ECLI:NL:RBDHA:2019:14431

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2019
Publicatiedatum
20 januari 2020
Zaaknummer
09/767162-16 en 09/827437-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de invoer, verkoop en bezit van grote hoeveelheden hasjiesj en deelname aan een criminele organisatie

Op 22 november 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de invoer, verkoop en bezit van grote hoeveelheden hasjiesj. De zaak betreft twee dagvaardingen, waarbij de verdachte op 14 september 2016 in Den Haag 444,5 kilogram hasjiesj aanwezig had en in de periode van 7 tot en met 14 september 2016 samen met anderen 387,9 kilogram hasjiesj binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, een criminele organisatie vormde die zich bezighield met de handel in hasjiesj. De verdachte heeft een uitvoerende rol vervuld, waarbij hij zorg droeg voor de opslag en controle van de hasjiesj. De rechtbank heeft op basis van afgeluisterde telefoongesprekken en andere bewijsmiddelen geconcludeerd dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/767162-16 (dagvaarding I) en 09/827437-17 (dagvaarding II) (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 22 november 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] 1956 te [geboorteplaats] ,
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 29 december 2016, 25 augustus 2017, 22 mei 2018 (steeds niet inhoudelijk) en op de terechtzitting van 4, 5 en 7 november 2019 (de inhoudelijke behandeling) en 8 november 2019 (sluiting).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A. Kuipers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. P.B. Spaargaren naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 22 mei 2018 - ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen I en II. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort gezegd, op neer dat:
ten aanzien van dagvaarding I
de verdachte op 14 september 2016 in Den Haag samen met een ander of anderen opzettelijk 497,8 kilogram hasjiesj aanwezig heeft gehad;
ten aanzien van dagvaarding II
Feit 1: hij in de periode van 7 tot en met 14 september 2016 in Den Haag en/of elders in Nederland samen met een ander of anderen opzettelijk 444,6 kilogram hasjiesj binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (primair) dan wel dat hij medeplichtig is geweest bij de invoer van voornoemde hoeveelheid hasjiesj (subsidiair);
Feit 2: hij in de periode van 27 juni 2016 tot en met 14 september 2016 in Den Haag samen met een ander of anderen opzettelijk hasjiesj heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd;
Feit 3: hij in de periode van 27 juni 2016 tot en met 15 september 2016 in Den Haag en/of elders in Nederland heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bij dagvaarding I ten laste gelegde feit en de bij dagvaarding II onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. De officier van justitie heeft ten aanzien van het bij dagvaarding II onder 1 primair tenlastegelegde tot vrijspraak gerekwireerd, omdat de bijdrage van de verdachte aan de import van hasjiesj van onvoldoende gewicht was om hem als medepleger aan te merken.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, zoals verwoord in zijn pleitnota, ten aanzien van de bij dagvaarding II onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit.
Op de specifieke (bewijs)verweren van de verdediging zal hierna – voor zover wettelijk vereist – nader worden ingegaan.
Voor wat betreft het bij dagvaarding I ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Aanleiding
Op 12 mei 2016 komt via een informant bij het Team Criminele Inlichtingen van de politie Den Haag informatie binnen dat de verdachte zich samen met zijn broer schuldig maakt aan de invoer van cocaïne vanuit de zee.
Daarop start het onderzoek Zomervlinder. Daarbij worden meerdere telefoonnummers afgeluisterd. Het blijkt dat de verdachte twee telefoonnummers in gebruik had. Het [telefoon 1] , dat op zijn naam staat geregistreerd en het [telefoon 2] , een prepaid nummer. [2]
Op 22 september 2016 wordt een telefoon van het merk Alcatel in beslag genomen, eigendom van de verdachte. [3] Het bijbehorende [telefoon 2] . Op de simkaart werd 1 contact aangetroffen, namelijk 'A8' met het [telefoon 3] . In het telefoongeheugen stonden 2 contacten, namelijk: 'Ab' met [telefoon 3] en ACM met [telefoon 4] .
De verdachte heeft verklaard dat hij deze Alcatel van [medeverdachte 1] gekregen. Het nummer van [medeverdachte 1] staat in deze telefoon, waaronder een nummer voor als hij in Marokko is. [4] Hij herkent [medeverdachte 1] op een foto die hem getoond wordt. Het blijkt hierbij te gaan om [medeverdachte 1] . [5]
Uit het dossier leidt de rechtbank verder af dat [medeverdachte 1] , naast deze nummers ook de [telefoon 5] en [telefoon 6] in gebruik heeft. [6]
3.3.1
Feit 1, dagvaarding II (de invoer van hasjiesj)
Tapgesprekken
Uit de afgeluisterde telefoongesprekken blijkt het volgende.
Op 5 september 2016 [7] geeft [medeverdachte 1] een Marokkaans [telefoon 7] (hierna: [telefoon 7] ) aan de verdachte. De verdachte moet dit nummer bellen en een afspraak maken. Enkele minuten later doet verdachte dat en stuurt naar dat nummer een sms “ [naam restaurant] ”.
Op 8 september 2016 [8] belt [medeverdachte 1] met [telefoon 7] en zegt dat de broer van zijn vrouw de taal van daar beheerst. Hij zal met de vrienden van [telefoon 7] in hun eigen taal spreken en aangeven waar en zo.
Op 9 september 2016 [9] wordt [medeverdachte 1] gebeld met het [telefoon 8] . Dit nummer staat op [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ). [medeverdachte 2] is de zwager van [medeverdachte 1] . [10] [medeverdachte 2] zegt dat hij nog niets heeft vernomen waarop [medeverdachte 1] zegt: “
Ze hebben mij nog niet gebeld broeder, ze zijn nog niet gekomen”en
“ik weet niet wanneer ze zullen komen, broeder. Ik had je gezegd dat ik je op de hoogte zal brengen zodra ze mij bellen.” Vervolgens wordt [medeverdachte 1] gebeld met het [telefoon 9] . Dit nummer staat op [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ). [medeverdachte 3] vraagt of die mensen uit Frankrijk al zijn gearriveerd. [medeverdachte 1] zegt dat hij naar zijn zwager gebeld heeft die de taal spreekt en dat hij niet weet waar die mensen nou blijven. [11]
Daarna heeft [medeverdachte 1] contact met [telefoon 7] . [telefoon 7] zegt dat de jongens onderweg zijn en in de avond bij [medeverdachte 1] zijn. [medeverdachte 1] wordt een beetje boos en zegt dat het vrijdag is en in de avond arriveren riskant is. [telefoon 7] zegt dat de jongens geen beginners zijn. Misschien hebben ze gemerkt dat het niet veilig is en daarom zitten ze ergens te wachten. [12]
Op 10 september 2016 wordt [medeverdachte 1] gebeld door NN met een Marokkaans telefoonnummer die zegt
“we gaan in beweging komen en samen brood verdienen (…) zodra het offerfeest voorbij is komen die mensen uit Frankrijk die dingen bij jou brengen. Het komt wel goed”.[medeverdachte 1] geeft dan aan dat het goed spul moet zijn, anders hoeft het niet. [13]
Op 12 september 2016 wordt [medeverdachte 1] gebeld door [medeverdachte 4] die zegt dat hij dinsdag komt en dat hij vooraf zal bellen. Hij vraagt of [medeverdachte 1] hem kan opwachten in Antwerpen. [medeverdachte 1] zegt dat hij een familielid zal sturen die Frans spreekt en het contact zal onderhouden. [14]
Kort hierna belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] . Hij zegt “
bel alsjeblieft die mensen wiens nummer ik je heb doorgegeven. Mijn beltegoed is op. Bel ze op en praat met hem. Ik heb je nummer al doorgegeven.” [15]
Even later belt [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] en zegt: “
is goed. Ik ga ze nu bellen om te kijken wat er is en dan laat ik het jou weten. (…) Ik ga nu een kaart kopen en dan ga ik ze bellen”.Daarop reageert [medeverdachte 1] met
“wel opschieten broeder” [16] Even later belt [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1] met het [telefoon 10] en zegt “
geef me dat nummer”. Hierop belt [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1] , waarop [medeverdachte 1] hem een telefoonnummer doorgeeft. [17] Om 00.34 uur belt [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1] en zegt “
ik heb hem gesproken”Hierop vraagt [medeverdachte 1] “
klaar?”waarop [medeverdachte 2] reageert “
ja”. [18]
In de avond belt [medeverdachte 1] met de verdachte en ze spreken af in Scheveningen. Daarna belt [medeverdachte 1] met [telefoon 7] en vraagt of de jongens die komen een Jeep hebben. [medeverdachte 1] zegt: “
ik ga kijken waar die naar binnen kan”.Volgens [telefoon 7] moet [medeverdachte 1] alleen de bak nemen. [19]
Later die avond belt de verdachte met [naam 1] en zegt dat er morgen iemand met een bus of een vrachtwagen komt die kapot is. Verdachte vraagt
“kunnen we die dan bij die vriend van jou effe naar binnen douwen?”[naam 1] zegt dat hij dat moet navragen. [20]
Op 14 september 2016 wordt [medeverdachte 1] om 00:25u gebeld door [medeverdachte 2] met de mededeling dat het vandaag om 06:00u gaat gebeuren en dat hij “
daar” zal zijn tussen 7 en 8 uur. [21] [medeverdachte 1] belt om 08:19 uur de verdachte en zegt dat hij over een uurtje misschien met hem koffie wil drinken. [22]
Om 9:02 belt [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 1] en zegt “
we zijn daar”waarop [medeverdachte 1] zegt dat hij hem gaat bellen en meteen daarop de verdachte belt. [23]
Om 09:06 belt de verdachte met zijn broer en zegt:
“ze zijn hier…volgens mij zag ik een Franse wagen staan maar alleen mijn vriend zag ik nog niet, het kan best zijn dat het een bus is, dus dan geef ik jou even een belletje”.[naam 5] heeft alvast een parkeerplaats geregeld. [24]
Om 9:08u belt de verdachte naar [medeverdachte 1] en vraagt of zijn zwager al “hier” is. De verdachte ziet hem niet. [medeverdachte 1] zegt dat hij denkt dat zijn zwager bij de [naam winkel 3] is. [25]
Vervolgens wordt gezien dat verdachte om 09:20u een Franse Renault Megane achteruit de garage aan [adres 1] inrijdt. De Renault staat daar met geopende kofferbak. Om 09:28 wordt de Renault door verdachte de garage weer uitgereden. [26]
Om 09:34 wordt [medeverdachte 1] gebeld door [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] vraagt met hoeveel ze gekomen zijn. [medeverdachte 2] antwoord met zijn zessen in “
drie dingen”. Daarop vraagt [medeverdachte 1]
“zit het in al die drie”en antwoord [medeverdachte 2] “
nee, alleen in 1”. [27]
Om 09:41 belt [medeverdachte 1] naar de verdachte en zegt dat hij moet nakijken of het allemaal daar is en hij zegt
“geef hem maar eentje …(ovs) die meneer”
Gezien wordt dat de verdachte en [medeverdachte 2] om 10:06 uur de garage binnen gaan. [28]
Om 10:09 belt de verdachte met de telefoon van [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 1] en vraagt “
is het beter dat we alles effe nakijken”.[medeverdachte 1] zegt dat dat goed is. [29]
Om 10:12u verlaat [medeverdachte 2] de loods. [30]
Om 10:15u belt [naam 5] met de verdachte en zegt tegen de verdachte dat hij onderweg is. De verdachte zegt dat hij in de garage aan het opruimen is. [31]
Om 11:18 blijkt dat [naam 5] in de loods is en de vrouw van de verdachte wordt binnengelaten.
Om 11:51 wordt gezien dat de verdachte en zijn vrouw de garage verlaten. Om 12:08 betreedt de politie de garage aan de [adres 1] te Den Haag. [32]
Op 18 september 2016 [33] belt [medeverdachte 1] met [telefoon 7] . Dan vindt het volgende gesprek plaats:
“(…)
[telefoon 7] : wat jij daar had plus onze spullen, alles bij elkaar dat is geen 5 meter toch?
Ah: hoeveel hebben hadden jullie daar?
(…)
NN: Wij…net als jij die dag zei, het klopt, die jongens zeiden dat ze 11 hadden
(…) 11 of 12, m maar jij zei 11, ik heb het nog niet aan mijn vriend gevraagd
Ah: Kijk, luister, ik ga vanuit wat hij tegen mij zei, wat de Hollander tegen mij zei…toen ik hem vroeg: hoeveel heb je geteld en hij zei 11. Ik zei: nee je hebt daar 12. Hij zei: ik wilde ze opnieuw gaat tellen (…) ik wilde alles tellen om alles in orde te maken
(…)
Ah: kijk ik heb daar om precies te zijn: ik heb daar 35 van een andere soort (…) ik had daar 60 of 65van dat toffe spul (…) ik heb/had daar 95 (..)”
Tijdens de doorzoeking werden een groot aantal goederen in de loods in een kast en achter een dekzeil aangetroffen. Uit onderzoek blijkt dat het gaat om hasjiesj. De hasjiesj was verpakt in kartonnen dozen en sporttassen. Op een verhuisdoos en een pakket stond de letter “B” vermeld. Op andere kartonnen dozen en pakketten de letter “A”. De dozen met de letter “B” bevatte pakketjes elk bestaande uit 5 plakken hasjiesj. De doezen met de letter “A” bevatten plastic zakken met elk twee pakketjes van steeds 5 plakken hasjiesj, In enkele dozen zaten pakketjes met hasjiesj verpakt in krantenpapier. De kranten zijn afkomstig uit Marokko. Elk pakketje bestond uit bruin tape met de letter 'H'. Sommige pakketjes waren voorzien van een wit crème/poeder laagje dat wordt gebruikt om de geur van de hasjiesj te maskeren. Het totaalgewicht aan aangetroffen hasj is 444,5 kilogram. [34]
In de loods aan [adres 1] werd ook een handgeschreven notitie aangetroffen met daarop vermeld een aantal hoeveelheden in kilogrammen met de vermelding “A” in totaal 245, een aantal hoeveelheden in kilogrammen, met de vermelding “B”, in totaal 142.9. Boven aan de notitie staat 387.900 vermeld. [35] Volgens de verdachte is dit wat er uit de auto kwam. Hij heeft het geteld en de letter “A” en “B” erop gezet. Dat was in opdracht van [medeverdachte 1] . Hij heeft niet alles geteld omdat hij daar nog niet aan toegekomen was. [36]
Het oordeel van de rechtbank
Uit bovengenoemde de telefoongesprekken, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat [medeverdachte 1] samen met anderen een grote partij hasjiesj vanuit Marokko via België Nederland heeft laten invoeren.
