ECLI:NL:RBDHA:2019:1445

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2019
Publicatiedatum
19 februari 2019
Zaaknummer
AWB 18/6246
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd wegens niet voldoen aan inburgeringsvereiste

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 januari 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, een Afghaanse nationaliteit, had eerder een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verkregen, maar zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd werd afgewezen omdat hij niet voldeed aan het inburgeringsvereiste. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in 2014 inburgeringsplichtig werd en dat hij op 23 januari 2017 zijn MBO 1 diploma behaalde. Echter, de staatssecretaris stelde dat dit diploma niet voldeed aan de nieuwe eisen die sinds 1 januari 2015 van kracht zijn, waarbij een MBO 2 diploma vereist is voor vrijstelling van de inburgeringsplicht.

De rechtbank heeft overwogen dat de eiser onder het overgangsrecht valt, maar dat de aangescherpte eisen voor de inburgeringsplicht ook van toepassing zijn op zijn aanvraag, omdat deze na 1 januari 2015 is ingediend. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de eiser niet vrijgesteld is van het inburgeringsvereiste en dat de afwijzing van de aanvraag dus terecht was. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/6246
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,
gemachtigde: P.J.T.M. van Esch,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 20 juli 2018 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 16 november 2018. Eiser en zijn gemachtigde waren daarbij aanwezig. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Afghaanse nationaliteit. Op 13 maart 2014 heeft hij een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gekregen. Deze vergunning was geldig van 27 juni 2013 tot 27 juni 2018. Op 29 maart 2018 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder die aanvraag afgewezen, omdat eiser niet heeft voldaan aan het inburgeringsvereiste en hij niet is vrijgesteld van dit vereiste. Wel heeft verweerder de geldigheidsduur van eisers verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verlengd tot 27 juni 2023.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag. Hij heeft op 23 januari 2017 zijn MBO 1 diploma gehaald. Vervolgens heeft hij op 3 februari 2017 een brief gekregen van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) waarin staat dat hij vanwege zijn diploma een gehele vrijstelling van zijn inburgeringsplicht krijgt. Hij begrijpt daarom niet waarom verweerder zich nu op het standpunt stelt dat hij niet is vrijgesteld.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Op grond van artikel 34 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en artikel 3.107a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd afgewezen als de vreemdeling het inburgeringsexamen - zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inburgering - of een diploma, certificaat of ander document zoals bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder c, van de Wet inburgering niet heeft behaald.
Deze afwijzingsgrond wordt ook wel het inburgerings
vereistegenoemd. Verweerder heeft er in het bestreden besluit terecht op gewezen dat dit niet hetzelfde is als de inburgerings
plicht. Uit artikel 3.1, eerste lid, van de Wet inburgering volgt dat de vreemdeling die rechtmatig verblijf krijgt, inburgeringsplichtig wordt. Dit betekent dat eiser inburgeringsplichtig is geworden toen hij in 2014 zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kreeg.
In artikel 5.1, eerste lid, onder c, van de Wet inburgering staat dat de vreemdeling wordt vrijgesteld van de inburgeringsplicht, indien hij beschikt over één van de diploma’s die worden genoemd in artikel 2.3 van het Besluit inburgering.
De Wet inburgering en het Besluit inburgering zijn op 1 januari 2015 gewijzigd. In art. 2.3 van dat Besluit stond vóór 1 januari 2015 dat een MBO 1 diploma voldoende was voor vrijstelling van de inburgeringsplicht. Sinds 1 januari 2015 is een MBO 2 diploma vereist.
In artikel 9.1 van het Besluit inburgering is overgangsrecht opgenomen. De rechtbank stelt vast dat eiser onder dit overgangsrecht valt. Eiser is immers vóór 1 januari 2015 door het verkrijgen van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd inburgeringsplichtig geworden en heeft na 1 januari 2015 zijn MBO 1 diploma behaald. Dit betekent dat hij is vrijgesteld van de inburgerings
plicht.
Verweerder heeft er in het bestreden besluit op gewezen dat de DUO de uitvoerder is van de Wet inburgering en het Besluit inburgering en dat zij bepalen of een vreemdeling inburgeringsplichtig is. Het klopt daarom dat eiser een brief heeft gehad van de DUO dat hij is vrijgesteld van de inburgeringsplicht.
Dit betekent echter nog niet dat eiser bij zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ook is vrijgesteld van het inburgerings
vereiste. Het inburgeringsvereiste uit artikel 3.107a van het Vb is op 1 januari 2015 op dezelfde manier aangescherpt als de inburgeringsplicht: een MBO 1 diploma is niet meer voldoende om te worden vrijgesteld. In artikel 9.1 van het Vb is overgangsrecht opgenomen voor de toepassing van artikel 3.107a van het Vb. Daaruit blijkt dat als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ná 1 januari 2015 is ingediend, aan het nieuwe, strengere, inburgeringsvereiste moet worden voldaan. Met andere woorden: als je ná die datum een sterker verblijfsrecht wil, zal je aan een strenger vereiste moeten voldoen. Omdat eiser zijn aanvraag ná 1 januari 2015 heeft ingediend, moet hij aan het strengere inburgeringsvereiste voldoen en is zijn MBO 1 diploma dus onvoldoende om te worden vrijgesteld van het inburgeringsvereiste.
Dit betekent dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen en dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. Holierhoek, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.