ECLI:NL:RBDHA:2019:14364

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
15 januari 2020
Zaaknummer
NL19.1815
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse vreemdeling wegens ongeloofwaardigheid van asielrelaas en gebrek aan bewijs voor vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 november 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse vreemdeling. De eiser, geboren in 1972, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat zijn asielrelaas gegrond was op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening van de vergunning vormden.

De eiser had aangevoerd dat hij in Iran was ontslagen vanwege zijn deelname aan demonstraties en het verspreiden van pamfletten. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaringen van de eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig waren, maar dat de elementen met betrekking tot het ontslag en de vervolging door de inlichtingendienst niet geloofwaardig waren. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet als vluchteling kon worden aangemerkt volgens het Verdrag van Genève en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico liep op ernstige schade.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.1815

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [v-nummer]

(gemachtigde: mr. F.J.E. Hogewind),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W.A. Kleingeld).

ProcesverloopBij besluit van 24 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is S. Ostadhasanbanna als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1972 en heeft de Iraanse nationaliteit. Hij heeft op 8 mei 2018 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in april/mei 2015 in een groepsapp van werk een oproep heeft gedaan om te demonstreren voor betere arbeidsvoorwaarden. Dezelfde avond om 22.00 uur is hij benaderd door een adviseur van de minister van Arbeid en het hoofd van Heresat genaamd [A] . De volgende dag heeft hij twee uur met hem gediscussieerd over de werkomstandigheden, waarna hij een verklaring heeft getekend dat hij niets meer tegen de regels van de fabriek dan wel de Islamitische regering zou ondernemen. De werkomstandigheden zijn na een volgend gesprek met [A] en andere werknemers verbeterd. Eiser verklaart verder te hebben deelgenomen aan demonstraties in 2009, eind 2017 en begin 2018. Bij deze demonstraties heeft hij zijn gezicht bedekt gehouden en geen onderscheidende rol gehad. Tevens heeft eiser pamfletten onder collega’s verspreid. Naar aanleiding van foto’s die van eiser zijn gemaakt tijdens een demonstratie bij de Evingevangenis is eiser op 28 februari 2018 ontslagen dan wel dringend aangeraden ontslag te nemen. Eiser heeft van een vriend die bij Heresat werkt, vernomen dat de foto’s naar het Centrale ministerie van Arbeid en vanuit daar naar de inlichtingendienst zijn gestuurd. Dit heeft eiser doen besluiten zijn land van herkomst te verlaten. Na zijn vertrek is eisers woning doorzocht en zijn er documenten meegenomen. Deze documenten zijn later weer teruggebracht.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 afgewezen als ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) het gedwongen tekenen van een verklaring vanwege een oproep tot demonstratie;
3) deelname aan demonstraties in 2009, eind 2017 en begin 2018;
4) het verspreiden van pamfletten;
5) ontslag vanwege deelname aan een demonstratie bij de Evingevangenis;
6) vervolging door de inlichtingendienst;
7) afvallige van de islam;
8) interesse in het christendom.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst evenals de onder 2) en 3) vermelde elementen geloofwaardig geacht. Daarentegen heeft verweerder de onder 4), 5), 6), 7) en 8) vermelde elementen niet geloofwaardig geacht. In zijn zienswijze heeft eiser aangegeven dat de afvalligheid van de islam en de interesse in het christendom niet als asielmotief door hem naar voren zijn gebracht.
Met betrekking tot de geloofwaardig geachte elementen overweegt verweerder dat de daaraan door eiser ontleende vermoedens over wat hem bij terugkeer naar Iran te wachten staat niet aannemelijk zijn. De voorvallen hebben enkele jaren geleden plaatsgevonden en zijn geen aanleiding geweest het land te verlaten. Verder heeft hij als gevolg hiervan geen problemen ondervonden en is zijn positie op werk juist verbeterd na het gesprek dat heeft plaatsgevonden naar aanleiding van zijn oproep om te demonstreren. Bij de demonstraties heeft eiser geen speciale rol gehad in de voorbereiding of de uitoefening en was hij niet herkenbaar, zodat niet is gebleken dat eiser hierdoor in de bijzondere negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten is komen te staan.