De verdachte is hier in ieder geval vanaf 5 september 2016 bij betrokken want op die dag heeft hij telefonisch contact met [telefoon 7] . Uit het sms-bericht leidt de rechtbank af dat hij een afspraak maakt voor een ontmoeting. In de avond van 12 september 2016 heeft hij een ontmoeting met [medeverdachte 1] . Uit de tapgesprekken die avond leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] aan [telefoon 7] vraagt met wat voor voertuig de koeriers komen en vervolgens zegt dat hij gaat kijken waar die naar binnen kan. Daarna belt de verdachte met een kennis en vraagt of morgen een bus of vrachtwagen bij die kennis gestald kan worden.
Als [medeverdachte 2] in de ochtend aan [medeverdachte 1] meldt dat het transport er is, belt [medeverdachte 1] meteen de verdachte. De verdachte meldt daarna aan zijn broer dat de lading er is. Hij zag een Franse wagen staan maar zijn vriend zag hij nog niet. Even later vraagt [medeverdachte 1] hem om te kijken of alles er is.
Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat de verdachte wist hoeveel hasjiesj er zouden komen. Alleen dan kan hij, zelfstandig en zonder nadere toelichting van [medeverdachte 1] , inventariseren of alles er is. Ook moet hij hebben geweten dat de partij uit Marokko, of in ieder geval uit het buitenland, kwam. Hij heeft immers contact gehad met [telefoon 7] op een Marokkaans telefoonnummer en wist dat hij een auto of bus met een Frans kenteken kon verwachten.
Op het notitieblaadje heeft hij die ochtend becijferd dat het om 387,9 kilo ging. Dat hij toen slechts een deel van de lading heeft bekeken, acht de rechtbank niet aannemelijk. De verdachte zegt namelijk om 10:10u tegen [medeverdachte 1] dat hij alles “effe zal nakijken” en verlaat daarna de loods pas om 11:51u. Hij had dus meer dan voldoende tijd om alles te tellen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat 387,9 kilo die ochtend vanuit België Nederland is ingevoerd. Dit sluit ook aan op het telefoongesprek van [medeverdachte 1] van 18 september 2016 waarin [telefoon 7] zich verbaast over de aangetroffen hoeveelheid en [medeverdachte 1] zegt dat hij daar zelf ook hasjiesj had liggen.
De rol van de verdachte gaat verder dan die van een medeplichtige. De rechtbank stelt voorop dat voor het welslagen van de invoer van de hasjiesj een goede opslag van groot belang is. Daar komt bij dat de verdachte niet alleen zorgde voor de opslag. [medeverdachte 1] had blijkbaar zoveel vertrouwen in de verdachte dat hij hem niet alleen zelfstandig de hasjiesj liet uitladen maar hem ook de belangrijke taak toebedeelde om na te kijken of alles er was. De verdachte inventariseerde daarop de lading en zette de aanduidingen “A” en “B” op de dozen, waarbij “A” staat voor 2 pakketjes van elk 5 plakken hasjiesj en “B” voor 1 pakketje met 5 plakken hasjiesj. Dit alles duidt op een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte 1] . Bij dit alles past dat zij, zoals de rechtbank hierna zal oordelen, vanaf juni 2016 al samen bezig waren met handel in hasjiesj.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank geen enkel geloof hecht aan de verklaring van de verdachte dat hij door [medeverdachte 1] onder druk is gezet om de partij hasjiesj in ontvangst te nemen.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van de invoer van 387,9 kilo hasjiesj (feit 1 primair). Dit betreft dus een grote hoeveelheid in de zin van artikel 11 lid 5 van de Opiumwet.
3.3.2
Feit 2, dagvaarding II (de handel in hasjiesj)
Uit de afgeluisterde telefoongesprekken blijkt het volgende.
Op 27 juni 2016 [37] om 16:05u belt [medeverdachte 1] met de verdachte. (opmerking rb: [medeverdachte 1] is hier weergegeven als [medeverdachte 4] ):

[medeverdachte 4] : hoe laat uh kun jij voor mij wat doen?
[verdachte] : dat legt aan, wat moet ik doen, vertel
[medeverdachte 4] : oke waar zitten die A en H?
(…) kan jij vijf van die H..
[verdachte] : ja
[medeverdachte 4] : uh die zijn alleen tien geloof ik he?
(…)
[verdachte] : ja dat klopt
[medeverdachte 4] : ja dan uh vijf nemen, zelfde plaats uh toen jij verkeerde genomen. Daar die plaats
(…)
[verdachte] : wacht even, vijf ja, dat snap ik. Maar verkeerde plaats? Welke plaats. Ik moet effe denken
[medeverdachte 4] : jaja toen die tijd, jij verkeerde meegenomen toch?
[verdachte] : Poeh
[medeverdachte 4] : o, bij die slager
[verdachte] : ja o daar, bij de slager, o als je gewoon zegt
[medeverdachte 4] : ja bij de slager daar. Zelfde plek
[verdachte] : oke
[medeverdachte 4] : komt die jongen, komt die jongen, die heb jij toch gezien daar met mij toen
[verdachte] : juist. Nou snap ik het. Goed zo, oke
(…)
[verdachte] : ik denk dat ik over een uurtje of vijf dat ik daar ben (…) ja zo rond vijf uur
[medeverdachte 4] : ok ik zal het doorgeven, alleen vijf nemen he
[verdachte] : ja vijf nemen, goed
[medeverdachte 4] : de helft van tien nemen kan
[verdachte] : de helft is goed, ok ga ik doen (…) was toch van de H he? Ja ik weet het al
[medeverdachte 4] : ja van die H, H, H.
Uit de zendmastgegevens van de telefoon van de verdachte blijkt dat zijn telefoon tussen 17:06 u en 17:20u gebruik maakt van een zendmast aan [adres 6] te Den Haag.
Om 19:04u neemt de vrouw van de verdachte contact op met [medeverdachte 1] en zegt “
hij is in de [naam winkel 1] maar alles in goed gegaan”waarop [medeverdachte 1] reageert
“ok dank je wel”.
Op 12 juli 2016 om 13:07u [38] wordt de verdachte gebeld door [medeverdachte 1] . Het navolgende wordt besproken:
[medeverdachte 4] : als jij nou tien van die …(onv) haalt
[verdachte] : ohh slechte lijn hebbie
[medeverdachte 4] : die ander er zit niks in
[verdachte] : Ja
[medeverdachte 4] : tien, tien (…)morgen half vier brengen bij [verdachte]
: naar [verdachte] toe, ok. Goed dat zijn die…bij mij an de AH moet je die hebben, zonder die, zonder…wat erop?
[medeverdachte 4] die zonder, die zonder
[verdachte] : Ok tien is goed, ga ik hem bellen, dat ga ik regelen voor jou
Vervolgens belt de verdachte om 16:05u met [medeverdachte 1] :
[medeverdachte 4] : alles goed
[verdachte] : ja hoor is super gegaan
[medeverdachte 4] : heb je hem gezien
[verdachte] : ja, ik ben altijd op tijd, dat weet je toch.
