ECLI:NL:RBDHA:2019:14452

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
20 januari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1523
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier op basis van medische omstandigheden en de gevolgen van de afwijzing

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning regulier. Eiseres, een Oekraïense vrouw geboren in 1948, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van haar status als familielid, maar deze aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en het feit dat eiseres niet was vrijgesteld van dit vereiste. Eiseres voerde aan dat haar medische situatie, waaronder vermoedelijke dementie, niet in overweging was genomen en dat zij geen toegang had tot de noodzakelijke medische en sociale voorzieningen in Oekraïne.

De rechtbank oordeelde dat de adviezen van het Bureau Medische Advisering (BMA) onvoldoende inzichtelijk en concludent waren. De rechtbank stelde vast dat de staatssecretaris de adviezen niet zonder meer aan de besluitvorming had mogen ten grondslag leggen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om opnieuw te beoordelen of eiseres op grond van haar gezondheidssituatie in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste of voor uitstel van vertrek. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het griffierecht worden vergoed.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij de beoordeling van aanvragen voor verblijfsvergunningen, vooral wanneer medische omstandigheden een rol spelen. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om de zaak opnieuw te bekijken, rekening houdend met de tekortkomingen in de eerdere besluitvorming.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/1523

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: N. de Wolf-Chaban),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Artan).

