ECLI:NL:RBDHA:2019:14467

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2019
Publicatiedatum
24 januari 2020
Zaaknummer
C-09-534053-HA ZA 17-614
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om tussentijds appel in zaak over overheidsaansprakelijkheid en erfpacht op Texel

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, hebben eisers, gezamenlijk aangeduid als SET c.s., een verzoek ingediend om tussentijds hoger beroep open te stellen tegen een tussenvonnis van 18 september 2019. Dit verzoek is gedaan in het kader van een procedure over overheidsaansprakelijkheid met betrekking tot erfpacht op Texel. De eisers hebben betoogd dat het tussenvonnis inconsistenties bevat die van invloed zijn op de verdere behandeling van de zaak. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende zwaarwegende redenen zijn om van de hoofdregel af te wijken, die stelt dat hoger beroep van tussenvonnissen slechts tegelijk met het eindvonnis kan worden ingesteld. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar artikel 337 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat deze regel vastlegt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de argumenten van SET c.s. niet voldoende zijn om het verzoek om tussentijds appel toe te wijzen. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen en verdere beslissingen aangehouden, met een verwijzing naar de rolzitting van 22 januari 2019 voor het wijzen van vonnis.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/534053 / HA ZA 17-614
Vonnis van 11 december 2019
in de zaak van

1.STICHTING ERFPACHTERS TEXELte [plaats 1] ,

2.
[eisende partij sub 2a]en
[eisende partij sub 2b]te [plaats 1] ,
3.
[eisende partij sub 3a]te [plaats 1] en
[eisende partij sub 3b]te [plaats 2] ,
4.
[eisende partij sub 4a]te [plaats 3] en
[eisende partij sub 4b]te [plaats 4] ,
5.
[eisende partij sub 5a]en
[eisende partij sub 5b]te [plaats 5] ,
eisers,
advocaat mr. L.E. de Geer te Amsterdam,
tegen

1.STAATSBOSBEHEERte Amersfoort,

2.
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Ministerie van Financiën)te Den Haag,
gedaagden,
advocaat mr. F. Sepmeijer te Den Haag.
Eisers zullen hierna gezamenlijk SET c.s. worden genoemd. Gedaagden zullen hierna SBB en de Staat en gezamenlijk SBB c.s. worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 september 2019
  • de akte van 30 oktober 2019 aan de zijde van SET c.s.
  • de akte van 27 november 2019 aan de zijde van SBB c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op 11 december 2019.

2.De beoordeling van het verzoek tot het openstellen van hoger beroep

2.1.
SET c.s. en SBB c.s. hebben zich bij akte uitgelaten over de persoon van de deskundige en de te stellen vragen. SET c.s. heeft bij akte tevens - voor het geval de rechtbank een door haar in paragraaf 2 van de akte voorgestelde aanvullende vraag niet aan de deskundige (ingevolge het tussenvonnis) wil of kan voorleggen - verzocht om tussentijds appel van het vonnis van 18 september 2019 (hierna: het tussenvonnis) in te mogen stellen. De Staat heeft zich tegen dit verzoek om tussentijds appel verweerd.
2.2.
De rechtbank beslist in dit vonnis nog niet over de persoon van de deskundige en ook niet over de vraagstelling aan de deskundige. Voor het geval de rechtbank de door SET c.s. voorgestelde aanvullende vraag niet aan de deskundige stelt, beslist zij reeds nu op het verzoek om tussentijds appel.
2.3.
Volgens SET c.s. is het beeld van inconsistentie van het vonnis van de rechtbank zoals zij in paragraaf 2 van de akte heeft geschetst van doorslaggevende betekenis voor de zaak en evengoed voor de aan te deskundige te stellen vragen.
2.4.
De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 337 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat hoger beroep van tussenvonnissen slechts tegelijk kan worden ingesteld met dat van het eindvonnis, behoudens het in dit verband niet relevante geval dat in het tussenvonnis een voorlopige voorziening is getroffen. Vastgehouden moet worden aan het door de wetgever aan deze wettelijke bepaling ten grondslag gelegde uitgangspunt dat het tussentijds aanwenden van rechtsmiddelen leidt tot vertraging van de procedure en daarom als regel achterwege dient te blijven.
2.5.
Voor een uitzondering op de onder 2.4 weergegeven hoofdregel is – met het oog op de rechtszekerheid – slechts ruimte indien bijzondere procesrechtelijke redenen daartoe nopen. De bevoegdheid tot het maken van een uitzondering op bedoelde hoofregel is overgelaten aan het procesbeleid van de rechter. Bij bijzondere procesrechtelijke redenen kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat in de tussenuitspraak is beslist op een controversiële rechtsvraag, hetgeen doorwerkt in de verdere behandeling van de zaak, omdat een andere beslissing tot een aanzienlijke bekorting van de procedure zou hebben geleid, omdat een kostbaar onderzoek is gelast waarvan het nut is betwist of omdat de behandeling van samenhangende zaken anders uiteen dreigt te lopen.
2.6.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval onvoldoende zwaarwegende redenen bestaan om van de onder 2.4 beschreven hoofdregel af te wijken door tussentijds hoger beroep van het tussenvonnis open te stellen.
2.7.
In paragraaf 2 van de akte zet SET c.s. uiteen dat het tussenvonnis volgens haar niet met elkaar verenigbare uitgangspunten bevat. Zij herhaalt stellingen die zij eerder heeft betrokken waarop de rechtbank in het tussenvonnis heeft beslist en beargumenteert waarom zij het met die beslissingen niet eens is. Ook stelt zij dat de rechtbank een stelling van SET c.s. niet juist heeft weergegeven: zij stelt geen aanspraak te maken op een evenredig deel van de waarde van het bloot eigendom, maar op een evenredig deel van de grondwaarde indien die grondwaarde residueel wordt berekend. In de kern komt het betoog van SET c.s. erop neer dat zij zich niet kan verenigen met de inhoud van het vonnis. Dit is op zichzelf geen voldoende zwaarwegende reden voor tussentijds appel gelet op de hoofdregel van artikel 337 Rv.
2.8.
Afgezien van het oordeel dat de door de SET c.s. aangevoerde argumenten
onvoldoende zwaarwegend zijn, weegt bij het oordeel van de rechtbank de duur van een
tussentijds hoger beroep mee, nog daargelaten dat dan wellicht zal blijken dat ook nog een
(tussentijds) cassatieberoep moet worden afgewacht. De omvang en complexiteit van de aan de deskundige te stellen vragen, ook indien en voor zover de reacties van partijen daarbij zouden worden betrokken, is naar de inschatting van de rechtbank vanuit taxatiekundig oogpunt betrekkelijk overzichtelijk en rechtvaardigt, in aanmerking genomen het bezwaar van de Staat, tussentijds appel niet.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst het verzoek van SET c.s. om hoger beroep open te stellen van het tussenvonnis van 18 september 2019 af;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan;
3.3.
verwijst de zaken naar de rolzitting van 22 januari 2019 voor het wijzen van vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, mr. B. Meijer en mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2019. [1]

Voetnoten

1.type: