ECLI:NL:RBDHA:2019:14387

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2019
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
NL19.27484
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Colombiaanse vreemdeling wegens gebrek aan geloofwaardigheid van bedreigingen door criminele bende

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 december 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Colombiaanse vreemdeling. De eiser, geboren in 1982, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij problemen ondervond van de criminele bende Los 23, die gelieerd is aan de Farc. Eiser had verklaard dat hij onder druk was gezet om smeergeld te betalen en dat hij bedreigd was met de dood, maar de rechtbank oordeelde dat zijn verklaringen tegenstrijdig en ongeloofwaardig waren.

Tijdens de zitting op 28 november 2019, waar eiser werd bijgestaan door een plaatsvervangende gemachtigde, werd ook een tolk ingeschakeld. De rechtbank concludeerde dat de door eiser overgelegde kopie van de aangifte niet voldoende bewijs bood voor zijn claims, omdat deze niet op echtheid kon worden gecontroleerd. Bovendien vond de rechtbank dat er geen aanwijzingen waren voor miscommunicatie tussen eiser en de tolk tijdens het gehoor. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond had afgewezen, en dat de opgelegde inreisverbod van twee jaar gerechtvaardigd was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van geloofwaardigheid in asielprocedures en de noodzaak voor asielzoekers om hun claims met voldoende bewijs te onderbouwen. De rechtbank wees erop dat tegenstrijdige verklaringen en gebrek aan objectief bewijs kunnen leiden tot afwijzing van een asielaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.27484

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F.J.E. Hogewind),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