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2018 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de zin van artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) voor verblijf als familielid als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) afgewezen.
Bij besluit van 3 september 2018 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om toepassing van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 afgewezen.
Bij besluit van 21 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit 1 en het primaire besluit 2 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2019.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1948 en heeft de Oekraïense nationaliteit. Op 20 februari 2018 heeft eiseres de aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend. Vervolgens heeft eiseres op 9 augustus 2018 de aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning afgewezen, omdat eiseres niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet van dit vereiste is vrijgesteld. Zo is niet gebleken dat de medische situatie van eiseres reden oplevert voor vrijstelling. Uit de adviezen van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 30 augustus 2018 en 6 december 2018 blijkt dat eiseres in staat wordt geacht te reizen, dat eiseres bij het uitblijven van medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid niet in een medische noodsituatie op korte termijn terecht zal komen maar dat mantelzorg wel noodzakelijk is. In Oekraïne is zowel professionele thuiszorg als opname in een verpleeghuis beschikbaar indien er geen familieleden zijn die mantelzorg kunnen verlenen. Voorts is de uitzetting van eiseres niet in strijd met artikel 8 van het EVRM, zodat eiseres ook niet op die grond voor vrijstelling in aanmerking komt. Het tegenwerpen van het mvv-vereiste is ook niet onredelijk hard voor eiseres.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden, omdat bij de afweging van de belangen het meest relevante feit, te weten de vermoedelijke dementie, niet in overweging is genomen en geen rekening is gehouden met het feit dat eiseres geen toegang heeft tot de medische en sociale voorzieningen in Oekraïne. Eiseres wijst hierbij op de algemene (oorlogs-) situatie in Lugansk en stelt dat zij geen toegang heeft tot Oekraïens grondgebied omdat zij afkomstig is uit de regio Lugansk. Vanwege de situatie in Lugansk kan eiseres niet aan een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie komen om aan te tonen dat zij geen familieleden in Oekraïne heeft die voor haar kunnen zorgen. Voorts voert eiseres aan dat zij op grond van haar medische klachten en gelet op haar leeftijd in een medische noodsituatie verkeert waardoor zij niet zelfstandig kan reizen en wonen. Van haar dochter kan niet verlangd worden dat zij het grondgebied van de Europese Unie verlaat om voor haar moeder te zorgen, omdat zij in Nederland werkt en voor minderjarige Nederlandse kinderen zorgt. Dit is in strijd met artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Voorts heeft verweerder ten onrechte geen oordeel van een onafhankelijk medisch deskundige afgewacht. Het BMA is niet onafhankelijk, aangezien het verbonden is aan de Staat. Volgens eiseres is het beginsel van equality of arms zoals is neergelegd in de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 in de zaak Korošec tegen Slovenië geschonden. Eiseres vraagt bovendien aandacht voor artikel 4, tweede lid, aanhef en onder a, van Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging. Tot slot voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 3.71, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) en dat het evenredigheidsbeginsel is geschonden omdat onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen van het bestreden besluit.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de vergunning is aangevraagd.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, indien het betreft de vreemdeling voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen.
Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vb 2000 wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Niet in geschil is dat eiseres niet beschikt over een geldige mvv. In geschil is of zij van het mvv-vereiste vrijgesteld had moeten worden op grond van haar medische situatie.
6.2.
Uit het BMA-advies van 30 augustus 2018 komt naar voren dat eiseres op dit moment veel lichamelijke klachten heeft met name aan haar luchtwegen. Hiervoor heeft diagnostiek plaatsgevonden via de longarts. Eiseres heeft het afgelopen halfjaar drie maal antibiotica gebruikt en heeft één keer een prednisonkuur ondergaan. Tevens heeft eiseres last van paniekaanvallen en is er sprake van problemen met het gehoor en poly-artrose. Eiseres staat onder medische behandeling voor de longproblemen die bestaat uit medicatie, rust en een vertrouwde omgeving. De duur van de behandeling is onbekend en zal afhangen van de bevindingen van de longarts. Bij het uitblijven van medische behandeling verwacht het BMA geen medische noodsituatie op korte termijn, aangezien eiseres slechts zo nodig longmedicatie gebruikt en er gezien de aard van de klachten geen aanwijzingen zijn voor ernstige longproblematiek. Voor de andere aandoeningen vindt geen actieve behandeling plaats. Het BMA acht eiseres in staat te reizen en heeft geen aanwijzingen dat enige medische voorziening noodzakelijk is. Wel wordt eiseres aanbevolen een schriftelijke overdracht van de medische gegevens mee te nemen, om de medicatie te continueren tijdens de reis en voldoende medicatie mee te nemen om de periode van de reis te overbruggen.
