ECLI:NL:RBDHA:2019:14365
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag Eritrese vreemdeling wegens ongeloofwaardige vrees voor vervolging
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 november 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Eritrese vreemdeling, geboren op 1 januari 1957. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De staatssecretaris stelde dat de vrees van eiseres voor vervolging in Eritrea, vanwege de desertie van haar zoon uit het Eritrese leger, niet geloofwaardig was. Eiseres had haar aanvraag ingediend na een kort verblijf in Nederland, waar zij haar dochter bezocht. Tijdens haar verblijf vernam zij dat de Eritrese autoriteiten naar haar op zoek waren, wat haar vrees voor terugkeer aanwakkerde.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag op juiste gronden had afgewezen, omdat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij bij terugkeer naar Eritrea te vrezen had voor vervolging. De rechtbank volgde de argumentatie van de staatssecretaris dat eiseres niet in de negatieve belangstelling van de Eritrese autoriteiten staat en dat er geen reëel risico bestaat op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiseres had geen overtuigende bewijsstukken overgelegd die haar vrees onderbouwden, en de rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de aanvraag van eiseres eerder was afgewezen, nog steeds van toepassing was.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de relevante omstandigheden in de beoordeling had betrokken en dat de afwijzing van de asielaanvraag op zorgvuldige wijze was gemotiveerd. De rechtbank wees erop dat eiseres geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die een ander oordeel rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, in aanwezigheid van griffier mr. J.C. de Grauw. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.