ECLI:NL:RBDHA:2019:14366
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Pakistaanse vreemdeling wegens ongeloofwaardige etniciteit en vrees voor vervolging
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Pakistaanse vreemdeling, eiser, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was eerder afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, maar na beroep werd deze afwijzing door de rechtbank op 19 november 2018 vernietigd. De staatssecretaris heeft vervolgens opnieuw de aanvraag afgewezen, wat leidde tot het huidige beroep.
Eiser heeft gesteld dat hij door leden van de MQM in Pakistan is afgeperst en mishandeld, en dat zijn broer onder verdachte omstandigheden is verdwenen. Hij heeft ook aangegeven dat hij niet kan terugkeren naar Pakistan zonder in problemen te komen vanwege zijn asielaanvraag. De staatssecretaris heeft de aanvraag echter afgewezen op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn vrees voor vervolging gegrond is.
De rechtbank heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit en de mishandeling door de MQM geloofwaardig geacht, maar de gestelde etniciteit en de vrees voor vervolging niet. Eiser heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd over zijn afkomst en etniciteit, wat de staatssecretaris aanleiding gaf om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van zijn asielverhaal. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft dat eiser niet tot een etnische minderheidsgroep behoort en dat er geen reëel risico op vervolging bestaat. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard.