In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 december 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om vervangende toestemming voor een reis van de vader met zijn minderjarige kind naar de Verenigde Staten. De vader, die in de Verenigde Staten woont, had verzocht om toestemming om met zijn kind te reizen, maar de moeder, die in Nederland woont, heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader inmiddels ook een teruggeleidingsprocedure heeft gestart, waarin de teruggeleiding van het kind naar de Verenigde Staten aan de orde is. Hierdoor heeft de vader geen belang meer bij een beslissing in deze procedure, en heeft de rechtbank het verzoek van de vader afgewezen.
De rechtbank heeft ook de proceskosten tussen de ouders gecompenseerd, aangezien zij echtelieden zijn. De moeder had daarnaast aangevoerd dat er vermoedens waren van seksueel misbruik door de vader, maar de rechtbank heeft besloten dat dit niet voldoende aanleiding gaf om de zaak aan te houden in afwachting van de teruggeleidingsprocedure. De beslissing van de rechtbank is genomen door een meervoudige kamer van kinderrechters, en de beschikking is openbaar uitgesproken.