3.4De beoordeling van de tenlastelegging
[aangever 3]heeft bij zijn aangifte verklaard dat hij op 7 juli 2018 met zijn vrienden [aangever 1] en [aangever 2] op weg was naar huis en op de [straatnaam] in Katwijk drie jongens hoorde en zag. [aangever 3] fietste door maar zag toen hij omkeek, dat [aangever 2] een van de jongens een duw gaf en daarna meteen een klap in zijn gezicht kreeg. Een tweede jongen liep op [aangever 1] af en gaf [aangever 1] een klap in zijn gezicht. De derde jongen kwam op [aangever 3] af. [aangever 3] gaf de jongen meteen een stomp in zijn gezicht. Hij keek om en zag dat een van de drie jongens een ploertendoder in zijn hand had. Hij ging op die jongen af en kreeg een klap met de ploertendoder op zijn voorhoofd. Hij zag dat de drie jongens toen naar [aangever 1] gingen en dat [aangever 1] klappen kreeg van de jongen met de ploertendoder. De drie jongens kwamen vervolgens op [aangever 3] af en hij hoorde ze zeggen dat ze hem dood zouden maken. Hij is toen weggerend.
Bij de rechter-commissaris heeft aangever [aangever 3] verklaard dat hijzelf eerst doorfietste, maar dat [aangever 2] wel afstapte omdat hij zich niet laat uitschelden. De jongens kwamen toen met een agressieve houding naar [aangever 2] toe, een van hem ging heel dichtbij [aangever 2] staan, die hem een duw gaf en vervolgens een klap in zijn gezicht kreeg. [aangever 3] heeft verder verklaard dat hij intussen de namen van de drie verdachten wist. Hij beschrijft [verdachte] als de licht getinte jongen, [medeverdachte 1] als de donkere jongen die de ploertendoder had, en [medeverdachte 2] als de blanke jongen die een fles in zijn hand had.
Aangever
[aangever 1]heeft ook verklaard dat hij de bewuste nacht met [aangever 2] en [aangever 3] naar huis fietste. Ze zagen drie jongens. [aangever 2] stapte af, stelde een vraag en kreeg meteen een klap in zijn gezicht. [aangever 1] en [aangever 3] stapten ook af. [aangever 1] werd toen op zijn achterhoofd geslagen. Hij denkt dat dat door twee jongens tegelijk is gedaan, omdat hij zich niet kon verdedigen. Hij denkt dat de eerste klap met een ploertendoder was. Hij heeft een van de jongens met een ploertendoder gezien. Meteen daarna werd hij ook op zijn mond geslagen. Hij werd duizelig en zag dat hij erg bloedde. Hij werd op zijn hoofd, rug en arm geslagen en denkt dat dat met de ploertendoder is gebeurd, omdat hij striemen op zijn rug heeft.
Bij de rechter commissaris heeft aangever [aangever 1] verklaard dat een van de jongens een stok uit zijn jas trok en daarmee sloeg. Uit de verklaring komt naar voren dat hij door elk van de drie jongens werd geslagen.
[aangever 2]heeft grotendeels overeenkomstig de twee andere aangevers verklaard. Hij fietste met zijn twee vrienden toen drie jongens hen uitscholden. Ze stopten. De drie jongens kwamen op hen af toen hij vroeg wat er aan de hand was. Hij zag dat [aangever 1] klappen tegen zijn hoofd kreeg, dat dit met vuisten gebeurde en dat de jongens ook een soort uitschuifbare stok hadden en een fles. [aangever 2] werd tegen zijn hoofd geslagen. Hij zag dat [aangever 1] erg bloedde en zag dat [aangever 3] vluchtte voor de jongens.
Bij de rechter-commissaris heeft aangever [aangever 2] verklaard dat hij als eerste een klap kreeg van [medeverdachte 2] , dat hij zag dat [aangever 1] door een van de jongens die donker getint was, met een ploertendoder werd toegetakeld en van hen werd weggedreven en zag dat ook [aangever 3] werd geslagen met een ploertendoder. Hij zag dat de drie jongens achter [aangever 3] aangingen toen die vluchtte.
De
verdachteheeft verklaard dat hij op 7 juli 2018 in Katwijk met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , samen bij een vechtpartij betrokken was. Hij heeft verklaard dat hij werd geslagen, zelf sloeg, en later achter de jongen aanging die hem had geslagen.
Hij zegt dat hij geen stok of ploertendoder heeft gezien, dat hij en zijn vrienden gedronken hadden en dat het allemaal vrij automatisch ging.
Medeverdachte[medeverdachte 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij met zijn vrienden, [medeverdachte 1] en de verdachte, in Katwijk liep en dat drie jongens op fietsen hen tegemoet kwamen. De jongens waren op ruzie uit. Hij verklaarde dat hij een van hen wegduwde en ”Uit het niets werd [medeverdachte 1] helemaal gek en ging met een stok of zoiets door het lint”.
Heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan openlijk geweld?
Uit voorgaande verklaringen komt naar het oordeel van de rechtbank duidelijk naar voren dat sprake is geweest van openlijk geweld, waarbij twee van de drie slachtoffers ook met een ploertendoder zijn geslagen. De verdachte heeft zich bij het geweld dat de jongens tegen de drie aangevers pleegden, niet onbetuigd gelaten. Hij heeft zelf een van de aangevers een klap in zijn gezicht gegeven en is vervolgens achter deze jongen aangerend. Zijn bijdrage aan het geweld is voldoende significant geweest om hem ook voor het handelen van de medeverdachten bij het door hen gezamenlijk gepleegde geweld, strafrechtelijk verantwoordelijk te achten.
Het tweede deel van de tenlastelegging, het openlijk geweld, acht de rechtbank op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen.
Heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot zware mishandeling?
Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat twee van de slachtoffers met een ploertendoder zijn geslagen. De verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 2] hebben steeds verklaard dat zij er niet van op de hoogte waren dat een van hen dit wapen bij zich had. Uit de andere verklaringen in het dossier en op de zitting is niet voldoende duidelijk geworden dat wat betreft het gebruik van de ploertendoder, sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten die ook gericht was op het mogelijk veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. Een dergelijke samenwerking is een vereiste om aan te nemen dat sprake is van het medeplegen van (poging tot) zware mishandeling. Evenmin is komen vast te staan dat de andere in de tenlastelegging genoemde gedragingen erop gericht waren zwaar lichamelijk letsel aan een van de aangevers toe te brengen, ook niet in voorwaardelijke zin.
Tot slot is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan dat de verdachte of een van zijn medeverdachten een dakpan naar een van de slachtoffers zou hebben gegooid. Weliswaar verklaart [aangever 3] in zijn aangifte bij de politie dat er een dakpan zou zijn gegooid, maar dit wordt pas veel later, bij de rechter-commissaris, door [aangever 2] bevestigd. Het derde slachtoffer, [aangever 1] , verklaart niet te hebben gezien dat er iets met een dakpan is gebeurd. De door de politie gehoorde getuigen hebben ook niets verklaard over een dakpan en op de plaats van het incident heeft de politie geen dakpan aangetroffen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat voor het eerste deel van de tenlastelegging, het medeplegen van een poging tot zware mishandeling, vrijspraak moet volgen.