Uit aangestraalde zendmasten blijkt dat de verdachte aan het werk is in de omgeving van [adres 2] en zich omstreeks 15:00u van daaruit via de omgeving van de haven in Scheveningen naar het centrum van Den Haag verplaatst. Rond 15:30 straalt zijn telefoon een zendmast aan de Grote Marktplaats aan. Omstreeks 16:00u wordt door het observatieteam waargenomen dat hij [naam cafe] aan [adres 3] in Scheveningen binnen gaat.
Op 16 juli 2016 [39] om 14:30u belt [medeverdachte 1] met de verdachte:
A: Vriend, wat voor postzegels was toen die eerste? Wat voor stempel was ie in zitten. Toen we eentje hebben opgedaan?
[verdachte] : dat weet ik niet, dat weet ik niet meer
[medeverdachte 1] : H? H? ziet ie H, L of H?
[verdachte] : Ehh nee. Ik kan heel hard denken (…) maar ik zou niet meer weten exact wat er nu zit. Dan moet je effe komen kijken. Of ik kan kijken voor je, dat is ook geen probleem
[medeverdachte 4] : nee, maar daar ziet ie nou hebben niet meer? Zijn die weg toch?
[verdachte] : ja, dat klopt. Maar ik weet niet meer wat voor stempel er in zit (…) Sorry, sorry voor het ongemak
(…) [verdachte] zegt dat hij dinsdag, woensdag en donderdag in Frankrijk is
[verdachte] : als je wat nodig hebt moet je gewoon bellen want [vrouw verdachte] heb de telefoon.
[medeverdachte 4] : oh, jouw vrouw dus?
(…)
[verdachte] : die weet alles, dat is geen probleem
Op 1 september 2016 [40] om 13:00 u belt [medeverdachte 1] met een [medeverdachte 4] in Marokko:
[medeverdachte 4] : zal ik je een nummer geven van iemand zodat je hem eentje van dat ding geeft?
(…) er is een man, kan je hem een onderdeel van datgene dat daar is geven?
[medeverdachte 1] : die van 50? (…) is goed, bel hem en zeg dat hij mij moet bellen
[medeverdachte 4] : geef hem twee van datgene, 1 van die en 1 van dat (…) 1 van die 50 en 1 van die 24
[medeverdachte 1] : is goed oom, geen probleem
[medeverdachte 4] : en zeg hem niks. Zeg hem geen prijs niks. Zeg hem je moet het zelf uitzoeken met die mensen
[medeverdachte 1] : is goed (…) zal ik hem twee en twee geven of wat?
[medeverdachte 4] : nee geef hem 1 van H en 1 van die 24 en 1 van die andere
Op 18 juli 2016 [41] om 18:41 belt [medeverdachte 1] met de verdachte:

[medeverdachte 1] : jij weten, jij toen die 5 sloten gegeven aan iemand?
[verdachte] : Ja
[medeverdachte 1] : ik geeft het telefoonnummer. Jij kan het terughalen als je wilt bij hem, van iemand, ze belde mij gisteren, van vandaag is geregeld, Alsjeblieft
[verdachte] : ik ga kijken.”
Vervolgens geeft [medeverdachte 1] het telefoonnummer van de persoon die de verdachte moet bellen om deze vijf sloten op te halen. De verdachte belt om 18:45u met deze persoon en zegt: "
Ik moest bij jou wat spullen ophalen, klopt dat?". Deze persoon antwoordt
“ik ga jou zo een berichtje sturen met het adres, als je daar bent moetje mij effe bellen, dan kom ik daar naar toe”.Hij sms’t daarna aan de verdachte het adres [adres 4] . De verdachte legt uit dat hij die avond niet kan komen omdat hij naar Frankrijk moet. [medeverdachte 4] vindt dat goed. De verdachte is woensdagavond terug en zal donderdag bellen. Direct daarna meldt de verdachte aan [medeverdachte 1] dat alles geregeld is en dat zijn vrouw de telefoon houdt voor als [medeverdachte 1] wat moet hebben. Er kon niet worden vastgesteld of de verdachte de persoon uiteindelijk heeft ontmoet.
Op 16 september 2016 [42] vindt een gesprek plaats tussen [medeverdachte 1] en [telefoon 7] .Kennelijk wordt gesproken over de partij hasjiesj die op 14 september 2016 aan [adres 1] is aangetroffen. [telefoon 7] zegt dat hij foto’s van die spullen op internet heeft gezien. “
ze hebben foto’s gemaakt van 3 sleutels geplaatst (…) je hebt daar 3 kleine sleutels te zien (…) ze schrijven dat ze 500 hebben gepakt en een man van 59 jaar opgepakt. Ze hebben het bedrijf genoemd.”
Op 16 september 2016 is door de afdeling communicatie van de politie eenheid Den Haag een persbericht verstrekt waarin wordt gemeld dat in een bedrijfspand aan [adres 1] te Den Haag 500 kilo hasjiesj is aangetroffen en dat een 59-jarige man is aangehouden. Het persbericht is voorzien van een foto waarop drie blokken hasjiesj staan afgebeeld. [43]
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat in al de hierboven genoemde gesprekken sprake is van versluierd taalgebruik. Het gaat over “postzegels”, “A” en “H”, “een van die 50 en een van die 24”, “sloten” en “sleutels”. Duidelijk is dat de verdachte en [medeverdachte 1] desondanks steeds weten waar het over gaat. Zoals hiervoor al is vastgesteld, zijn tijdens de doorzoeking in de loods aan [adres 1] dozen aangetroffen met daarop de letter A en pakketten met daarop de letter H. Verder is zonneklaar dat met het woord “sleutels” in het gesprek van 16 september 2016 de drie blokken hasjiesj worden bedoeld die op het persbericht te zien zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank gaat het daarom bij al deze gesprekken om hasjiesj die in de loods van de verdachte lagen en die de verdachte op aangeven van [medeverdachte 1] bij mensen afleverde. Bij dit alles past dat op 14 september 2016 444,5 kilogram hasjiesj in de loods is aangetroffen, terwijl er zoals hiervoor al geoordeeld, die ochtend 387,9 kilo is afgeleverd. Zoals ook volgt uit het hiervoor al genoemde telefoongesprek van [medeverdachte 1] op 18 september 2016, had [medeverdachte 1] al eerder hasjiesj in de loods van de verdachte ondergebracht.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in de periode 27 juni 2016 tot 14 september 2016 samen met [medeverdachte 1] schuldig heeft gemaakt aan de handel in hasjiesj, door de hasjiesj te vervoeren en af te leveren.
3.3.3
Tenlastegelegde feit, dagvaarding I (het bezit van een grote hoeveelheid hasjiesj)
Op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen met [medeverdachte 1] schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van 444,5 kilo hasjiesj, zijnde een grote hoeveelheid in de zin van artikel 11 lid 5 van de Opiumwet.
3.3.4
Feit 3, dagvaarding II (deelname aan criminele organisatie)
Algemeen
In artikel 11b Opiumwet is deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een aantal misdrijven uit de Opiumwet strafbaar gesteld. Dit artikel is de specialis van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Voor de betekenis van de verschillende bestanddelen moet dan ook aansluiting worden gezocht bij de jurisprudentie betreffende artikel 140 Sr.
Een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr is een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen ten minste twee personen. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat men samenwerkt met, althans bekend is met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn gemeenschappelijke regels, een bepaalde gezamenlijke werkwijze, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling en een bepaalde hiërarchie.
