Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
Het Koninkrijk België,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen het Koninkrijk België, vertegenwoordigd door de Belgische Ambassade, en een werknemer die als chauffeur-bode werkzaam was. De werkgever verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, onder andere vanwege een verstoorde arbeidsverhouding, en vroeg tevens om een transitievergoeding van € 2.110,57. De werknemer, die in dienst was sinds 1 april 2017, had zich verzet tegen het verzoek en betwistte dat er sprake was van ontslaggronden. Hij stelde dat eventuele problemen te wijten waren aan de werkgever en vroeg om een billijke vergoeding van € 85.000,-.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een verstoorde arbeidsverhouding was ontstaan, maar oordeelde dat de werknemer niet verwijtbaar nalatig was geweest in zijn werkzaamheden. De rechter concludeerde dat de werkgever onvoldoende bewijs had geleverd voor de stelling dat de werknemer had geweigerd bepaalde werkzaamheden uit te voeren, zoals het wassen van de privéauto's van diplomaten. Desondanks was de arbeidsrelatie zodanig verstoord dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 december 2019 en de transitievergoeding toegewezen, waarbij de proceskosten tussen partijen werden verdeeld.
De uitspraak benadrukt het belang van een goede arbeidsrelatie en de noodzaak voor beide partijen om flexibel en constructief met elkaar om te gaan. De kantonrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de werkgever direct aan de transitievergoeding moet voldoen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.