenmaal per jaar een belastingadviseur inschakelt om voor haar de aangifte IB te doen, gaat de rechtbank in redelijkheid uit van € 200,- per jaar. Dit is € 16,67 per maand.
Legal / mediation
De rechtbank begrijpt dat dit kosten zijn die zien op de echtscheidingsprocedure. De rechtbank vindt het niet redelijk om dergelijke kosten bij de behoeftebepaling te betrekken en zal dus geen rekening houden met de opgevoerde € 375,- per maand.
Savings
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw – rekening houdend met het vermogen dat zij bij verdeling van de huwelijksgemeenschap zal krijgen – de noodzaak om te sparen onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank zal dan ook geen rekening houden met de door de vrouw gestelde € 500,- per maand.
De rechtbank komt gelet op het voorgaande en rekening houdend met de posten van de behoeftelijst die niet zijn betwist uit op een behoefte van € 7.869,87netto per maand.
De rechtbank zal daarom een behoefte van afgerond € 7.870,- netto per maand als uitgangspunt nemen.
Behoeftigheid vrouw
De man en de vrouw verschillen voorts van mening over de vraag in hoeverre de vrouw met inkomen uit arbeid in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
De rechtbank vindt het redelijk om ervan uit te gaan dat de vrouw een verdiencapaciteit heeft en kan benutten. De vrouw is immers – met haar universitaire studie psychologie aan de Universiteit van [plaatsnaam] – goed opgeleid en heeft tot de geboorte van [minderjarige] in 2004 gewerkt (voor onder andere E [bedrijfsnamen] . Gedurende het huwelijk is de vrouw ook actief gebleven binnen haar vakgebied door het verrichten van (vrijwillige) werkzaamheden en het volgen van verschillende opleidingen en trainingen in binnen- en buitenland. De rechtbank is in dit verband ook gebleken dat de vrouw in ieder geval in de jaren 2014 tot en met 2016 activiteiten heeft ondernomen vanuit haar onderneming [naam bedrijf X] . Hoewel de rechtbank van oordeel is dat de vrouw zich moet inspannen om een betaalde baan te vinden of weer als ZZP-er aan de slag te gaan om zo deels in haar eigen levensonderhoud te voorzien, vindt de rechtbank het wel redelijk om de vrouw hiervoor enige tijd te gunnen. De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw binnen twee jaar na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een inkomen zal hebben ter hoogte van het minimumloon. Het minimumloon bedraagt op dit moment € 1.615,80 bruto per maand en is omgerekend naar een netto bedrag
€ 1.476,30 per maand. De rechtbank verwacht dat de vrouw dit inkomen binnen drie jaar na inschrijving van de echtscheiding verder kan uitbreiden tot € 2.870,- netto per maand. De rechtbank acht dit ook een reële mogelijkheid op basis van de opleiding en werkervaring van de vrouw. Bovendien zal tegen die tijd de zorg voor [minderjarige] de vrouw niet langer beperken in het uitbreiden van haar werkzaamheden, omdat [minderjarige] dan haar middelbare school heeft afgerond en zal gaan studeren.
Dit betekent dat de rechtbank als uitgangspunt neemt dat de vrouw op dit moment nog onverminderd behoefte heeft aan voormelde bijdrage in haar levensonderhoud van € 7.870,- netto per maand. Twee jaar na inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand heeft de vrouw, uitgaande van voornoemde verdiencapaciteit, nog een aanvullende behoefte van (7.870 – 1.476,30 =) afgerond € 6.394,- netto per maand. Tot slot heeft de vrouw drie jaar na inschrijving van de echtscheiding nog een aanvullende behoefte van (7.870 – 2.870 =) € 5.000,- netto per maand.
De rechtbank zal hierna bezien in hoeverre de man de draagkracht heeft om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te betalen.
Draagkracht man
De rechtbank zal ten aanzien van de draagkracht van de man een netto berekening opstellen, nu de man vanaf medio maart 2019 in Qatar werkt en niet langer in Nederland belastingplichtig is voor de inkomstenbelasting.