De organisatie dient het plegen van misdrijven tot oogmerk te hebben, hetgeen betekent dat het plegen van misdrijven het naaste doel van de organisatie is. Voor het bewijs van het oogmerk kan betekenis toekomen aan het meer duurzame of gestructureerde karakter van de samenwerking. Dat kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie. Ook kan het oogmerk blijken uit de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Er is sprake van deelnemen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr, indien de verdachte behoort tot de organisatie en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk, te weten: het plegen van misdrijven. De verdachte dient in dat verband in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet is vereist dat de deelnemer enige vorm van opzet heeft gehad op de door de organisatie beoogde concrete misdrijven, aan enig concreet misdrijf heeft deelgenomen of van enig concreet misdrijf wetenschap heeft gehad.
Ten aanzien van deze zaak
Hiervoor is al geoordeeld dat een grote hoeveelheid hasjiesj uit Marokko naar Nederland is vervoerd en dat de hasjiesj is opgeslagen in de loods aan [adres 1] te Den Haag. Een dergelijk transport tot een goed einde brengen vergt een planmatige en gestructureerde aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de daarbij betrokken personen. In de onderhavige zaak was daarvan zonder meer sprake. Gebleken is immers dat [medeverdachte 1] contacten onderhield met [telefoon 7] in Marokko, de persoon die zorg droeg voor het overbrengen van de hasjiesj naar Nederland door 'koeriers'. [medeverdachte 1] heeft zijn zwager [medeverdachte 2] - omdat die de Franse taal machtig was - benaderd en geïnstrueerd om de ‘koeriers’ op te vangen in Antwerpen om hen vervolgens de grens over te begeleiden naar Nederland naar de opslaglocatie voor de hasjiesj. De verdachte werd door [medeverdachte 1] geïnstrueerd de ‘koeriers’ en [medeverdachte 2] op te vangen en de geleverde hasjiesj op te slaan in voornoemde loods. De verdachte heeft daarbij - in opdracht van [medeverdachte 1] - contact gehad met [telefoon 7] waarbij hij hem een locatie (die vlakbij [adres 1] in Den Haag was gelegen) had doorgegeven.
Daarnaast is hiervoor ook al geoordeeld dat [medeverdachte 1] samen met de verdachte langere tijd heeft gehandeld in hasjiesj. Daarbij heeft de verdachte voor [medeverdachte 1] in zijn loods hasjiesj bewaard en in opdracht van [medeverdachte 1] hasjiesj aan derden geleverd.
Daarnaast bevinden zich in het dossier meerdere afgeluisterde telefoongesprekken tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Uit de inhoud van die telefoongesprekken blijkt het volgende.
Op 12 juli 2016 om 22:04 u wordt [medeverdachte 1] gebeld door [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] zegt ‘
hij zei dat er nog 20 rest en geen 30’, hij heeft het over die man uit Amsterdam. [medeverdachte 1] zegt dat hij naar hem toe komt. [44]
Op 14 juli 2016 belt [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 1] en vraagt wat hij met die man moet doen. [medeverdachte 1] vraagt wat de man heeft gezegd. [medeverdachte 3] antwoordt:
‘(…) hij zei “Ik geef jullie tussen de 20 en 30”. Ik zei tegen hem ‘je neemt ons in de maling. Eerst zei je tussen 50 en 80 en nu is het 20 geworden.”[medeverdachte 3] wil weten wat hij met die man moet doen. [medeverdachte 1] zegt ‘
zeg hem dat wij naar hem toe gaan tussen 5 en 6 uur’. [45]
Op 18 juli 2016 voeren zij een gesprek waarin [medeverdachte 3] vraagt of [medeverdachte 1] een oude man uit Maastricht kan helpen die “
wat foto’s wil hebben om 30 of 40 te kopen”. [medeverdachte 1] zegt “
er is iets voor 14” en even later “
en er is ook iets voor 2200 en 2300” en “
En iets voor 27” waarop [medeverdachte 3] antwoordt “
Die zal hij wel willen”. [medeverdachte 3] vraagt ook of [medeverdachte 1] “
de plankjes” bij zich heeft. Die heeft [medeverdachte 1] niet, maar hij kan daar wel een meneer voor bellen om te kijken of die heeft. Even later vraagt [medeverdachte 3] nogmaals “
jij hebt geen foto’s uuh geen plankjes nu? [46]
Op 18 en 19 juli 2016 volgt nog een aantal gesprekken over “plankjes”.
Op 20 juli 2016 belt [medeverdachte 3] met [medeverdachte 1] en zegt dat hij met die man heeft afgesproken bij het vliegveld boven in een café. [medeverdachte 1] zegt dat dat geen goed idee is, omdat er op het vliegveld camera’s zijn en men daar kan afluisteren. Het is beter om ergens anders af te spreken. [47]
Op 24 augustus 2016 belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] gaat morgen naar een meneer die hem een nummer 13 gaat lenen. [medeverdachte 3] gaat hem nu bellen om hem blij te maken; hij zal hem zeggen dat er een 13 zal zijn. [medeverdachte 1] zegt dat [medeverdachte 3] dat heel goed gedaan heeft. Hij zegt ‘
zeg hem “ik heb 13 gevonden voor morgen”. [medeverdachte 3] zegt dat hij het gaat regelen. [48]
Op 28 augustus 2016 vindt er een gesprek plaats tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] waarin [medeverdachte 3] zegt dat die ander “
Gardalla” wil, “
een stuk of twee meter”. [49]
Op 31 augustus 2016 belt [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 1] over [naam 2] die smeekt om twee meter. [medeverdachte 1] reageert “
er is 1 man die wat heeft. Als je wil dat ik het kom brengen zodat hij het kan bekijken, dan kan dat (…) nee, nee dit gaat om een klein beetje (…) voor 2 meter moet hij wachten tot diegenen het komen brengen. Zeg hem dat hij even moet wachten.” [50] [medeverdachte 1] heeft geen twee meter, maar een klein beetje.
