ECLI:NL:RBDHA:2019:14346

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
15 januari 2020
Zaaknummer
NL19.21446
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. van Zeben - de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraanse eiser afgewezen na gegrondverklaring hoger beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 december 2019 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een Iraanse eiser, die eerder in hoger beroep gegrond was verklaard door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als kennelijk ongegrond afgewezen. De rechtbank had eerder de uitspraak van de staatssecretaris vernietigd, maar de staatssecretaris heeft na deze uitspraak een nieuw besluit genomen, waarin de aanvraag opnieuw werd afgewezen.

De eiser, geboren in 1987, vreesde voor eerwraak vanwege zijn relatie met een vrouw genaamd [A]. Hij had verklaard dat hij bedreigd werd door de familie van [A] en dat hij naar Teheran was gevlucht. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser over zijn asielrelaas ongeloofwaardig waren. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen op basis van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de verklaringen van de eiser als vage en onaannemelijk werden beschouwd.

De rechtbank heeft de argumenten van de eiser niet gevolgd en geconcludeerd dat de staatssecretaris de aanvraag terecht ongegrond had verklaard. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd om zijn relaas te onderbouwen en dat hij niet had aangetoond dat hij daadwerkelijk gevaar liep in Iran. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.21446

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2019 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [v-nummer]

(gemachtigde: mr. B. Anik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos).

Procesverloop

Bij besluit van 25 mei 2018 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als kennelijk ongegrond afgewezen.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Dit beroep is door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem bij uitspraak van 21 juni 2018 gegrond verklaard, waarbij de rechtsgevolgen van het besluit in stand zijn gelaten.
Eiser heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
Het hoger beroep is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 30 januari 2019 gegrond verklaard, waarbij voornoemde uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem is vernietigd voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 25 mei 2018 in stand blijven.
Naar aanleiding van de gegrondverklaring van het hoger beroep heeft verweerder een nieuw besluit genomen. Bij besluit van 27 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.21447, plaatsgevonden op 13 november 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Maallemsadeh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1987 en heeft de Iraanse nationaliteit. Op 11 mei 2018 heeft eiser voornoemde aanvraag ingediend en daaraan ten grondslag gelegd dat hij vreest voor eerwraak. In Iran heeft eiser twee jaar een relatie heeft gehad met een vrouw genaamd [A] . Eiser en zijn familie hebben twee keer om [A] ’s hand gevraagd, maar haar familie was daar niet van gediend. [A] is vervolgens van huis weggelopen en met eiser gaan samenwonen in [plaats] . Toen eiser op een dag terugkeerde naar huis, was zijn huis afgebrand en zijn vriendin was weg. Hij werd gebeld en bedreigd door familie van [A] . Eiser is daarop naar Teheran gevlucht om bij zijn ouders te verblijven. Van de nicht van [A] kreeg hij een telefoontje dat de familie [A] ’s benen had gebroken en dat zij bezig waren met aantijgingen tegen eiser omdat hij de religie had verlaten. Eiser heeft het huis van zijn ouders verlaten en ging naar zijn tante in Teheran. Na enkele dagen hoorde eiser van zijn moeder dat er mensen bij hen aan de deur waren geweest. Eiser heeft daarop het huis van zijn tante verlaten en is naar het noorden van Iran gevlucht. De zus van eiser heeft een visum voor hem geregeld zodat eiser het land kon verlaten. De familie van [A] heeft contacten met de [B] of [C] en zij zouden eiser om het leven kunnen brengen of hem laten executeren.
2. Het asielrelaas bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- problemen als gevolg van de huwelijksplannen en het samenwonen;
- oproepen, dagvaardingen van en veroordelingen door de Iraanse autoriteiten.
3. Verweerder heeft de aanvraag op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen als ongegrond. Eisers identiteit, nationaliteit en herkomst worden door verweerder gevolgd. Verweerder volgt eiser echter niet in zijn verklaringen omtrent de problemen als gevolg van de huwelijksplannen en het samenwonen met [A] , noch dat daaruit oproepen, dagvaardingen en veroordelingen door de Iraanse autoriteiten zouden zijn voortgekomen. Eiser heeft vage, summiere, onaannemelijke en ongerijmde verklaringen heeft afgelegd, wat voornoemde elementen ongeloofwaardig maakt, aldus verweerder.
4. Eiser kan zich met deze beslissing niet verenigen en heeft – samengevat weergegeven – betoogd dat verweerder het relaas ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht en het besluit onzorgvuldig voorbereid is en een deugdelijke motivering ontbeert. Ten aanzien van de neef en de huwelijksplannen met [A] kan eiser niet meer verklaren omdat hij niet meer weet. Eiser meent dat in dit geval sprake is van een motiveringsgebrek. Verweerders beoordeling over de duur van eisers relatie is voorts onzorgvuldig, nu tussen ‘jarenlang’ en ‘twee jaar’ wel degelijk een verschil zit.
Ten onrechte stelt verweerder dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het werk van [A] , mede gelet op de toelichting in de correcties en aanvullingen en de zienswijze. De beoordeling ten aanzien van de verklaringen over het huwelijksaanzoek zijn onzorgvuldig, nu verweerder niet valt te volgen in zijn toelichting waarom eisers verklaringen onaannemelijk zouden zijn. Eiser betwist voorts dat hij pas bij de gronden van beroep de problemen omtrent het samenwonen kenbaar heeft gemaakt.
Ten aanzien van de familieleden en de Iraanse autoriteiten heeft eiser voldoende informatie gegeven. Verweerder vraagt om verklaringen waar eiser geen antwoorden voor heeft, hij heeft immers zelf de deur niet opengedaan en zijn moeder wist het antwoord niet.
Verweerder volgt eiser in zijn verklaringen over de ziekenhuisopname van zijn vader en opname van [A] en het feit dat eiser hier geen documenten van kan overleggen. Dit is een essentieel onderdeel van eisers relaas en eiser begrijpt niet waarom verweerder het verhaal hieromheen dan niet eveneens geloofwaardig acht.
Eiser betwist dat de verklaringen in de zienswijze over de overgelegde documenten overtuigingskracht missen en dat deze te laat zijn afgelegd. Verweerder heeft zijn standpunt op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Eiser vraagt zich af waarom verweerder in het bestreden besluit wel een oordeel geeft over de echtheid van de overgelegde documenten, terwijl in het voornemen is gesteld dat er geen uitspraak kan worden gedaan over de echtheid nu betrouwbaar referentie- en vergelijkingsmateriaal ontbreekt. Dit is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser nog gewezen op de grieven die in hoger beroep bij de Afdeling zijn ingediend en de rechtbank verzocht tevens in te gaan op hetgeen in de grieven 2 t/m 4 is aangevoerd, nu de Afdeling het hoger beroep gegrond heeft verklaard op basis van grief 1 en de overige grieven onbesproken heeft gelaten.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
In zijn uitspraak van 30 januari 2019 heeft de Afdeling geoordeeld dat de rechtbank Haarlem onvoldoende betekenis heeft toegekend aan de door haarzelf vastgestelde en in hoger beroep door de staatssecretaris onbestreden omstandigheid dat hij een aantal wezenlijke elementen van het asielrelaas ten onrechte als ongerijmd of summier heeft tegengeworpen. Zo heeft de rechtbank in haar uitspraak overwogen dat de staatssecretaris aan eiser ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij ongerijmd heeft verklaard over de ouders van zijn vriendin. Waarom de vreemdeling hiermee niet kan hebben gedoeld op de oom en tante van zijn vriendin, haar pleegouders, heeft de staatssecretaris niet deugdelijk gemotiveerd. Evenmin kon de staatssecretaris eiser tegenwerpen dat hij weinig informatie kan verschaffen over zijn vriendin, haar pleegouders en haar familie. De staatssecretaris is onvoldoende ingegaan op hetgeen de vreemdeling daarover wel heeft verklaard. Verder heeft eiser over de duur van de relatie niet wisselend verklaard, aldus de rechtbank in haar uitspraak van 21 juni 2018. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank door vervolgens zelf het gewicht van de overige elementen van het relaas te bepalen het relaas zelf beoordeeld op geloofwaardigheid. De rechtbank had moeten volstaan met een vernietiging van het besluit en had de herbeoordeling van de geloofwaardigheid van het relaas aan de staatssecretaris moeten laten. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 25 mei 2018 in stand blijven. Voorts heeft de Afdeling bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op eisers aanvraag moet nemen en daarbij deugdelijk gemotiveerd moet ingaan op wat eiser als relaas naar voren heeft gebracht.
6.2
Naar aanleiding van voornoemde uitspraak van de Afdeling heeft verweerder eisers asielaanvraag volledig opnieuw beoordeeld en een nieuw besluit genomen, waarbij verweerder zich niet enkel heeft beperkt tot hetgeen de Afdeling heeft bepaald. De rechtbank ziet hierin aanleiding het bestreden besluit in zijn geheel te toetsen.
6.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het asielrelaas van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht en gesteld dat eiser vage, summiere, onaannemelijke en ongerijmde verklaringen heeft afgelegd. Daartoe heeft verweerder kunnen overwegen dat van eiser kan worden verwacht dat hij meer kan vertellen over de neef van [A] dan zijn woonplaats en het feit dat de neef ambtenaar is. Dat eiser pas over het bestaan van de neef en het voorgenomen huwelijk tussen [A] en haar neef hoorde toen eiser officieel om de hand van [A] wilde vragen, doet daar niets aan af. Het had immers op eisers weg gelegen om op dat moment vragen te stellen, nu hij voornemens was met [A] in het huwelijk te treden en tot de ontdekking kwam dat de neef aan die plannen in de weg zou kunnen staan.
Verweerder heeft voorts de door eiser beschreven gang van zaken dat eiser via zijn ouders twee keer om de hand van [A] heeft gevraagd en vervolgens – toen toestemming voor het huwelijk uitbleef – met zijn vriendin is weggelopen en is gaan samenwonen niet aannemelijk kunnen achten. Van belang is dat het binnen de context van een conservatief, islamitisch land als Iran bevreemding wekt dat eiser, ondanks de afwijzing van het eerste aanzoek en daarbij het huis te zijn uitgezet, niet alleen zijn ouders overhaalt nogmaals om [A] haar hand te vragen, maar na afwijzing van ook dit tweede verzoek met [A] wegloopt en vijf maanden zonder enige problemen ongehuwd gaat samenwonen. Verweerder heeft er in dat kader niet ten onrechte op gewezen dat er na het moment van samenwonen maandenlang niets is gebeurd en de verklaringen van eiser over de contacten van de familie van [A] met de [C] of [B] zeer summier en vaag zijn. Bovendien heeft verweerder er terecht op gewezen dat de verklaringen van eiser er in het geheel geen blijk van geven dat eiser en [A] over de aan hun beslissing verbonden risico’s hebben nagedacht of gesproken, hetgeen van hen – gelet op hetgeen hiervoor is overwegen – wel verwacht had mogen worden. De stelling van gemachtigde ter zitting dat verweerder geen rekening heeft gehouden met het feit dat het in Iran heel gebruikelijk en veel voorkomend is om zo te handelen, leidt niet tot een ander oordeel nu deze stelling in het geheel niet is onderbouwd.
6.4
Voor zover eiser er in de gronden van beroep op heeft gewezen dat niet valt in te zien waarom verweerder wel geloofwaardig acht dat de vader van eiser met een gebroken arm in het ziekenhuis is geweest, maar niet gelooft dat de vader deze verwonding bij het tweede aanzoek opgelopen heeft, overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd toegelicht dat het ziekenhuisbezoek van de vader aanvankelijk niet geloofwaardig is geacht, maar dat ervoor is gekozen dit niet langer tegen te werpen omdat uit het geloofwaardig achten van het ziekenhuisbezoek niet volgt dat daarmee het doen van twee huwelijksaanzoeken geloofwaardig wordt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder kan volstaan met deze motivering. De beroepsgrond slaagt niet.
6.5
Verweerder heeft voorts bij zijn beoordeling kunnen betrekken dat eiser zeer summier en vaag heeft verklaard over het bezoek van personen aan het ouderlijk huis van eiser. In dat kader heeft verweerder er niet ten onrechte op gewezen dat het aan eiser is om zijn verklaringen aannemelijk te maken en van hem verwacht mag en kan worden dat hij op heldere en gedetailleerde wijze verklaart. De stelling van eiser dat hij niet meer heeft kunnen verklaren omdat hij niet meer weet en ook niet heeft doorgevraagd, kan niet slagen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het feit dat eiser niet heeft doorgevraagd bij zijn moeder om meer informatie te verkrijgen, voor risico van eiser komt.
6.6
Voorts heeft verweerder van belang kunnen achten dat eiser legaal en probleemloos Iran is uitgereisd en Nederland is binnengereisd met een Nederlands visum. Dat van omkoping sprake kan zijn, heeft verweerder ter kennisgeving aan kunnen nemen, maar verweerder heeft er terecht op gewezen dat daarvan in het geval van eiser evenwel niet is gebleken.
6.7
Hetgeen verder door eiser is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Ten aanzien van de door eiser overgelegde documenten overweegt de rechtbank dat deze, nog daargelaten dat de authenticiteit daarvan niet valt vast te stellen, niet kunnen bijdragen aan de stelling dat het relaas geloofwaardig dient te worden geacht. Het is aan eiser om zijn relaas in eerste instantie met verklaringen aannemelijk te maken, waar eiser – gelet op het geen hiervoor reeds is overwogen – niet in is geslaagd. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser ongegrond heeft kunnen verklaren.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben - de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon - Overdijk, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na de dag van bekendmaking.