Het salaris van de man bij [naam werkgever Y] bestaat volgens de door hem overgelegde productie 24 uit de volgende elementen:
  • Basic Salary;
  • Currency Protection Allowance (CPA);
  • Accomodation Allowance;
  • Transport Allowance.
De rechtbank zal bij de berekening van de draagkracht van de man rekening houden met zijn basissalaris van QAR 88.000 en met de Currency Protection Allowance (QAR 1.764) en de Accomodation Allowance (QAR 11.250). De Transport Allowance zal de rechtbank niet betrekken in de berekening, omdat de man heeft gesteld dat tegenover de tegemoetkoming ook daadwerkelijk kosten staan ter hoogte van dat bedrag. De rechtbank berekent het netto besteedbaar inkomen van de man (omgerekend naar euro’s) op € 24.662,- per maand.
De rechtbank neemt de volgende niet – dan wel onvoldoende – betwiste maandelijkse lasten in aanmerking:
  • kale huur (ter hoogte van de accomodation allowance) € 2.752,-
  • kinderalimentatie [minderjarige] € 2.500,-
De rechtbank zal de in de bijstandsnorm begrepen ‘gemiddelde basishuur’ van € 226,- per maand in mindering op de woonkosten brengen.
De vrouw heeft de volgende opgevoerde maandelijkse lasten betwist:
- car loan € 1.500,-
- schoolkosten [minderjarige] € 2.333,-
- reizen met [minderjarige] € 1.000,-
- vakantie met [minderjarige] € 400,-
- kosten verblijf Nederland € 208,-
Car loan
De rechtbank begrijpt dat [naam werkgever Y] aan de man een lening zal verstrekken van maximaal QAR 352.000 als lening voor het aanschaffen van een auto, die vervolgens in vier jaar moet worden afgelost middels inhouding op het salaris. Hoewel de man dit heeft afgesproken met zijn werkgever, ziet de rechtbank – gelet op het inkomen en het vermogen van de man – niet de noodzaak voor het afsluiten van een lening voor de aanschaf van een auto. De rechtbank zal in de draagkrachtberekening dan ook geen rekening houden met de gestelde maandelijkse aflossing van omgerekend € 1.500,- per maand.
Schoolkosten [minderjarige]
De man en de vrouw zijn (in het kader van de kinderalimentatie) met elkaar overeengekomen dat de man de schoolkosten van [minderjarige] voor zijn rekening zal nemen. Gelet op deze afspraak vindt de rechtbank het – los van de vraag of de man dit betaalt uit zijn inkomen of met de severance payment die hij van zijn voormalig werkgever [bedrijfsnaam] heeft ontvangen – redelijk om rekening te houden met deze kostenpost van € 2.333,- per maand.
Reizen met [minderjarige]
De rechtbank volgt ten aanzien van deze kostenpost het standpunt van de vrouw dat het mogelijk moet zijn om (in het kader van de afgesproken zorgregeling) een retourticket Amsterdam-Doha of Doha-Amsterdam voor ongeveer € 750,- te boeken. Bovendien ontvangt de man van [naam werkgever Y] (als flight provision) drie businessclass tickets per jaar, die hij eventueel ook (deels) kan inzetten als hij naar Nederland komt om [minderjarige] op te zoeken. De rechtbank zal dan ook rekening houden met gemiddeld € 750,- per maand in plaats van € 1.000,- per maand voor reizen met [minderjarige] .
Vakantie met [minderjarige]
De rechtbank vindt het redelijk om rekening te houden met € 400,- per maand voor vakanties van de man met [minderjarige] , nu zij voor vakanties van de vrouw met [minderjarige] rekening heeft gehouden met een vergelijkbaar bedrag.
Kosten verblijf in Nederland
De rechtbank vindt het door de man opgevoerde bedrag van € 208,- euro per maand – gelet op de door de ouders afgesproken zorgregeling waarbij [minderjarige] elke maand een aantal dagen (in Nederland of Qatar) bij de man is – niet onredelijk. De rechtbank zal hier dan ook rekening mee houden in de berekening.
Voor de man geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 1.026,- per maand en een draagkrachtpercentage van 60%.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de huidige draagkracht van de man – rekening houdend met de kinderalimentatie voor [minderjarige] – de ruimte laat voor het vaststellen van een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw van (10.451 – 2.500 = )
€ 7.951,- netto per maand.
Limitering
De rechtbank zal het verzoek van de man om de door de man te betalen partneralimentatie te limiteren afwijzen.
De rechtbank overweegt daartoe dat het limiteren van partneralimentatie een ingrijpende beslissing is, nu dit voor de vrouw praktisch een einde maakt aan het recht op een bijdrage in haar levensonderhoud na ruim dertien jaar huwelijk. Vanwege de ingrijpende gevolgen van limitering worden hoge eisen gesteld aan de door de alimentatieplichtige te stellen, en zo nodig te bewijzen, bijzondere omstandigheden die limitering zouden rechtvaardigen. De rechtbank ziet in hetgeen de man heeft gesteld geen aanleiding om de partneralimentatie te limiteren per 1 juni 2022 of 1 juni 2025. De rechtbank heeft bovendien in het voorgaande het standpunt van de man betrokken bij de beoordeling van de verdiencapaciteit en behoeftigheid van de vrouw en op die wijze al een afbouwende partneralimentatie vastgesteld.
Conclusie
De rechtbank zal gelet op het voorgaande bepalen dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand een bedrag van
€ 7.870,- netto per maand als bijdrage in de kosten van levensonderhoud aan de vrouw zal voldoen. Deze bijdrage zal – gelet op de verdiencapaciteit van de vrouw – twee jaar na inschrijving van de echtscheiding € 6.394,- netto per maand bedragen en drie jaar na inschrijving van de echtscheiding € 5.000,- netto per maand. Het meer of anders verzochte ten aanzien van de partneralimentatie zal de rechtbank afwijzen.
Aanhechten berekening
De door de rechtbank gemaakte berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Afwikkeling huwelijksvermogen
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek ten aanzien van de afwikkeling van het huwelijksvermogen.
De man en de vrouw zijn het niet met elkaar eens over welk recht van toepassing is op hun huwelijksvermogensregime. De man stelt dat het Duitse recht van toepassing is, omdat de echtgenoten de Duitse nationaliteit gemeenschappelijk hebben. De vrouw stelt dat het recht van de staat Texas van toepassing is, omdat daar de eerste huwelijksdomicilie van de echtgenoten is gelegen.
De rechtbank gaat bij bepaling van het toepasselijk recht op het huwelijksvermogensregime uit van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna: het verdrag). De rechtbank is niet gebleken dat de echtgenoten vóór het huwelijk een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht. Op grond van artikel 4 van het verdrag beoordeelt de rechtbank in de eerste plaats of de echtgenoten een gemeenschappelijke nationaliteit bezitten. Is dit niet het geval, dan is voor de aanwijzing van het toepasselijk recht bepalend, waar de echtgenoten hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigden. Het recht van die Staat is toepasselijk op hun huwelijksvermogensregime.
Vaststaat dat de man ten tijde van de huwelijkssluiting burger van de Bondsrepubliek Duitsland was en de vrouw Brits burger. De man heeft gesteld dat de vrouw ook de Duitse nationaliteit heeft, omdat de moeder van de vrouw de Duitse nationaliteit had ten tijde van de geboorte van de vrouw. De vrouw heeft ter zitting gesteld dat zij ten tijde van haar geboorte de Duitse nationaliteit niet via haar moeder verkreeg, omdat haar vader Brits was. De rechtbank kan gelet op de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de zitting is besproken niet vaststellen of de vrouw de Duitse nationaliteit heeft, zoals de man stelt. De rechtbank gaat in deze procedure daarom uit van wat wel vaststaat; dat de man burger van de Bondsrepubliek Duitsland is en de vrouw Brits burger.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is wat de eerste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats van de echtgenoten was ná het huwelijk. De man en de vrouw woonden voorafgaand aan en ten tijde van het huwelijk in Nederland.
