ECLI:NL:RBDHA:2019:14366

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2019
Publicatiedatum
15 januari 2020
Zaaknummer
NL19.1093
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Pakistaanse vreemdeling wegens ongeloofwaardige etniciteit en vrees voor vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Pakistaanse vreemdeling, eiser, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was eerder afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, maar na beroep werd deze afwijzing door de rechtbank op 19 november 2018 vernietigd. De staatssecretaris heeft vervolgens opnieuw de aanvraag afgewezen, wat leidde tot het huidige beroep.

Eiser heeft gesteld dat hij door leden van de MQM in Pakistan is afgeperst en mishandeld, en dat zijn broer onder verdachte omstandigheden is verdwenen. Hij heeft ook aangegeven dat hij niet kan terugkeren naar Pakistan zonder in problemen te komen vanwege zijn asielaanvraag. De staatssecretaris heeft de aanvraag echter afgewezen op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn vrees voor vervolging gegrond is.

De rechtbank heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit en de mishandeling door de MQM geloofwaardig geacht, maar de gestelde etniciteit en de vrees voor vervolging niet. Eiser heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd over zijn afkomst en etniciteit, wat de staatssecretaris aanleiding gaf om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van zijn asielverhaal. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft dat eiser niet tot een etnische minderheidsgroep behoort en dat er geen reëel risico op vervolging bestaat. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.1093

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J. Bravo Mougán),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W.A. Kleingeld).

ProcesverloopBij besluit van 7 maart 2018 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het besluit van 7 maart 2018 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 november 2018 is het beroep gegrond verklaard en is het besluit van 7 maart 2018 vernietigd.
Bij besluit van 21 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser opnieuw afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is T.N. Butt als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1979 en heeft de Pakistaanse nationaliteit. Hij heeft op 17 mei 2017 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij door MQM leden in zijn winkel is afgeperst en dat hij door hen een keer is meegenomen waarbij hij is mishandeld. Verder heeft eiser verklaard dat zijn broer vijf, zes of zeven jaar geleden is verdwenen en tot op heden spoorloos is. Eiser denkt dat de MQM verantwoordelijk is voor deze verdwijning dan wel ontvoering. Voorts heeft eiser verklaard dat hij het jaar voorafgaand aan zijn vertrek vanwege de algemene veiligheidssituatie en de dreiging beperkt is in zijn bestaansmogelijkheden. Tot slot heeft eiser gesteld dat hij niet gedwongen kan terugkeren naar zijn land van herkomst omdat hij dan vanwege zijn asielaanvraag in de problemen zal raken.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 afgewezen als ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) identiteit en nationaliteit;
2) etniciteit;
3) afpersing door leden van de MQM vanwege zijn winkel en de mishandeling;
4) verdwijning van zijn broer;
5) slachtoffer van de Lyari groep;
6) problemen bij terugkeer vanwege de asielaanvraag.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit en nationaliteit evenals over de afpersing en mishandeling door leden van de MQM, de verdwijning van zijn broer en de beroving door de Lyari groep geloofwaardig geacht. Daarentegen heeft verweerder de door eiser gestelde etniciteit en zijn verklaringen over de problemen die hem bij terugkeer te wachten staan vanwege de asielaanvraag niet geloofwaardig geacht.
Met betrekking tot de geloofwaardig geachte elementen overweegt verweerder dat eiser hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat er voor hem persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan die zijn vrees voor vervolging rechtvaardigen. Eiser kan dan ook niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76). Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden loopt.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat hij geen tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over zijn afkomst en etniciteit. Eiser heeft steeds gesteld te behoren tot de Abbasi familiegroep, die afkomstig is uit Hazara gebied, waarvan sommigen het Hindko spreken, dat hij zelf maar een heel klein beetje machtig is. Mogelijk is er verwarring ontstaan bij verweerder en de gemachtigde van eiser omdat het zijn van een Abbasi en het behoren tot de familie van Abbasi tevens betekent dat dit de etnische afkomst van eiser is. De etnische groep Abbasi is een etnische minderheidsgroep in Pakistan. Ter onderbouwing overlegt eiser een aantal artikelen van Wikipedia. Nu de aanvraag van eiser niet beoordeeld is met als uitgangspunt dat hij tot een etnische minderheidsgroep behoort in zijn land van herkomst, kan het bestreden besluit wegens onjuiste althans ontoereikende motivering niet in stand blijven.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
Het geschil beperkt zich in beroep tot de vraag of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers gestelde etniciteit ongeloofwaardig is. Daarbij is van belang dat de rechtbank Den Haag in de uitspraak van 19 november 2018 heeft geoordeeld dat verweerder in het besluit van 7 maart 2018 onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat hij tot een etnische minderheidsgroep in zijn land van herkomst behoort. Om die reden heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard en het besluit van 7 maart 2018 vernietigd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder opnieuw op de aanvraag van eiser beslist en deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
7.2.
Over de stukken die eiser in beroep op de zitting van 18 oktober 2018 heeft ingebracht omtrent zijn etniciteit heeft verweerder in het bestreden besluit geoordeeld dat eiser hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt te behoren tot de etnische minderheid van de Abbasi familie dan wel de linguïstische minderheidsgroep Hindko. In de eerste plaats verwijst verweerder naar de door eiser afgelegde wisselende verklaringen over zijn etniciteit waarvoor hij geen verschoonbare redenen heeft gegeven. Daarmee is volgens verweerder onduidelijkheid geschept over de etnische bevolkingsgroep waartoe eiser zou behoren. Ten aanzien van het overgelegde EASO rapport van 16 oktober 2018 over de veiligheidssituatie in Pakistan overweegt verweerder dat hieruit volgt dat er minderheden bestaan in Pakistan maar dat eiser hiermee nog niet aannemelijk heeft gemaakt zelf te behoren tot een etnische minderheid. Wat er ook zij van de stelling dat verwarring is ontstaan nu eiser stelt zowel de Abbasi etniciteit te hebben als te behoren tot de Abbasi familie, eiser heeft volgens verweerder met zijn eigen verklaringen niet aannemelijk gemaakt te behoren tot een van deze groepen. Hoewel uit de in beroep overlegde stukken met informatie over de Dhund-Abbasi volgt dat er wel degelijk Abbasi onder de Hindko taalgroep zijn, volgt daaruit naar de mening van verweerder niet dat eiser tot één van deze groepen behoort. Gevolgd wordt dat eiser het Hindko een beetje machtig is, maar nu hij andere talen meer beheerst, kan niet enkel op basis van het een beetje machtig zijn van het Hindko geconcludeerd worden dat hij tot een specifieke linguïstische minderheidsgroep behoort. Verweerder wijst hierbij ook op informatie uit de zienswijze waaruit volgt dat juist veel mensen in Karachi Hindko spreken en dat zij behoren tot verschillende etnische groepen. Uit de overgelegde informatie volgt volgens verweerder evenmin dat alle personen die Hindko spreken, behoren tot de Abbasi familie. Dat in het overgelegde Wikipedia-artikel is opgenomen dat personen die het Hindko machtig zijn daarnaast kunnen behoren tot de Abbasi familie, maakt naar de mening van verweerder nog niet dat dit bij eiser het geval is, gelet op de wisselende verklaringen van eiser over zijn etnische afkomst en het gegeven dat hij pas in zijn zienswijze stelt te behoren tot een linguïstische minderheid vanwege zijn taal. Verweerder overweegt dat uit de informatie in de zienswijze en beroep ook geenszins volgt dat exclusief personen die Hindko spreken behoren tot de Abbasi familie noch dat personen die Hindko spreken niet tot andere etnische groepen kunnen behoren. Verweerder merkt nog op dat onduidelijk is welke waarde kan worden gehecht aan de informatie van Wikipedia en dat de aangehaalde informatie van Wikipedia en EASO over minderheden enkel algemeen van aard is en eiser hierin niet persoonlijk wordt genoemd. Algemene informatie over etnische en linguïstische minderheden in Pakistan maakt volgens verweerder daarom nog niet dat eiser tot een specifieke minderheid behoort.
7.3.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder met de onder 7.2. gegeven motivering voldoende uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 november 2018, zodat niet reeds hierom aan het bestreden besluit een gebrek kleeft.
7.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de door eiser gestelde etniciteit niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser omtrent zijn etniciteit wel degelijk tegenstrijdig heeft verklaard. In de correcties en aanvullingen op het eerste gehoor heeft eiser gecorrigeerd dat hij niet tot de Hazara behoort maar dat zijn etniciteit Hindko is. In het nader gehoor verklaart eiser daarentegen dat hij niet tot de Hindko bevolkingsgroep maar tot de Abbasi familie behoort, maar dat de Abbassi wel de Hindko taal spreken. In de correcties en aanvullingen op het nader gehoor heeft eiser dit bevestigd en aangegeven dat de moedertaal van de Abbasi Hindko is. De bovenstaande verklaringen van eiser omtrent zijn etniciteit rijmen niet met elkaar, nu eiser enerzijds heeft verklaard dat zijn etniciteit Hindko is en anderzijds dat zijn etniciteit Abbasi is. Nu eiser bovendien heeft verklaard slechts een klein beetje Hindko maar voornamelijk Urdu te spreken, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte niet heeft gevolgd dat eiser behoort tot de linguïstische minderheid Hindko. Dat sprake zou zijn geweest van een misverstand tussen eiser en zijn gemachtigde maakt, wat hier ook van zij, niet anders dat van een vreemdeling verwacht mag worden dat hij eenduidig over zijn familiegroep, etniciteit en linguïstische taalgroep verklaart. De door eiser bij zijn beroepsgronden overgelegde stukken maken het voorgaande niet anders, nu hij hiermee zijn tegenstrijdige verklaringen niet heeft weggenomen. Dat de Bhishti/Dhund Abbasi/Saqqa een moslim stam in het noorden van Pakistan is, maakt immers nog niet dat eiser zelf tot deze groep behoort.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.