In het aanvullend BMA-advies van 2 november 2018 wordt overwogen dat het advies van 30 augustus 2018 niet kan worden gehandhaafd. Gezien de vergeetachtigheid, waarbij door de huisarts gedacht wordt aan een dementieel syndroom, zijn er sterke aanwijzingen dat mantelzorg of professionele zorg noodzakelijk is voor het slagen van de behandeling (op zijn minst toezicht op medicatie). Indien dit achterwege blijft, bestaat er, indien er inderdaad sprake is van een dementieel syndroom, een reëel risico op voorwaarlozing, aldus het BMA. Behandelmogelijkheden in het land van herkomst zullen dan onderzocht dienen te worden.
Bij aanvullend advies van 6 december 2018 heeft het BMA gehandhaafd dat bij het uitblijven van de genoemde behandeling geen medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht, waardoor niet is onderzocht of behandeling aanwezig is in Oekraïne. Vervolgens heeft het BMA wel overwogen dat gezien de ernst van de cognitieve problematiek mantelzorg of professionele zorg noodzakelijk is voor het slagen van de behandeling en dat zowel professionele thuiszorg als opname in een verpleeghuis in Oekraïne beschikbaar is.
6.3.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is een BMA-advies aan te merken als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Uit de uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1674) blijkt voorts dat verweerder zich er, indien hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, ingevolge artikel 3:2 van de Awb van moet vergewissen dat dit advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Indien het advies niet aan deze eisen voldoet, zal het daarop gebaseerde besluit reeds daarom in rechte geen stand kunnen houden.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat de onder 6.2. genoemde BMA-adviezen naar inhoud onvoldoende inzichtelijk en concludent zijn, zodat verweerder deze adviezen niet zonder aanvullende vragen aan het BMA te stellen aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Hoewel het BMA de van de behandelaars van eiseres verkregen informatie in zijn oordeel heeft betrokken, is de rechtbank niet duidelijk hoe de voornoemde adviezen zich tot elkaar verhouden. Uit het advies van 2 november 2018 blijkt dat het advies van 30 augustus 2018 niet langer kan worden gehandhaafd. Volgens het BMA zijn er, gelet op de vergeetachtigheid bij eiseres, sterke aanwijzingen dat mantelzorg of professionele zorg noodzakelijk is voor het slagen van de behandeling en dat er een reëel risico op verwaarlozing bestaat indien deze zorg achterwege blijft, waardoor de behandelmogelijkheden in Oekraïne onderzocht dienen te worden. Overeenkomstig vaste jurisprudentie van de Afdeling zoals de uitspraken van 7 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1154) en 13 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:130), wordt aan het aspect mantelzorg in relatie tot het slagen van de medische behandeling niet toegekomen indien bij terugkeer naar het land van herkomst geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten is. Gelet hierop, komt het de rechtbank voor dat het BMA ervan uitgaat dat het uitblijven van medische behandeling bij eiseres wel tot een medische noodsituatie op korte termijn zal leiden.
Hiermee is in tegenspraak dat het BMA in het advies van 6 december 2018 onder verwijzing naar het eerdere advies van 30 augustus 2018 aangeeft dat bij het uitblijven van de medische behandeling geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten is. Vervolgens gaat het BMA echter wel in op de ernst van de cognitieve problematiek bij eiseres en stelt zich op het standpunt dat mantelzorg of professionele zorg noodzakelijk is voor het slagen van de behandeling, waarna met landeninformatie wordt nagegaan of professionele thuiszorg dan wel een opname in een verpleeghuis in het algemeen in Oekraïne beschikbaar is. De rechtbank ziet niet in dat het BMA gehouden is te onderzoeken of mantelzorg voor eiseres beschikbaar is, indien tegelijkertijd wordt aangenomen dat geen medische noodsituatie op korte termijn bij het uitblijven van medische behandeling zal plaatsvinden. Indien eiseres haar medicatie vergeet in te nemen, zou dat immers niet tot gevolg kunnen hebben dat zij in een medische noodsituatie terecht zal komen.
6.5.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat het laatste BMA-advies van 6 december 2018 niet volledig is in die zin dat de gestelde vergeetachtigheid, waarbij de huisarts van eiseres denkt aan een dementieel syndroom, niet duidelijk op zichzelf is beoordeeld en enkel lijkt te zijn meegenomen in het kader van de medische behandeling die eiseres ondergaat vanwege haar longproblemen. De gestelde vergeetachtigheid kan echter op zichzelf ook gekwalificeerd worden als een medische klacht, die van invloed is op de vraag of zij kan reizen en, zo ja, onder welke voorwaarden. Verweerder had het BMA dan ook vragen dienen te stellen over de aard en diagnostiek betreffende de klacht en over de actieve medische behandeling die eiseres in dit kader ondergaat of die binnenkort zal starten. De rechtbank verwijst naar de gestelde vragen met nummer 1a, 1b en 2a die door het BMA in het vervallen advies van 30 augustus 2018 zijn beantwoord.
6.6.
Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit in strijd met het in artikel 3:2 van de Awb neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel genomen. Dit geldt ook voor het onderdeel van het bestreden besluit waarbij het verzoek om uitstel van vertrek is afgewezen, nu hieraan hetzelfde BMA-advies ten grondslag ligt.
7. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Aangezien verweerder, met inschakeling van het BMA, opnieuw dient te beoordelen of eiseres op grond van haar gezondheidssituatie in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste of voor uitstel van vertrek, ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dit naar het zich laat aanzien geen efficiëntere geschilafdoening zal opleveren. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het griffierecht van € 174,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
19 december 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.