In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 november 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvragen van twee Syrische statushouders. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard, omdat aan beide eisers eerder internationale bescherming was verleend in Griekenland. De eisers, die medische klachten hadden, stelden dat terugkeer naar Griekenland een schending zou opleveren van hun rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het EU Handvest. De rechtbank overwoog dat de eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij bij terugkeer naar Griekenland in een situatie van verregaande materiële deprivatie zouden komen, en dat de staatssecretaris zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht baseren. De rechtbank concludeerde dat de beroepen van de eisers kennelijk ongegrond waren en verklaarde deze ongegrond. De uitspraak werd gedaan door rechter G. van Zeben - de Vries, in aanwezigheid van griffier R. Kroon - Overdijk. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot verzet binnen zes weken na bekendmaking.