Op 1 september 2016 belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 3] en zegt dat hij hem een nummer zal geven van iemand die wel twee meter heeft. [51]
Op 9 september 2016 belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 3] en vraagt hem om naar [naam 2] te gaan. [medeverdachte 3] zegt dat hij om 19u naar Amsterdam gaat en 2000 euro gaat halen en die gaat opsturen. [medeverdachte 3] vraagt of de mensen uit Frankrijk al zijn gearriveerd. [medeverdachte 1] zegt van niet. Hij heeft naar zijn zwager gebeld die de taal spreekt en die heeft gezegd dat hij niet weet waar de mensen blijven. [52]
Uit de gevoerde telefoongesprekken blijkt dat [medeverdachte 1] ook na zijn vertrek naar Marokko intensief contact heeft met [medeverdachte 3] . Dit blijkt uit de volgende gesprekken:
Op 3 oktober 2016 zegt [medeverdachte 1] “
Verkoop dat hoer maar. Als men jou iets van 2000 daarvoor biedt dan verkoop je het maar”. [medeverdachte 3] zegt dat hij morgen naar de markt gaat en gaat kijken wat het oplevert. Hij zal het [medeverdachte 1] laten weten. [53]
Op 4 oktober 2016 belt [medeverdachte 1] en vraagt “
heb je dat ding naar iemand gebracht om het te bekijken of niet?” [medeverdachte 3] antwoordt dan: “
Nee, straks pas. Het is hier nog maar half één”. [medeverdachte 1] zegt “
ga wel bij die man langs alsjeblieft (...) Doe maar wat je wil maar hou me op de hoogte.” [medeverdachte 1] zegt dat [medeverdachte 3] moet kijken wat hij ermee kan doen en wat de prijs is, wat hij (een derde) gisteren heeft gegeven. [54]
Op 5 oktober 2016 zegt [medeverdachte 3] dat er straks mensen komen om meters te nemen. [medeverdachte 1] zegt “
Luister, het maakt niet uit of ze 2, 4, 5 of 10 meter gaan nemen. (...) Zelfs die 1 wat je aan hem gaat geven om ernaar te kijken/testen moet hij betalen. Niks geven zonder betaling”. [medeverdachte 3] zegt dat het goed is. [55]
Op 6 oktober 2016 zegt [medeverdachte 3] dat [naam 3] hem gebeld heeft en vroeg of hij een
plankje voor hem wilde brengen, maar [medeverdachte 3] weet niet of dat verstandig is. [medeverdachte 1] vindt dat [naam 3] naar [medeverdachte 3] moet komen. [56]
Op 7 oktober 2016 belt [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 1] , waarin hij zegt dat [medeverdachte 1] heeft gezegd dat “
ze dat plankje van voor 22,5 mochten hebben”. Hierop zegt [medeverdachte 1] dat hij niets tegen die mensen heeft gezegd. [medeverdachte 3] geeft vervolgens de telefoon aan een vrouw met wie hij is. [medeverdachte 1] zegt de vrouw dat hij aangegeven heeft dat er moet worden gekeken naar wat de huidige marktprijs is. [medeverdachte 1] zegt dat dat ding nergens te koop is voor de prijs van 22,5. [57]
Op 8 oktober 2016 belt [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 1] en zegt dat “
een plankje” 23 kost. [medeverdachte 3] heeft haar ook gezegd dat de marktprijs 23 is. [medeverdachte 1] zegt dat [medeverdachte 3] aan niemand spullen mag geven zonder betaald te worden, ook al gaat het om 1 plankje. [medeverdachte 3] zegt dat hij gisteren een hele plank aan die Hollander heeft gegeven, maar dat hij het uiteindelijk niet heeft genomen, terwijl hij er wel aan heeft gezeten. [58]
Op 23 oktober 2016 zegt [medeverdachte 1] “
bel naar diegene in Amsterdam en haal een kilo
van die afval en breng het naar dat adres in Den Haag. Maar dat moet je vandaag
bekijken.”. Even later geeft [medeverdachte 1] het nummer van diegene in Amsterdam door en
zegt tegen [medeverdachte 3] “
als hij zegt ga het halen dan moet je nu gelijk naar die plek naar dat
adres gaan. Naar dat adres waar je hem steeds gaf”. [59]
Op 25 oktober 2016 belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 3] en zegt dat [naam 3] morgen wil
afspreken daar op [adres 5] . [medeverdachte 3] zegt dat hij morgen daar zal zijn tussen 12u en
kwart over 12. Later zegt [medeverdachte 1] dat hij een afspraak heeft gemaakt voor [medeverdachte 3]
met die [naam 4] tussen 12 en kwart over 12. [medeverdachte 3] zegt dat het goed komt want hij
gaat er alles aan doen om brood te kunnen verdienen. [60]
Op 26 oktober 2016 om 12:07u belt [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 1] en zegt dat hij die man heeft
gezien en klaar is met hem. [medeverdachte 1] zegt “
moge God jou belonen beschermen en jouw
ouders behoeden”. [61]
Het observatieteam heeft waargenomen dat [medeverdachte 3] op 26 oktober 2016 om 12:04u op [adres 5] als bijrijder is ingestapt in een Hyundai. Als hij instapt heeft hij een tasje van [naam winkel 2] bij zich. Als hij om 12:07 u weer uitstapt heeft hij niets in zijn handen. [62]
Op 7 december 2016 belt [medeverdachte 3] met [medeverdachte 1] en vraagt “
wat jij hebt is luxe toch?” waarop [medeverdachte 1] met “
ja” antwoordt. [medeverdachte 3] zegt dat die gevraagd/gewild is.
In een later gesprek vraagt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] of hij “
luxe” wil hebben, want hij weet wie de eigenaar daarvan is. [medeverdachte 3] vraagt [medeverdachte 1] “
hoeveel diegene ervoor vraagt”, waarop [medeverdachte 1] antwoordt “
volgens mij 1300”. [63]
Op 11 december 2016 bespreken [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hoe het staat met de strafzaak van
de verdachte. [medeverdachte 1] wil graag terug naar Nederland, dan kan hij geld gaan verdienen.
[medeverdachte 1] vraagt of [medeverdachte 3] geld van [naam 2] heeft gekregen. [medeverdachte 3] is bij [naam 2]
geweest en wat ze aan hem hadden gegeven is niet goed. [medeverdachte 3] denkt dat [naam 2] het in
zijn geheel gaat teruggeven. [64]
De rechtbank constateert dat sprake is van versluierd taalgebruik (hoer, meters, plankje, afval, luxe) maar dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] steeds precies weten waar het over gaat. [medeverdachte 1] heeft hier geen verklaring voor gegeven. Gezien het gehele dossier, gaat het naar het oordeel van de rechtbank bij al deze gesprekken over hasjiesj. De rechtbank leidt verder uit deze gesprekken af dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] lange tijd - in elk geval vanaf 12 juli 2016 tot en met december 2016 - intensief hebben samengewerkt op het gebied van de verkoop van hasjiesj, waarbij [medeverdachte 1] [medeverdachte 3] opdrachten geeft, hem instrueert en bepaalt wat er gezegd en gedaan moet worden.
Duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband
De reeds aangehaalde bewijsmiddelen leveren naar het oordeel van de rechtbank, in onderling verband en samenhang beschouwd, het wettig en overtuigend bewijs dat een samenwerkingsverband actief is geweest dat tot doel had een grote hoeveelheid hasjiesj binnen het grondgebied van Nederland te brengen en op te slaan in een loods aan [adres 1] te Den Haag en daarnaast hoeveelheden hasjiesj door te verkopen, af te leveren en te vervoeren.