ProcesverloopBij besluit van 7 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens is aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.27485, plaatsgevonden op 28 november 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. R.N. van der Ham als plaatsvervanger van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is M. Vissers als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1982 en heeft de Colombiaanse nationaliteit. Hij heeft op 24 oktober 2019 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij vanwege de verkoop van kleding van goede kwaliteit door de criminele bende Los 23 (hierna: Los 23), die gelieerd is aan de Farc, onder druk is gezet tot het betalen van smeergeld. Eiser heeft dit geweigerd en is naar de woonplaats van zijn zus gevlucht. Aldaar is hij door Los 23 telefonisch met de dood bedreigd. Daarop heeft eiser Colombia verlaten.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) problemen met Los 23.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst gevolgd. Daarentegen heeft verweerder de door eiser gestelde problemen met Los 23 niet geloofwaardig geacht.
Eiser kan niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) en heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij wel geloofwaardig heeft verklaard over zijn problemen met Los 23. Dit blijkt ook uit de overgelegde (gecorrigeerde) aangifte die hij van deze bedreigingen bij de politie heeft gedaan. Het is niet mogelijk om het origineel van de aangifte te overleggen, omdat dit te duur is. Dit kan hem dan ook niet tegengeworpen worden. Voorts voert eiser aan dat ten tijde van het nader gehoor sprake is geweest van miscommunicatie tussen hem en de tolk. Het kan hem niet tegengeworpen worden dat hij dit niet al tijdens het gehoor naar voren heeft gebracht. Tot slot voert eiser aan dat zijn verklaringen niet zodanig tegenstrijdig zijn dat de aanvraag als kennelijk ongegrond kon worden afgewezen, een vertrektermijn kon worden onthouden en een inreisverbod voor de duur van twee jaar kon worden opgelegd.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
e. de vreemdeling kennelijk inconsequente en tegenstrijdige, kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd die strijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst, waardoor zijn verklaringen alle overtuigingskracht wordt ontnomen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
Verweerder heeft niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser problemen heeft ondervonden met Los 23, nu eiser hieromtrent tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Zo heeft eiser enerzijds verklaard dat hij meerdere keren telefonisch door Los 23 is benaderd om smeergeld te betalen maar geen schatting kan geven van het aantal telefoontjes. Anderzijds heeft eiser verklaard dat hij slechts twee keer telefonisch door Los 23 is bedreigd en daarvoor geen telefonisch contact met hen heeft gehad. Verder heeft eiser eerst verklaard dat 31 augustus 2019 en later dat 14 juli 2019 voor hem de druppel was. Wanneer eiser door de gehoormedewerker met deze tegenstrijdigheid wordt geconfronteerd, geeft hij aan dat 14 juli 2019 de druppel was om aangifte te doen en ontkent hij iets gezegd te hebben over 31 augustus 2019. Voor de stelling van eiser in beroep dat hij nooit heeft gezegd dat het incident van 31 augustus 2019 niet heeft plaatsgevonden en hij slechts bedoelde te zeggen dat hij bij de aangifte bij de politie niet over dit incident heeft gesproken, ziet de rechtbank geen aanwijzingen in het gehoor.
7.2.
Eiser heeft de gestelde problemen met Los 23 ook niet met de door hem overgelegde aangifte onderbouwd. Eiser heeft immers enkel een kopie van een aangifte overgelegd. Een kopie valt niet op echtheid en authenticiteit te onderzoeken, zodat hieraan niet de waarde toekomt die eiser hieraan gehecht wenst te zien. Dat eiser niet over voldoende geld zou beschikken om het origineel naar Nederland te laten komen, maakt het voorgaande niet anders. Nu een aangifte slechts een weergave is van hetgeen eiser zelf bij de politie naar voren heeft gebracht, vormt het geen objectief bewijs van de gestelde problemen. Overigens komt hetgeen in de aangifte is opgenomen ook niet overeen met de door eiser tijdens zijn gehoor afgelegde verklaringen. Zo staat in de aangifte dat hij in augustus 2019 al één jaar door Los 23 werd bedreigd, terwijl hij volgens zijn eigen verklaringen pas vier maanden daarvoor voor het eerst door Los 23 zou zijn benaderd. Dat eiser een gecorrigeerde aangifte heeft overgelegd waarin niet alleen de datum van het doen van aangifte is gewijzigd maar ook de datum van de bedreiging waarvan aangifte is gedaan, heeft verweerder bevreemdend kunnen vinden.
7.3.
In het verslag van het nader gehoor ziet de rechtbank zonder nadere motivering geen aanknopingspunten dat eiser en de tolk elkaar niet begrepen hebben. De rechtbank wijst erop dat, mochten er misverstanden zijn ontstaan, eiser in zijn correcties en aanvullingen op het gehoor de gelegenheid heeft gehad deze misverstanden recht te zetten. In hetgeen eiser in zijn aanvullingen en correcties naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding dat sprake is geweest van miscommunicatie. Ook heeft eiser hierin niet gewezen op zaken die hij tijdens zijn gehoor naar voren had willen brengen. Aan het begin van het gehoor heeft eiser desgevraagd aangegeven de tolk goed te verstaan en te begrijpen en aan het einde van het gehoor heeft hij aangegeven tevreden te zijn over de manier waarop het gesprek is verlopen, over de tolk geen op- of aanmerkingen te hebben en haar goed begrepen en verstaan te hebben. Dat eiser zeer gestrest was, zich in een vreemde omgeving bevond, niet wist wat hij moest verwachten en wat hij wel of niet kon zeggen, doet er, wat hier ook van zij, niet aan af dat van hem verwacht mag worden te melden dat hij het idee heeft dat de tolk hem niet begrijpt. Tijdens de rust- en voorbereidingstijd is eiser immers door zijn gemachtigde en VluchtelingenWerk op het gehoor voorbereid en heeft hij een folder met uitleg over de asielprocedure ontvangen.
7.4.
Gelet op het voorgaande heeft eiser omtrent zijn asielrelaas dermate tegenstrijdig verklaard dat aan zijn verklaringen alle overtuigingskracht wordt ontnomen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zodat verweerder zijn asielaanvraag als kennelijk ongegrond ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 heeft kunnen afwijzen.
7.5.
Nu verweerder de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, heeft verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 de voor een vreemdeling geldende vertrektermijn van vier weken kunnen verkorten en kunnen bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Dit betekent ook dat verweerder een inreisverbod op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 heeft kunnen uitvaardigen. Eiser heeft geen omstandigheden naar voren gebracht waarin verweerder aanleiding had moeten zien om van de oplegging van het inreisverbod af te zien. De enkele stelling van eiser in beroep dat hij vrienden in Spanje heeft, acht de rechtbank hiertoe onvoldoende. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser dan ook een inreisverbod van twee jaar kunnen opleggen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.