Eiser kan niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) en heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser handhaaft al hetgeen hij eerder naar voren heeft gebracht, in het bijzonder zijn zienswijze, en is van mening dat verweerder niet, onzorgvuldig dan wel onvoldoende op zijn argumenten is ingegaan. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat hij wel geloofwaardig heeft verklaard over het verspreiden van pamfletten onder collega’s, zijn ontslag vanwege deelname aan een demonstratie bij de Evingevangenis en zijn vervolging door de inlichtingendienst. Tot slot overlegt eiser een verwijsbrief voor reguliere psychiatrie alsmede een update van zijn patiëntdossier. Uit deze stukken blijkt dat eiser nog immer kampt met een ernstig geheugenprobleem en hiervoor behandeld wordt door een psychiater.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
Verweerder heeft niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser pamfletten onder collega’s heeft verspreid. Daarbij is van belang dat eiser wisselend heeft verklaard op de vraag of iemand er achter is gekomen dat hij de pamfletten heeft verspreid. Enerzijds verklaart eiser op pagina 30 van het nader gehoor dat hij twee keer pamfletten heeft verspreid maar dat niemand wist dat hij daarvoor verantwoordelijk was, ook zijn collega’s niet. Anderzijds verklaart eiser op pagina 34 van het nader gehoor dat de heer [B] achter de verspreiding van het tweede pamflet is gekomen. Op de vraag hoe de heer [B] daar achter is gekomen, geeft eiser een vaag antwoord. Zo verklaart eiser dat hij een conflict had met de heer [B] en bij hem op gesprek moest komen, waardoor hij ervan uitgaat dat de heer [B] ervan op de hoogte was dat hij de pamfletten heeft verspreid. In het gesprek dat eiser met de heer [B] had, is het pamflet echter helemaal niet aan de orde gekomen.
7.2.
Dat eiser ontslagen is vanwege deelname aan een demonstratie bij de Evingevangenis heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Hoewel eiser foto’s heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij bij deze gevangenis is geweest, blijkt uit deze foto’s nog niet dat hij hier voor een demonstratie was. Op de foto’s is enkel te zien dat eiser zich op een parkeerplaats naast geparkeerde auto’s bevindt. Het is vervolgens aan eiser om middels zijn verklaringen aannemelijk te maken dat hij hier heeft deelgenomen aan een demonstratie. Verweerder heeft eiser kunnen tegenwerpen dat hij hierin niet is geslaagd. In het nader gehoor heeft eiser immers verklaard dat deze verzameling van mensen niet echt een demonstratie was waarbij leuzen werden geroepen en dat er geen confrontatie met de politie of de bewakers van de gevangenis is geweest. In zijn correcties en aanvullingen stelt eiser vervolgens dat deze confrontatie wel heeft plaatsgevonden. Nu uit het verslag van het gehoor niet naar voren komt dat eiser de hierover gestelde vraag in het nader gehoor niet heeft begrepen, bijvoorbeeld omdat het antwoord niet aansluit op de vraag, heeft verweerder aan deze correctie voorbij mogen gaan. De enkele stelling van eiser dat hij ten tijde van het gehoor wel over een confrontatie heeft gesproken, acht de rechtbank onvoldoende om ervan uit te gaan dat het verkeerd in het verslag is genoteerd. Verweerder heeft het bovendien bevreemdend kunnen vinden dat eiser bij een politieke demonstratie bij de Evingevangenis duidelijk herkenbaar zou zijn geweest, gelet op het feit dat hij zijn gezicht bij andere demonstraties altijd bedekt hield en een verklaring heeft getekend dat hij niet meer politiek actief zou zijn. Dat eiser solidair was met de familieleden van gevangenen heeft verweerder een onvoldoende toereikende verklaring kunnen vinden om een dergelijk risico te nemen. Tot slot heeft verweerder terecht overwogen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard in die zin dat hij enerzijds heeft gezegd te zijn ontslagen vanwege deelname aan de demonstratie bij de Evingevangenis en anderzijds heeft verklaard zelf ontslag genomen te hebben. De stelling van eiser dat hij gedwongen is om vrijwillig ontslag te nemen, hetgeen feitelijk neerkomt op een ontslag, maakt niet anders dat eiser hier niet eenduidig over heeft verklaard en van hem wel verwacht mag worden dat hij consequent verklaard over de wijze waarop hij zijn baan is kwijtgeraakt. Eiser heeft dit relevante element ook niet middels de door hem tijdens het nader gehoor overgelegde documenten onderbouwd. In de brief die is opgenomen als bijlage 7 bij het nader gehoor staat, blijkens eisers verklaringen in het gehoor en de vertaling van de tolk, dat eiser is aangenomen en officieel werkzaam is in het archief van de Iraanse tabaksfabriek. De brief die is opgenomen als bijlage 11 bij het nader gehoor is volgens de tolk een uitspraak van het ordecomité tot het ontslag van eiser waarop vermeld staat dat eisers dienstverband is beëindigd. Wat er ook zij van dit document en of dit document kan onderbouwen dat eiser is ontslagen, er staat niet in dat eiser vanwege zijn deelname aan een demonstratie bij de Evingevangenis is ontslagen. Om die reden kan eiser met deze brief zijn asielrelaas ook niet onderbouwen.