De rechtbank begrijpt uit de toelichting van beide partijen dat zij voor de huwelijkssluiting reeds het voornemen hadden om vrijwel direct na het huwelijk voor langere tijd naar de Verenigde Staten van Amerika te verhuizen vanwege het werk van de man bij [bedrijfsnaam] . Het uittreksel van de man uit het systeem ingevolge de Wet basisregistratie personen onderschrijft dit ook. Hierin is opgenomen dat de man per 15 juni 2005 is uitgeschreven wegens emigratie naar de VS. De rechtbank begrijpt dat het gezin een korte periode in de staat Louisiana heeft gewoond, maar dat zij nadat orkaan Katrina deze staat trof, in augustus 2005 zijn verhuisd naar Texas. Het gezin heeft daar tot juli 2009 gewoond, omdat de ‘posting’ van de man een periode van vier jaar betrof. Hierna is het gezin weer in Nederland komen wonen.
De rechtbank komt gelet op deze feiten en omstandigheden tot de conclusie dat de eerste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats van de echtgenoten na het huwelijk Texas (VS) was. Naar het oordeel van de rechtbank maakt de omstandigheid dat de echtgenoten het voornemen hadden om tijdelijk in de VS te gaan wonen, dit niet anders. De intentie van partijen, die al bestond voor en tijdens het huwelijk, om vlak na het huwelijk voor langere tijd te emigreren naar de VS, en hun daadwerkelijk duurzame verblijf in de VS, sinds augustus 2005 in Texas, leidt de rechtbank tot het oordeel dat Texas de eerste gewone verblijfplaats van de echtgenoten is. Dit betekent dat op grond van artikel 4 lid 1 van het verdrag het recht van de staat Texas van toepassing is op het huwelijksvermogensregime.
Voortgang procedure afwikkeling huwelijksvermogen
De rechtbank zal – zoals tijdens de zitting al besproken – beide partijen in de gelegenheid stellen om binnen twee weken na deze (tussen)beschikking een juridisch advies in te dienen waarin het recht van de staat Texas met betrekking tot het huwelijksvermogen uiteen wordt gezet en toegelicht. De rechtbank verwacht dat hierbij (onder verwijzing naar de relevante wetsartikelen, literatuur en/of rechtspraak) in ieder geval standpunten worden ingenomen over a) welke peildatum gehanteerd dient te worden voor de omvang/samenstelling van de (eventuele) huwelijksgemeenschap, b) wat de omvang van de (eventuele) huwelijksgemeenschap is, c) welke peildatum gehanteerd dient te worden voor de waardering van de bestanddelen en d) de wijze waarop de bestanddelen verdeeld moeten worden. De advocaat van de man en de advocaat van de vrouw krijgen tot
uiterlijk 1 mei 2019de gelegenheid om deze nadere informatie in te dienen. De advocaat van de man en de advocaat van de vrouw krijgen vervolgens tot
uiterlijk 15 mei 2019de tijd om schriftelijk te reageren op voornoemde over en weer nog in te dienen stukken en standpunten.
In geval van het onverhoopt niet en/of niet tijdig voldoen aan het bovenstaande zal de rechtbank daaraan op grond van artikel 22 Rv de gevolgen kunnen verbinden die zij gepast acht.
De rechtbank zal iedere verdere beslissing ten aanzien van de afwikkeling van het huwelijksvermogen aanhouden. De rechtbank zal na afloop van voornoemde termijnen de zaak in beginsel verder op de stukken afdoen en zo nodig beslissen dat een nadere behandeling ter zitting zal plaatsvinden.