Dat het om een grootschalig, planmatig en gestructureerd samenwerkingsverband ging, blijkt uit de grote hoeveelheid tapgesprekken, uit het aantal strafbare feiten en verdachten dat in het onderzoek Zomervlinder naar voren is gekomen, uit de hierna te bespreken rolverdeling tussen de verschillende verdachten en uit de wijze waarop zij hun werkzaamheden uitvoerden. In de onderlinge contacten tussen de deelnemers is veelvuldig en op georganiseerde wijze gebruik gemaakt van prepaid mobiele telefoons , waaronder een zogenoemde PGP-BlackBerry [65] (die kort na de aanhouding van [medeverdachte 3] in zijn voertuig werd aangetroffen); de verdachten gebruikten bij hun illegale activiteiten meerdere telefoons en wisselden veelvuldig van telefoonnummer en -toestel. Een dergelijke telefoondiscipline duidt naar het oordeel van de rechtbank op een professionele werkwijze, kennelijk bedoeld om het opsporingsdiensten moeilijk te maken. Om het plegen van voornoemde misdrijven mogelijk te maken en criminele activiteiten te kunnen verhullen, spraken de verdachten tijdens de vele telefoongesprekken in versluierd taalgebruik. Zo werden er specifieke benamingen zoals “H, A, sleutels (sloten), plankjes, luxe, meter, afval en S3” gebruikt ten behoeve van de handel/verkoop van hoeveelheden hasjiesj. Zoals al overwogen is hierbij opvallend dat de bellende partijen steeds weten waarover gesproken wordt, zonder dat er nader uitleg aan de termen hoeft te worden gegeven. Uit een telefoongesprek van 14 september 2016 [66] , waarin [medeverdachte 1] tegen [telefoon 7] zegt dat hij over 15 a 30 minuten van buiten terug gaat bellen, blijkt dat er ook telefoongesprekken werden gevoerd via belhuizen. Naast de telefonische contacten spraken [medeverdachte 1] en de anderen ook regelmatig af met derden in openbare ruimten. Uit een reeds eerder aangehaald tapgesprek van 20 juli 2016, waarin [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 3] zegt dat het geen goed idee is om op het vliegveld af te spreken, omdat er camera’s zijn en men daar kan afluisteren, blijkt verder naar het oordeel van de rechtbank dat de ontmoetingslocaties bewust en op zorgvuldige wijze werden gekozen. Ook is vast komen te staan dat gebruik werd gemaakt van een auto (Opel Agila) in gebruik bij [medeverdachte 3] die over een verborgen ruimte beschikte om hoeveelheden hasjiesj in te vervoeren. [67]
Rolverdeling
Hoewel het onderzoek niet alle schakels in het samenwerkingsverband heeft kunnen blootleggen (zo is niet duidelijk geworden wie het brein achter de organisatie in Marokko was en is de daadwerkelijke identiteit van de [telefoon 7] onbekend gebleven) is naar het oordeel van de rechtbank wel komen vast te staan dat de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [telefoon 7] over een langere periode hebben deelgenomen aan dit samenwerkingsverband en daarin elk hun eigen rol en taak hadden, die cruciaal was voor het welslagen van de door de organisatie beoogde misdrijven.
Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat [medeverdachte 1] een centrale, dominante en sturende rol binnen de organisatie vervult. [medeverdachte 1] was degene die veelvuldig contact onderhield met [telefoon 7] , de persoon die vanuit Marokko het transport naar Nederland regelde. Uit de door [medeverdachte 1] gevoerde tapgesprekken komt verder het beeld naar voren dat [medeverdachte 1] degene is die de onderlinge contacten in de groep onderhield: hij stuurde zijn zwager om de koeriers op te halen en zorgde ervoor dat de verdachte klaar stond om de partij hasjiesj in ontvangst te nemen. Daarnaast stuurde hij de verdachte aan bij het afleveren van de hasjiesj vanuit de loods. Verder regelde hij personen die drugs konden leveren. Uit het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat [medeverdachte 1] een leidinggevende rol had binnen de organisatie.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen dat [medeverdachte 3] zorgde voor de leveringen van de hasjiesj door (telkens) hoeveelheden hasjiesj in opdracht van [medeverdachte 1] te verkopen en af te leveren aan derden. Daarbij maakte hij gebruik van meerdere auto’s, waaronder de hiervoor genoemde auto met een verborgen ruimte. Uit de door hem gevoerde tapgesprekken komt naar voren dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] samenwerkten – waarbij het ene moment [medeverdachte 1] de leiding nam en het andere moment [medeverdachte 3] – om de prijzen van de hoeveelheden hasjiesj te bepalen en om allerlei potentiële afnemers ten behoeve van de handel in hasjiesj te onderhouden. De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte 3] binnen het criminele samenwerkingsverband een wezenlijke, ondersteunende en uitvoerende rol heeft vervuld.
De verdachte was in opdracht van [medeverdachte 1] verantwoordelijk voor de ontvangst van de geleverde hasjiesj en droeg ook zorg voor de opslag daarvan. Daarnaast heeft de verdachte de pakketten, dozen en tassen met hasjiesj uitgeladen, gecontroleerd, gewogen en voorzien van codes (‘A, H en L’). Ook in de periode daarvoor bewaarde de verdachte voor [medeverdachte 1] hasjiesj in zijn loods en hield hij zich in opdracht van [medeverdachte 1] bezig met de levering van hoeveelheden hasjiesj aan derden. Daarmee had de verdachte een voornamelijk uitvoerende rol en stond hij lager in de organisatie.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [telefoon 7] allen een substantieel aandeel gehad in de criminele organisatie en de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie. Zoals hiervoor is overwogen en uit de bewijsmiddelen blijkt, was sprake van een handelwijze die een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de daarbij betrokken personen vergde. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [telefoon 7] hebben deelgenomen aan een samenwerkingsverband dat tot doel had om misdrijven te plegen.
Gelet op de omstandigheid dat bij dagvaarding II onder 2 bewezen is verklaard dat de verdachte zich vanaf 27 juni 2016 gedurende langere periode schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de handel in hasjiesj, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte vanaf die datum tot het moment van aanhouding (15 september 2016) aan de criminele organisatie heeft deelgenomen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
ten aanzien van dagvaarding I (09/767162-16)
hij op 14 september 2016 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad
444,5kilogram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid hasjiesj;
ten aanzien van dagvaarding II (09/827437-17)
1.
hij in de periode van 07 september tot en met 14 september 2016 te 's-Gravenhage en elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht
387,9kilogram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid hasjiesj;
2.
hij op meer tijdstippen in de periode van 27 juni 2016 tot 14 september 2016 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd, telkens een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij in de periode van 27 juni 2016 tot en met 15 september 2016 te ‘s-Gravenhage en elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een duurzaam samenwerkingsverband van meerdere personen, te weten (inclusief hij, verdachte, zelf):
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en een onbekend gebleven persoon, aangeduid als [telefoon 7] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, tweede, vierde en vijfde lid van de Opiumwet, te weten
- het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van
een grote hoeveelheidhasjiesj en
- het opzettelijk verkopen, afleveren en vervoeren van hoeveelheden hasjiesj en
- het opzettelijk aanwezig hebben van
een grote hoeveelheidhasjiesj.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - rekening houdend met de ernst van de door haar bewezen geachte feiten en verdachte’s rol in de criminele organisatie enerzijds, en de overschrijding van de redelijke termijn van berechting anderzijds -wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, het blanco strafblad van de verdachte, zijn relatief beperkte rol bij de strafbare feiten en zijn huidige persoonlijke omstandigheden (o.a. de leeftijd van de verdachte en het feit dat hij zijn leven sinds hij op vrije voeten is weer op de rit heeft) verzocht om aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en daarnaast een forse taakstraf. Voor wat betreft de hoogte van die taakstraf heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat een terugkeer naar de gevangenis z’n doel voorbij schiet en dat de gevolgen voor het bedrijf van de verdachte niet te overzien zijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich binnen een crimineel verband schuldig gemaakt aan de invoer van een grote partij hasjiesj uit Marokko en aan handel in hasjiesj. Alleen door ingrijpen van de politie is hieraan een einde gekomen. Het in georganiseerd verband bezig zijn met verdovende middelen heeft een ondermijnende werking in de Nederlandse samenleving, want het gaat – ook bij softdrugs – om veel geld. Dat blijkt ook wel uit de reactie vanuit Marokko nadat de politie de partij in beslag had genomen. In de telefoongesprekken blijkt dat daarmee € 800.000, - is verdwenen.