7.3.
De vervolging van eiser door de inlichtingendienst heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft van eiser in dit verband meer gedetailleerde verklaringen mogen verwachten, aangezien dit de reden is dat hij zijn land van herkomst heeft verlaten. Verweerder heeft eiser dan ook kunnen aanrekenen dat hij hierover slechts vaag en weinig concreet heeft verklaard. Zo weet hij niet wanneer het dossier is opgestuurd naar de inlichtingendienst en niet door wie of welke afdeling. Dat zijn dossier aan de inlichtingendienst is gestuurd, betreft slechts een aanname die louter gebaseerd is op verklaringen van een vriend. Hierbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser twee weken nadat hij zou hebben vernomen dat zijn dossier is verzonden zijn uitreis uit Iran is gaan regelen. Dat het om bureaucratische redenen enige tijd duurt voordat actie door de inlichtingendienst wordt genomen, maakt nog niet aannemelijk dat het dossier van eiser ook daadwerkelijk is verzonden. Niet gebleken is dat eiser gedurende deze periode problemen met de autoriteiten heeft ondervonden. Wat betreft de huiszoeking heeft verweerder kunnen overwegen dat eiser hieromtrent vaag en summier heeft verklaard. Zo heeft eiser de gang van zaken tijdens de huiszoeking niet inzichtelijk gemaakt, in die zin dat hij niet weet van welke dienst de personen waren, hoe lang zij in zijn huis waren en wat zij precies gevraagd hebben. Hierbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser contact heeft met zijn echtgenote en over deze gebeurtenissen met haar heeft gesproken. Dat zijn echtgenote ziek is, maakt niet dat eiser niet meer gedetailleerd hierover zou moeten kunnen verklaren.
7.4.
Wat betreft de door eiser bij zijn beroepsgronden overgelegde medische stukken overweegt de rechtbank als volgt. Voor zover eiser hiermee betoogt dat hij vanwege geheugenproblemen niet eenduidig en uitvoerig heeft kunnen verklaren omtrent zijn asielrelaas, overweegt de rechtbank dat uit het medisch advies horen en beslissen van de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht (FMMU) van 1 juli 2018 volgt dat eiser gehoord kan worden. Wel zijn er klachten van psychische aard geconstateerd. Eiser geeft aan geen exacte data te kunnen noemen betreffende zijn asielrelaas en zich niet alle gebeurtenissen te herinneren. Bij langdurig zitten kunnen er klachten ontstaan van de rug, waardoor het advies wordt gegeven een pauze in te lassen zodat eiser kan bewegen. Wanneer eiser spreekt over gebeurtenissen uit het heden en verleden kan hij emotioneel raken. Ook dan wordt aangeraden een pauze in te lassen. Eiser moet ook in de gelegenheid gesteld worden om vaker gebruik te maken van het toilet. Tot slot raadt de FMMU aan om eiser in de gelegenheid te stellen om langer over de gestelde vragen na te denken. Eiser geeft aan erg nerveus te zijn voor het gehoor. Uit het verslag blijkt dat met de door de FMMU gesignaleerde beperkingen tijdens het gehoor rekening is gehouden. Aan het begin is aan eiser gevraagd of er medische redenen zijn waarom het gehoor nu niet kan plaatsvinden. Hierop heeft eiser geantwoord dat hij wel pijn heeft maar dit iets is dat hij altijd heeft en dat hij zich lichamelijk en geestelijk in staat voelt het gehoor te laten plaatsvinden. Bovendien is eiser meegedeeld het te moeten aangeven wanneer hij een pauze wenst om naar het toilet te gaan of omdat hij last heeft van zijn rug. Het gehoor heeft over drie dagen plaatsgevonden en er is regelmatig gepauzeerd. De gehoormedewerker heeft vragen herhaald en verduidelijkt alsook geregeld een controlevraag gesteld om na te gaan of eiser goed is begrepen. Uit het gehoor blijkt niet dat eiser en de gehoormedewerker elkaar niet begrepen hebben. Bovendien heeft eiser aan het einde van het gehoor aangegeven dat hij zeer tevreden is over het verloop van het gehoor en dat hij geen op- of aanmerkingen heeft over het functioneren van de gehoormedewerker of de tolk. Gelet op het voorgaande slaagt deze beroepsgrond niet.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.