ECLI:NL:RBDHA:2019:14451
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor medische behandeling
Op 18 december 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder) en een eiser met de Russische nationaliteit. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, specifiek voor medische behandeling. De aanvraag werd afgewezen op 22 oktober 2018, waarna eiser bezwaar maakte. Het bezwaar werd op 31 januari 2019 kennelijk ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep door eiser. Tijdens de zitting op 6 november 2019 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, met een tolk aanwezig.
De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom eiser niet had aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken. Eiser had stukken overgelegd, waaronder een Russische belastingaangifte, maar verweerder had deze niet in de beoordeling meegenomen. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit in strijd was met de zorgvuldigheids- en motiveringsbeginselen van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van eiser werden vergoed en het griffierecht werd terugbetaald.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door de overheid en de noodzaak om alle relevante informatie in de beoordeling te betrekken. De rechtbank stelde dat eiser niet voldoende was gehoord in het bezwaar en dat de afwijzing van de aanvraag niet op een deugdelijke wijze was gemotiveerd.