Pensioen
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek ten aanzien van de pensioenverevening.
De rechtbank overweegt dat artikel 10:51 BW bepaalt dat de vraag of een echtgenoot bij scheiding recht heeft op een deel van de door de ander opgebouwde pensioenaanspraken, wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten, behoudens artikel 1 lid 7 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS). Dit laatste betekent dat de WVPS van toepassing is, als het gaat om de verevening van pensioenrechten opgebouwd krachtens een pensioenregeling als bedoeld in artikel 1 leden 4 tot en met 6 WVPS. De WVPS – en dus het Nederlandse recht – is derhalve van toepassing op pensioenrechten opgebouwd op grond van een Nederlandse pensioenregeling, ongeacht het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten.
De rechtbank is van oordeel dat de pensioenovereenkomst van de man met [bedrijfsnaam] Pensioenfonds niet is te kwalificeren als een pensioenovereenkomst in de zin van artikel 1, lid 4 van de WVPS. Uit de door de man overgelegde brief van [bedrijfsnaam] Pensioenfonds blijkt immers dat de pensioenregeling bij [bedrijfsnaam] , niet een Nederlandse, maar een buitenlandse (Bermuda) regeling is. Dat betekent dat het recht van de staat Texas van toepassing is op de verdeling van de pensioenaanspraken van de echtgenoten.
Voortgang procedure verdeling ouderdomspensioen
De rechtbank stelt partijen daarom in de gelegenheid om in het voornoemde juridische advies over het huwelijksvermogen naar Texaans recht, tevens in te gaan op het recht van de staat Texas met betrekking tot het ouderdomspensioen na echtscheiding, alsmede daarover een standpunt te betrekken.
Proceskosten
De rechtbank zal de beslissing over de proceskosten aanhouden.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen de man en de vrouw, gehuwd op [huwelijksdatum] 2005 te [huwelijksplaats] , Bondsrepubliek Duitsland;
*
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum ] 2004 te ’ [geboorteplaats] , de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
*
bepaalt dat de [minderjarige] bij de man zal zijn:
- een keer per maand een aantal dagen, waarbij de man naar Nederland komt of [minderjarige] naar de man in Qatar gaat;
- gedurende drie weken in de vakantie (in Qatar);
waarbij geldt dat de man zodra hij weet hoe zijn werkschema eruit gaat zien dit per e-mail aan de vrouw zal doorgeven, zodat de ouders dan in onderling overleg concrete afspraken kunnen maken over de data waarop de man en [minderjarige] contact zullen hebben;
*
bepaalt – conform de afspraken tussen partijen – ten aanzien van de door de man te betalen bijdrage voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] dat de man:
  • een kinderalimentatie voor [minderjarige] aan de vrouw zal betalen van € 2.500,- per maand;
  • de ‘school fees’ voor de [naam school] zal voldoen;
  • de kosten voor de studie van [minderjarige] zal voldoen zodra [minderjarige] gaat studeren;
*
bepaalt dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 7.870,- netto per maand, welke bijdrage twee jaar na inschrijving van de echtscheiding wordt verminderd tot € 6.394,- netto per maand en vervolgens drie jaar na inschrijving van de echtscheiding € 5.000,- netto per maand bedraagt;
*
verklaart deze beschikking tot zover – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad:
*
wijst af het meer of anders verzochte ten aanzien van de scheiding van tafel en bed, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de kinderalimentatie en de partneralimentatie;
*
bepaalt de voortgang van de procedure over de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de pensioenen op de wijze zoals hiervoor is overwogen onder de kopjes ‘Voortgang procedure afwikkeling huwelijksvermogen’ en ‘Voortgang procedure verdeling ouderdomspensioen’;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de
verdelingen de
proceskostenaan tot
pro forma 15 mei 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.Th.W. van Ravenstein, M.P. Verloop en
L. van Hoppe, rechters, bijgestaan door mr. M. Verkerk als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 17 april 2019.