De enige drijfveer voor de verdachte was er financieel beter van te worden. Dat hij door de aanhouding en detentie een slechte naam in Scheveningen heeft gekregen, dat klanten van zijn [naam bedrijf] zijn weggelopen en dat hij zijn aanlegplaats in de haven is kwijtgeraakt, heeft hij geheel aan zichzelf te wijten.
In zijn voordeel pleit dat hij een blanco strafblad had en na de schorsing van de voorlopige hechtenis niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen. Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat de strafzaak voor de verdachte ruim drie jaar geleden is aangevangen zodat, ook als rekening wordt gehouden met de aard van de zaak, het onderzoek en het aantal verdachten, sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
Gelet op de ernst van de feiten en rekening houdend met de oriëntatiepunten van de LOVS is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een gevangenisstraf conform het voorarrest en een taakstraf. Een langer durende onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te volgen.
Alles overziend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 20 maanden passend en geboden maar gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal aan verdachte een gevangenisstraf van 18 maanden worden opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen. Dat betekent dat de verdachte, na aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, nog een aantal maanden zal moeten uitzitten.
Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis dat alleen maar is afgegeven voor de verdenking van het aanwezig hebben van 444,5 kilo hasjiesj, zal worden opgeheven bij gebrek aan gronden.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3, 11, 11 b van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst II;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I met parketnummer 09/767162-16 ten laste gelegde feit en de bij dagvaarding II met parketnummer 09/827437-17 onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
ten aanzien van dagvaarding II
Feit 1 primair:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
Feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 3:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, tweede, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
mr. S.M. van der Schenk, rechter,
mr. W.G. de Boer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.M. van den Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 november 2019.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
ten aanzien van dagvaarding I (09/767162-16)
hij op of omstreeks 14 september 2016 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 497,8 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid hasjiesj;
ten aanzien van dagvaarding II (09/827437-17)
1.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 07 september tot en met 14 september 2016 te 's-Gravenhage en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, (ongeveer) 444,6 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid hasjiesj;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer ander(en) op een of meer tijdstippen in de periode van 07 september tot en met 14 september 2016 te 's-Gravenhage en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht, (ongeveer) 444,6 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid hasjiesj,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest en/of tot welk misdrijf verdachte opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft door op 14 september 2016 te 's-Gravenhage een auto (met Frans kenteken) in de loods aan [adres 1] te rijden en/of 444,6 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, uit de auto te laden en/of in voornoemde loods op te slaan;
2.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 27 juni 2016 tot en met 14 september 2016 te 's-Gravenhage en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (meermalen) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 27 juni 2016 tot en met 15 september 2016 te ‘s-Gravenhage en/of elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een duurzaam samenwerkingsverband van meerdere personen, te weten (inclusief hij, verdachte, zelf): [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] en/of een onbekend gebleven persoon (aangeduid als [telefoon 7] ), en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, tweede, vierde en vijfde lid van de Opiumwet, te weten
- het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van (grote) hoeveelheden hasjiesj en
- het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van (grote) hoeveelheden hasjiesj en
- het opzettelijk aanwezig hebben van (grote) hoeveelheden hasjiesj.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van zaaksdossier [adres 1] (hierna: ZD [adres 1] ) met bijlagen (doorgenummerd p.
2.Proces-verbaal telefoonnummers verdachte, ZD [adres 1] , p. 253-254.
3.Proces-verbaal verhoor [getuige] , VGL Dossier verdachte, p. 88.
4.Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1] d.d. 14 februari 2018 p. 3 en. 7, PD [medeverdachte 1] , niet doorgenummerd.
5.Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1] d.d. 14 februari 2018 p. 4 en daarbij gevoegd bijlage 3, PD A. [medeverdachte 1] , niet doorgenummerd.
6.Proces-verbaal van bevindingen, ZD [adres 1] , p. 267-268 en 271-272.
7.Een geschrift, ZD [adres 1] , p. 10-12.
8.Een geschrift, ZD [adres 1] , p. 16.
9.Een geschrift, ZD [adres 1] , p. 17, 19 en 20.
10.Proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, PD verdachte [medeverdachte 2] , p. 54-55.
11.Een geschrift, ZD [adres 1] , p. 19.
12.Een geschrift, ZD [adres 1] , p. 20.
13.Een geschrift, ZD [adres 1] , p. 24.
14.Een geschrift, ZD [adres 1] , p. 25.
15.Een geschrift, ZD [adres 1] , p. 26.
16.Een geschrift, ZD [adres 1] , p. 27.
17.Een geschrift, ZD [adres 1] , p. 29.
18.Een geschrift, PD [medeverdachte 1] , proces-verbaal voorgeleiding, p 47, 48, 49, 51 en 52.
19.Een geschrift, ZD [adres 1] , p. 32.
20.Een geschrift, ZD [adres 1] , p. 25, 26, 27-28, 29-30, 31, 32, 35.
21.Een geschrift, ZD [adres 1] , p. 39.
22.Een geschrift, ZD [adres 1] , p. 41.
23.Een geschrift, ZD [adres 1] , p. 43.
24.Een geschrift, ZD [adres 1] , p. 39, 41, 43, 46.
25.Een geschrift, ZD [adres 1] , p. 47.
26.Proces-verbaal van observatie woensdag 14 september 2016, ZD [adres 1] , p. 133-134.
27.Een geschrift, ZD [adres 1] , p. 50.
28.Proces-verbaal van observatie woensdag 14 september 2016, ZD [adres 1] p. 133-135.
29.Een geschrift, ZD [adres 1] , p. 52.
30.Proces-verbaal van observatie woensdag 14 september 2016, ZD [adres 1] p. 133-135.
31.Een geschrift, ZD [adres 1] . p. 53.
32.Proces-verbaal van observatie woensdag 14 september 2016, ZD [adres 1] p. 133-136.
33.Een geschrift, ZD [adres 1] , p. 124.
34.Processen-verbaal verbaal Team Forensische Opsporing/Narcotica, ZD [adres 1] , p. 204-209, 210-212 en 215-218.
35.Proces-verbaal van de terechtzitting van 4 november 2019, voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte op dit punt.
36.Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1] 14 februari 2018, p. 4; PD verdachte, ongenummerd.
37.Proces-verbaal van bevindingen, ZD [adres 1] , p. 324-326.
38.Proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, ZD [adres 1] , p. 331-335.
39.Proces-verbaal van bevindingen, ZD [adres 1] , p. 294.
40.Proces-verbaal van bevindingen, ZD [adres 1] , p. 295.
41.Proces-verbaal van bevindingen, ZD [adres 1] , p. 311-312 met als bijlage een proces-verbaal Team Forensische Opsporing/Narcotica, p. 307-310.
42.Proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, ZD [adres 1] , p. 288-289.
43.Een geschrift, ZD [adres 1] , p. 290.
44.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 500.
45.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 502.
46.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 133.
47.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 508.
48.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 510.
49.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 175.
50.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 176.
51.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 177-178.
52.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 354.
53.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 329.
54.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 330.
55.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 332.
56.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 333.
57.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 254.
58.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 256.
59.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 281-282.
60.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 286-287.
61.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 314.
62.Proces-verbaal van observatie, ZD Criminele Organisatie, p. 296-297.
63.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 249-250.
64.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 319.
65.Proces-verbaal van bevindingen, ZD Criminele Organisatie, p. 202.
66.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 530.
67.Proces-verbaal van bevindingen gebruik geprepareerde auto, ZD Criminele organisatie, p. 468-469.