ECLI:NL:RBDHA:2019:14341

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2019
Publicatiedatum
14 januari 2020
Zaaknummer
09/767244-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en poging tot ontvoering

Op 22 november 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een grote hoeveelheid hasjiesj en het deelnemen aan een criminele organisatie. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van 444,6 kilogram hasjiesj in de periode van 7 tot en met 14 september 2016, alsook van het opzettelijk aanwezig hebben van deze hasjiesj op 14 september 2016. Daarnaast werd de verdachte verweten dat hij samen met anderen heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot doel had het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een centrale rol speelde in deze organisatie en dat hij samen met anderen handelde in hasjiesj. Tevens werd de verdachte beschuldigd van poging tot ontvoering van een medeverdachte, waarbij hij en anderen plannen maakten om deze persoon onder druk te zetten om informatie te verkrijgen over de in beslag genomen hasjiesj. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan alle tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf van 30 maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de organisatie.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/767244-16
Datum uitspraak: 22 november 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] 1953 [geboorteplaats] [geboorteland] ,
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 9 juni 2017, 25 augustus 2017, 22 mei 2018 (steeds niet inhoudelijk) en op de terechtzitting van 4, 5 en 7 november 2019 (de inhoudelijke behandeling) en 8 november 2019 (sluiting).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A. Kuipers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. G.N. Weski naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 4 november 2019 medegedeeld dat zij voornemens is een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 22 mei 2018 - ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort gezegd, op neer dat de verdachte:
Feit 1: in de periode van 7 tot en met 14 september 2016 in Den Haag en/of elders in Nederland samen met een ander of anderen opzettelijk 444,6 kilogram hasjiesj binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht;
Feit 2: op 14 september 2016 in Den Haag samen met een ander of anderen opzettelijk 444,6 kilogram hasjiesj aanwezig heeft gehad;
Feit 3: in de periode van 27 juni 2016 tot en met 14 september 2016 in Den Haag samen met een ander opzettelijk hasjiesj heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd;
Feit 4: op 15 september 2016 in Den Haag en/of Amsterdam en/of elders in Nederland samen met een ander of anderen heeft geprobeerd [medeverdachte] opzettelijk wederrechtelijk van zijn vrijheid te beroven en/of beroofd te houden;
Feit 5: in de periode van 27 juni 2016 tot en met 31 december 2016 in Den Haag en/of Rotterdam en/of elders in Nederland en/of in Marokko heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.

3.Rechtsmacht en dubbele strafbaarheid van feit 5 criminele organisatie

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat bij deelname aan een criminele organisatie, voor zover dit heeft plaatsgevonden in Marokko, zoals ten laste gelegd, sprake moet zijn van dubbele strafbaarheid. De - in het Frans opgestelde - bijlage van de officier van justitie biedt te weinig duidelijkheid dat ook in Marokko een strafbaarstelling voor de criminele organisatie bestaat.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangegeven er geen belemmering in te zien dat de bijlage in het Frans is opgesteld. Daarnaast wijst zij op een aantal uitspraken waarbij deelname aan een criminele organisatie gepleegd in Marokko bewezen is verklaard. Daarbij mag de rechtbank de dubbele strafbaarheid ambtshalve toetsen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het haar ambtshalve bekend is dat (deelname aan) een criminele organisatie in Marokko een strafbaar feit is. De genoemde bijlage kan daarom verder buiten beschouwing blijven. De rechtbank is daarom ook bevoegd over deelname aan een criminele organisatie, voor zover dit heeft plaatsgevonden in Marokko, te oordelen.

4.Bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig haar schriftelijke requisitoir, op het standpunt gesteld dat alle aan de verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, zoals verwoord in zijn pleitnota, ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit. Op de specifieke (bewijs)verweren van de verdediging zal hierna – voor zover wettelijk vereist – nader worden ingegaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Aanleiding
Op 12 mei 2016 komt via een informant bij het Team Criminele Inlichtingen van de politie Den Haag informatie binnen dat [medeverdachte] ) zich samen met zijn broer schuldig maakt aan de invoer van cocaïne vanuit de zee.
Daarop start het onderzoek Zomervlinder. Daarbij worden meerdere telefoonnummers afgeluisterd. Het blijkt dat [medeverdachte] twee telefoonnummers in gebruik had. Het [telefoonnummer ] , dat op zijn naam staat geregistreerd en het [telefoonnummer ] , een prepaid nummer. [2]
Op 22 september 2016 wordt een telefoon van het merk Alcatel in beslag genomen, eigendom van de verdachte [medeverdachte] . [3] Het bijbehorende [telefoonnummer ] . Op de simkaart werd 1 contact aangetroffen, namelijk 'A8' met het [telefoonnummer 2] . In het telefoongeheugen stonden 2 contacten, namelijk: 'Ab' met [telefoonnummer 2] en ACM met [telefoonnummer 3 ] .
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij deze Alcatel van [verdachte] gekregen. Het nummer van [verdachte] staat in deze telefoon, waaronder een nummer voor als hij in Marokko is. [4] Hij herkent [verdachte] op een foto die hem getoond wordt. Het blijkt hierbij te gaan om de verdachte. [5]
Uit het dossier leidt de rechtbank verder af dat de verdachte, naast deze nummers ook de [telefoonnummer] en [telefoonnummer] in gebruik heeft. [6]
4.3.1
Feit 1 (de invoer van hasjiesj)
Uit de afgeluisterde telefoongesprekken blijkt het volgende.
Op 5 september 2016 [7] geeft de verdachte een Marokkaans [telefoonnummer 3] ) aan [medeverdachte] . [medeverdachte] moet dit nummer bellen en een afspraak maken. Enkele minuten later doet [medeverdachte] dat en stuurt naar dat nummer een sms [adres 2] [bedrijfsnaam 1] ”.
Op 8 september 2016 [8] belt de verdachte met [telefoonnummer 3] en zegt dat de broer van zijn vrouw de taal van daar beheerst. Hij zal met de vrienden van [telefoonnummer 3] in hun eigen taal spreken en aangeven waar en zo.
Op 9 september 2016 [9] wordt de verdachte gebeld met het [telefoonnummer 6 ] . Dit nummer staat op naam van [medeverdachte 1] ). [medeverdachte 1] is de zwager van de verdachte. [10] [medeverdachte 1] zegt dat hij nog niets heeft vernomen waarop de verdachte zegt “
Ze hebben mij nog niet gebeld broeder, ze zijn nog niet gekomen”en
“ik weet niet wanneer ze zullen komen, broeder. Ik had je gezegd dat ik je op de hoogte zal brengen zodra ze mij bellen.” Vervolgens wordt de verdachte gebeld met het [telefoonummer medeverdachte] . Dit nummer staat op naam van de [medeverdachte 2] ). [medeverdachte 2] vraagt of die mensen uit Frankrijk al zijn gearriveerd. De verdachte zegt dat hij naar zijn zwager gebeld heeft die de taal spreekt en dat hij niet weet waar die mensen nou blijven. [11]
Daarna heeft de verdachte contact met [telefoonnummer 3] . [telefoonnummer 3] zegt dat de jongens onderweg zijn en in de avond bij [verdachte] zijn. De verdachte wordt een beetje boos en zegt dat het vrijdag is en in de avond arriveren riskant is. [telefoonnummer 3] zegt dat de jongens geen beginners zijn. Misschien hebben ze gemerkt dat het niet veilig is en daarom zitten ze ergens te wachten. [12]
Op 10 september 2016 wordt de verdachte gebeld door [telefoonnummer 3] met een Marokkaans telefoonnummer die zegt
“we gaan in beweging komen en samen brood verdienen (…) zodra het offerfeest voorbij is komen die mensen uit Frankrijk die dingen bij jou brengen. Het komt wel goed”.De verdachte geeft dan aan dat het goed spul moet zijn, anders hoeft het niet. [13]
Op 12 september 2016 wordt de verdachte gebeld door [naam 3] die zegt dat hij dinsdag komt en dat hij vooraf zal bellen. Hij vraagt of de verdachte hem kan opwachten in Antwerpen. De verdachte zegt dat hij een familielid zal sturen die Frans spreekt en het contact zal onderhouden. [14]
Kort hierna belt de verdachte met [medeverdachte 1] . Hij zegt “
bel alsjeblieft die mensen wiens nummer ik je heb doorgegeven. Mijn beltegoed is op. Bel ze op en praat met hem. Ik heb je nummer al doorgegeven.” [15]
Even later belt [medeverdachte 1] de verdachte en zegt: “
is goed. Ik ga ze nu bellen om te kijken wat er is en dan laat ik het jou weten. (…) Ik ga nu een kaart kopen en dan ga ik ze bellen”.Daarop reageert de verdachte met
“wel opschieten broeder” [16] Even later belt [medeverdachte 1] met de verdachte met het prepaid nummer [telefoonnummer 3] en zegt “
geef me dat nummer”. Hierop antwoordt de verdachte: ”
Ik heb het in deze telefoon. Bel me zo terug”. [17] Hierop belt [medeverdachte 1] met de verdachte, waarop de verdachte hem een telefoonnummer doorgeeft. [18] Om 00.34 uur belt [medeverdachte 1] met de verdachte en zegt “
ik heb hem gesproken”.Hierop vraagt de verdachte “
klaar?”waarop [medeverdachte 1] reageert “
ja”. [19]
In de avond belt de verdachte met [medeverdachte] en ze spreken af in Scheveningen. Daarna belt de verdachte met [telefoonnummer 3] en vraagt of de jongens die komen een Jeep hebben. De verdachte zegt “
ik ga kijken waar die naar binnen kan”.Volgens [telefoonnummer 3] moet de verdachte alleen de bak nemen. [20]
Later die avond belt [medeverdachte] met [naam 2] en zegt dat er morgen iemand met een bus of een vrachtwagen komt die kapot is. [medeverdachte] vraagt
“kunnen we die dan bij die vriend van jou effe naar binnen douwen?”[naam 2] zegt dat hij dat moet navragen. [21]
Op 14 september 2016 wordt de verdachte om 00:25u gebeld door [medeverdachte 1] met de mededeling dat het vandaag om 06:00u gaat gebeuren en dat hij “
daar” zal zijn tussen 7 en 8 uur. [22] De verdachte belt om 08:19 uur [medeverdachte] en zegt dat hij over een uurtje misschien met hem koffie wil drinken. [23]
Om 9:02u belt [medeverdachte 1] naar de verdachte en zegt “
we zijn daar”waarop de verdachte zegt dat hij hem gaat bellen en meteen daarop [medeverdachte] belt. [24]
Om 09:06u belt [medeverdachte] met zijn broer en zegt:
“ze zijn hier…volgens mij zag ik een Franse wagen staan maar alleen mijn vriend zag ik nog niet, het kan best zijn dat het een bus is, dus dan geef ik jou even een belletje”.[naam 9] heeft alvast een parkeerplaats geregeld. [25]
Om 9:08u belt [medeverdachte] naar de verdachte en vraagt of zijn zwager al “hier” is. [medeverdachte] ziet hem niet. De verdachte zegt dat hij denkt dat zijn zwager bij de Gamma is. [26]
Vervolgens wordt gezien dat [medeverdachte] om 09:20u een Franse Renault Megane achteruit de garage aan de [adres 3] inrijdt. De Renault staat daar met geopende kofferbak. Om 09:28u wordt de Renault door [medeverdachte] de garage weer uitgereden. [27]
Om 09:34u wordt de verdachte gebeld door [medeverdachte 1] . De verdachte vraagt met hoeveel ze gekomen zijn. [medeverdachte 1] antwoordt met zijn zessen in “
drie dingen”. Daarop vraagt de verdachte
zit het in al die drie”en antwoordt [medeverdachte 1] “
nee, alleen in 1”. [28]
Om 09:41u belt de verdachte naar [medeverdachte] en zegt dat hij moet nakijken of het allemaal daar is en hij zegt
“geef hem maar eentje …(ovs) die meneer” [29] Gezien wordt dat [medeverdachte] en [medeverdachte 1] om 10:06u de garage binnen gaan. [30]
Om 10:09u belt [medeverdachte] met de telefoon van [medeverdachte 1] naar de verdachte en vraagt “
is het beter dat we alles effe nakijken”.De verdachte zegt dat dat goed is. [31]
Om 10:12u verlaat [medeverdachte 1] de loods. [32]
Om 10:15u belt [naam 9] met [medeverdachte] ) en zegt tegen [medeverdachte] dat hij onderweg is. [medeverdachte] zegt dat hij in de garage aan het opruimen is. [33]
Om 11:18u blijkt dat [naam 9] in de loods is en de vrouw van [medeverdachte] wordt binnengelaten.
Om 11:51u wordt gezien dat [medeverdachte] en zijn vrouw de garage verlaten. Om 12:08u betreedt de politie de garage aan de [adres 3] te Den Haag. [34]
Tijdens de doorzoeking werden een groot aantal goederen in de loods in een kast en achter een dekzeil aangetroffen. Uit onderzoek blijkt dat het gaat om hasjiesj. De hasjiesj was verpakt in kartonnen dozen en sporttassen. Op een verhuisdoos en een pakket stond de letter “B” vermeld. Op andere kartonnen dozen en pakketten de letter “A”. Op de blokken hasjiesj werden diverse logo's aangetroffen: [naam logo] of iets soortgelijks) en [logo] . De hasjiesj was omwikkeld met tape en krimpfolie. In enkele dozen zaten pakketjes met hasjiesj verpakt in krantenpapier. De kranten zijn afkomstig uit Marokko. Elk pakketje bestond uit bruin tape met de letter 'H'. Sommige pakketjes waren voorzien van een wit crème/poeder laagje dat wordt gebruikt om de geur van de hasjiesj te maskeren. Het totaalgewicht aan aangetroffen hasjiesj is 444,5 kilogram. [35]
In de loods aan de [adres 3] werd ook een handgeschreven notitie aangetroffen met daarop vermeld een aantal hoeveelheden in kilogrammen met de vermelding “A” in totaal 245, een aantal hoeveelheden in kilogrammen, met de vermelding “B”, in totaal 142.9. Boven aan de notitie staat 387.900 vermeld. [36] Volgens [medeverdachte] is dit wat er uit de auto kwam. Hij heeft alles geteld en de letters “A” en “B” erop gezet. Dat was in opdracht van de verdachte en hij heeft dat samen met [medeverdachte 1] gedaan. [37] [medeverdachte 1] heeft toen ook monsters genomen van alle pakketten. [38]
In het begin van de nacht van 16 september 2016 wordt de verdachte gebeld door [telefoonnummer 3] .
Hierna vindt het volgende gesprek plaats:
[verdachte] : wat staat erop die kaarten/dingen geschreven?
[telefoonnummer 3] : er staat S3 en M3 op
[verdachte] : S3 en M3?:
[telefoonnummer 3] : ja
[verdachte] : van buiten of van binnen?
[telefoonnummer 3] : aan de buitenkant
[verdachte] : Aan de buitenkant staat S3 op
[telefoonnummer 3] : aan de binnenkant staat Bio op
[verdachte] : ja ik heb het gezien, Bio dat heb ik gezien
[telefoonnummer 3] : Bio aan de binnenkant, wanneer heb je dat gezien?
[verdachte] : ik heb dat gezien omdat mijn zwager het gisteren naar mij heeft gebracht. Ik heb hem gevraagd dat te halen. Ik heb zelf 1 heel van. (…) ik ga vandaag langs om te tellen en te kijken wat daar is. (….) [39]
Op 18 september 2016 [40] belt de verdachte met [telefoonnummer 3] . Dan vindt het volgende gesprek plaats:
“(…)
[telefoonnummer 3] : wat jij daar had plus onze spullen, alles bij elkaar dat is geen 5 meter toch?
[verdachte] : hoeveel hebben hadden jullie daar?
(…)
[telefoonnummer 3] : Wij…net als jij die dag zei, het klopt, die jongens zeiden dat ze 11 hadden
(…) 11 of 12, m maar jij zei 11, ik heb het nog niet aan mijn vriend gevraagd
[verdachte] : Kijk, luister, ik ga vanuit wat hij tegen mij zei, wat de Hollander tegen mij zei…toen ik hem vroeg: hoeveel heb je geteld en hij zei 11. Ik zei: nee je hebt daar 12. Hij zei: ik wilde ze opnieuw gaat tellen (…) ik wilde alles tellen om alles in orde te maken
(…)
[verdachte] : kijk ik heb daar om precies te zijn: ik heb daar 35 van een andere soort (…) ik had daar 60 of 65 van dat toffe spul (…) ik heb/had daar 95 (..)”
Het oordeel van de rechtbank
Uit bovengenoemde telefoongesprekken, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte met [telefoonnummer 3] bezig is om een grote partij hasjiesj vanuit Marokko naar Nederland te laten komen. Hij verzoekt [medeverdachte 1] – vanwege zijn kennis van de Franse taal – om de koeriers in België op te vangen en hen naar Nederland te begeleiden. In de avond/nacht van 13 op 14 september 2016 ontmoet [medeverdachte 1] zes personen in drie auto’s met Frans kenteken in Antwerpen. Tegen de verdachte zegt hij dat “het” om 06:00u gaat gebeuren en dat ze “daar” zijn tussen 7 en 8 uur. Die nacht is [medeverdachte 1] met de zes personen en de drie auto’s de grens over gegaan, naar Den Haag gereden en is daar rond 08:00u aangekomen. De auto met de partij hasjiesj is daarop de loods ingereden en de lading is meteen gelost. Op een vraag van de verdachte zegt [medeverdachte 1] dat het maar in een van de drie auto’s zit. Vanuit de loods neemt [medeverdachte 1] desgevraagd een monster voor de verdachte mee.
Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van hasjiesj. Gelet op de handgeschreven notitie van [medeverdachte] en de verklaring die [medeverdachte] daarover heeft afgelegd, gaat het hierbij om 387,9 kilo hasjiesj. Dit betreft dus een grote hoeveelheid in de zin van artikel 11 lid 5 van de Opiumwet. Het voorgaande sluit ook aan op het telefoongesprek van de verdachte van 18 september 2016 waarin [telefoonnummer 3] zich verbaast over de aangetroffen hoeveelheid en de verdachte zegt dat hij daar zelf ook hasjiesj had liggen.
4.3.2
Feit 3 (de handel in hasjiesj)
Uit de afgeluisterde telefoongesprekken blijkt het volgende.
Op 27 juni 2016 [41] om 16:05u belt de verdachte met [medeverdachte] (opmerking rechtbank: de verdachte is hier weergegeven als [telefoonnummer 3] ):

[telefoonnummer 3] : hoe laat uh kun jij voor mij wat doen?
[medeverdachte] : dat legt aan, wat moet ik doen, vertel
[telefoonnummer 3] : oke waar zitten die A en H?
(…) kan jij vijf van die H..
[medeverdachte] : ja
[telefoonnummer 3] : uh die zijn alleen tien geloof ik he?
(…)
[medeverdachte] : ja dat klopt
[telefoonnummer 3] : ja dan uh vijf nemen, zelfde plaats uh toen jij verkeerde genomen. Daar die plaats
(…)
[medeverdachte] : wacht even, vijf ja, dat snap ik. Maar verkeerde plaats? Welke plaats. Ik moet effe denken
[telefoonnummer 3] : jaja toen die tijd, jij verkeerde meegenomen toch?
[medeverdachte] : Poeh
[telefoonnummer 3] : o, bij die slager
[medeverdachte] : ja o daar, bij de slager, o als je gewoon zegt
[telefoonnummer 3] : ja bij de slager daar. Zelfde plek
[medeverdachte] : oke
[telefoonnummer 3] : komt die jongen, komt die jongen, die heb jij toch gezien daar met mij toen
[medeverdachte] : juist. Nou snap ik het. Goed zo, oke
(…)
[medeverdachte] : ik denk dat ik over een uurtje of vijf dat ik daar ben (…) ja zo rond vijf uur
[telefoonnummer 3] : ok ik zal het doorgeven, alleen vijf nemen he
[medeverdachte] : ja vijf nemen, goed
[telefoonnummer 3] : de helft van tien nemen kan
[medeverdachte] : de helft is goed, ok ga ik doen (…) was toch van de H he? Ja ik weet het al
[telefoonnummer 3] : ja van die H, H, H.”
Uit de zendmastgegevens van de telefoon van [medeverdachte] blijkt dat zijn telefoon tussen 17:06u en 17:20u gebruik maakt van een zendmast aan [adres 4] te Den Haag.
Om 19:04u neemt de vrouw van [medeverdachte] contact op met de verdachte en zegt “
hij is in de Jumbo maar alles is goed gegaan”waarop de verdachte reageert
“ok dank je wel”.
Op 12 juli 2016 om 13:07u [42] wordt [medeverdachte] gebeld door de verdachte. Het navolgende wordt besproken:
[verdachte] : als jij nou tien van die …(onv) haalt
[medeverdachte] : ohh slechte lijn hebbie
[verdachte] : die ander er zit niks in
[medeverdachte] : Ja
[verdachte] : tien, tien (…) morgen half vier brengen bij [medeverdachte]
: naar [medeverdachte] toe, ok. Goed dat zijn die…bij mij van de AH moet je die hebben, zonder die, zonder…wat erop?
[verdachte] : die zonder, die zonder
[medeverdachte] : Ok tien is goed, ga ik hem bellen, dat ga ik regelen voor jou.
Vervolgens belt [medeverdachte] om 16:05u met de verdachte:
[verdachte] : alles goed
[medeverdachte] : ja hoor is super gegaan
[verdachte] : heb je hem gezien
[medeverdachte] : ja, ik ben altijd op tijd, dat weet je toch.
Uit aangestraalde zendmasten blijkt dat [medeverdachte] vermoedelijk aan het werk is in de omgeving van de [adres 5] en zich omstreeks 15:00u van daaruit via de omgeving van de haven in Scheveningen naar het centrum van Den Haag verplaatst. Rond 15:30u straalt zijn telefoon een zendmast aan de [adres 7] aan. Omstreeks 16:00u wordt door het observatieteam waargenomen dat hij [naam cafe] aan het [adres 8] in Scheveningen binnen gaat.
Op 16 juli 2016 [43] om 14:30u belt de verdachte met [medeverdachte] :
[verdachte] : Vriend, wat voor postzegels was toen die eerste? Wat voor stempel was ie in zitten. Toen we eentje hebben opgedaan?
[medeverdachte] :dat weet ik niet, dat weet ik niet meer
[verdachte] : H? H? ziet ie H, L of H?
[medeverdachte] : Ehh nee. Ik kan heel hard denken (…) maar ik zou niet meer weten exact wat er nu zit. Dan moet je effe komen kijken. Of ik kan kijken voor je, dat is ook geen probleem
[verdachte] : nee, maar daar ziet ie nou hebben niet meer? Zijn die weg toch?
[medeverdachte] : ja, dat klopt. Maar ik weet niet meer wat voor stempel er in zit (…) Sorry, sorry voor het ongemak
(…) [medeverdachte] zegt dat hij dinsdag, woensdag en donderdag in Frankrijk is
[medeverdachte] : als je wat nodig hebt moet je gewoon bellen want [naam 5] heb de telefoon.
[verdachte] : oh, jouw vrouw dus?
(…)
[medeverdachte] : die weet alles, dat is geen probleem.
Op 1 september 2016 [44] om 13:00u belt de verdachte met een [naam 3] in Marokko:
[telefoonnummer 3] : zal ik je een nummer geven van iemand zodat je hem eentje van dat ding geeft?
(…) er is een man, kan je hem een onderdeel van datgene dat daar is geven?
[verdachte] : die van 50? (…) is goed, bel hem en zeg dat hij mij moet bellen
[telefoonnummer 3] : geef hem twee van datgene, 1 van die en 1 van dat (…) 1 van die 50 en 1 van die 24
[verdachte] : is goed oom, geen probleem
[telefoonnummer 3] : en zeg hem niks. Zeg hem geen prijs niks. Zeg hem je moet het zelf uitzoeken met die mensen
[verdachte] : is goed (…) zal ik hem twee en twee geven of wat?
[telefoonnummer 3] : nee geef hem 1 van H en 1 van die 24 en 1 van die andere.
Op 18 juli 2016 [45] om 18:41u belt de verdachte met [medeverdachte] :

[verdachte] : jij weten, jij toen die 5 sloten gegeven aan iemand?
[medeverdachte] : Ja
[verdachte] : ik geeft het telefoonnummer. Jij kan het terughalen als je wilt bij hem, van iemand, ze belde mij gisteren, van vandaag is geregeld, Alsjeblieft
[medeverdachte] : ik ga kijken.”
Vervolgens geeft de verdachte het telefoonnummer van de persoon die [medeverdachte] moet bellen om deze vijf sloten op te halen. [medeverdachte] belt om 18:45u met deze persoon en zegt: "
Ik moest bij jou wat spullen ophalen, klopt dat?". Deze persoon antwoordt
“ik ga jou zo een berichtje sturen met het adres, als je daar bent moet je mij effe bellen, dan kom ik daar naar toe”.Hij sms’t daarna aan [medeverdachte] het adres: [adres 9] . [medeverdachte] legt uit dat hij die avond niet kan komen omdat hij naar Frankrijk moet. [telefoonnummer 3] vindt dat goed. [medeverdachte] is woensdagavond terug en zal donderdag bellen. Direct daarna meldt [medeverdachte] aan de verdachte dat alles geregeld is en dat zijn vrouw de telefoon houdt voor als [verdachte] wat moet hebben. Er kon niet worden vastgesteld of [medeverdachte] de persoon uiteindelijk heeft ontmoet.
Op 16 september 2016 is door de afdeling communicatie van de politie eenheid Den Haag een persbericht verstrekt waarin wordt gemeld dat in een bedrijfspand aan de [adres 3] te Den Haag 500 kilo hasjiesj is aangetroffen en dat een 59-jarige man is aangehouden. Het persbericht is voorzien van een foto waarop drie blokken hasjiesj staan afgebeeld. [46]
Op 16 september 2016 [47] vindt een gesprek plaats tussen de verdachte en [telefoonnummer 3] . Kennelijk wordt gesproken over de partij hasjiesj die op 14 september 2016 aan de [adres 3] is aangetroffen. [telefoonnummer 3] zegt dat hij foto’s van die spullen op internet heeft gezien. “
ze hebben foto’s gemaakt van 3 sleutels geplaatst (…) je hebt daar 3 kleine sleutels te zien (…) ze schrijven dat ze 500 hebben gepakt en een man van 59 jaar opgepakt. Ze hebben het bedrijf genoemd.”
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat in al de hierboven genoemde gesprekken sprake is van versluierd taalgebruik. Het gaat over “postzegels”, “A” en “H”, “een van die 50 en een van die 24”, “sloten” en “sleutels”. Zoals hiervoor al is vastgesteld, zijn tijdens de doorzoeking in de loods aan de [adres 3] dozen aangetroffen met daarop de letter A en pakketten met daarop de letter H. Verder is zonneklaar dat met het woord “sleutels” in het gesprek van 16 september 2016 de drie blokken hasjiesj worden bedoeld die op het persbericht te zien zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank gaat het daarom bij al deze gesprekken om hasjiesj die in de loods van [medeverdachte] lagen en die [medeverdachte] op aangeven van de verdachte bij mensen afleverde. Bij dit alles past dat op 14 september 2016 444,5 kilogram hasjiesj in de loods is aangetroffen, terwijl er – gelet op de in de loods aangetroffen handgeschreven notitie van [medeverdachte] – die ochtend 387,9 kilo is afgeleverd. Zoals ook volgt uit het hiervoor al genoemde telefoongesprek van de verdachte op 18 september 2016, had de verdachte al eerder hasjiesj in de loods van [medeverdachte] ondergebracht.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in de periode van 27 juni 2016 tot 14 september 2016 samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan de handel in hasjiesj.
4.3.3
Feit 2 (het bezit van een grote hoeveelheid hasjiesj)
Op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met [medeverdachte] de beschikkingsmacht had over de 444,5 kilo hasjiesj, zijnde een grote hoeveelheid in de zin van artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, die in de loods is aangetroffen.
De verdachte was immers degene die [medeverdachte] aanstuurde bij het afleveren van de hasjiesj vanuit de loods vanaf 27 juni 2016. Hij was ook degene die de contacten onderhield met [telefoonnummer 3] , degene die vanuit Marokko het transport naar Nederland regelde. In Nederland had de verdachte de leiding. Hij stuurde zijn zwager om de koeriers op te halen. Hij zorgde ervoor dat [medeverdachte] klaar stond om de partij in ontvangst te nemen en liet hem controleren of alles er was. Zijn zwager nam vervolgens monsters voor hem mee. Daarnaast is de verdachte ook degene die vanuit Marokko wordt aangesproken nadat de politie de partij in beslag heeft genomen.
4.3.4
Feit 4 (poging tot ontvoering)
Na de inbeslagname van de hiervoor genoemde partij hasjiesj op 14 september 2016 vindt er een aantal tapgesprekken en observaties plaats.
Op 15 september 2016 om 14.21 uur belt de verdachte naar [medeverdachte] . De vrouw van [medeverdachte] neemt op en vertelt dat de politie gisteren bij haar thuis is geweest en alles heeft meegenomen. [48]
Om 19.02 uur neemt een observatieteam waar dat de verdachte op het [adres 10] in Rotterdam in een Opel Agila stapt, die door [medeverdachte 2] wordt bestuurd. Om 19.35 uur neemt een observatieteam waar dat deze Opel Agila op de [adres 2] in Den Haag stopt en dat de verdachte en [medeverdachte 2] uitstappen en in de richting van de [adres 3] lopen. [49]
Om 19.46 uur wordt de verdachte gebeld door [telefoonnummer 3] . Deze vraagt wat er gaande is en de verdachte zegt dat hij in die straten heen en weer aan het lopen is om te kijken wat er aan de hand is. [50]
Om 19.51 uur neemt een observatieteam waar dat de verdachte, [medeverdachte 2] en [naam 6] een rondje lopen op de [adres 3] en [adres 2] te Den Haag. Uit de politiesystemen blijkt dat [naam 6] verblijft bij zijn vriendin, die aan de [adres 3] te Den Haag woont. [51]
Om 19.51 uur wordt [medeverdachte] gebeld door [naam 6] , die zijn telefoon aan de verdachte geeft. [medeverdachte] zegt dat niets veilig is en dat alles opgepakt is. De verdachte vraagt aan [medeverdachte] of [medeverdachte] (zijnde [medeverdachte] ) langs kan komen, omdat hij naast de woning van [medeverdachte] is. [52]
Om 20.03 uur belt [medeverdachte] naar [naam 6] . [medeverdachte] zegt dat hij thuis is en dat de deur openstaat. [53]
Om 20.13 uur neemt een observatieteam waar dat de verdachte, [medeverdachte 2] en [naam 6] naar de woning van [medeverdachte] aan de [adres 3] lopen. [54]
[medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat ‘die kale’ gelijk naar boven zijn huis in rende. De kale geloofde niet dat de partij door de politie was meegenomen en hij zei dat [medeverdachte] het had gestolen en als het niet met drie dagen terug zou zijn dan zou hij [medeverdachte] en zijn familie opzoeken. Op de door de politie getoonde observatiefoto van 15 september 2016, wijst [medeverdachte] [medeverdachte 2] aan als ‘de kale’. [55]
Om 20.34 uur wordt de verdachte gebeld door [telefoonnummer 3] . De verdachte vraagt aan [telefoonnummer 3] om iemand te sturen om te kijken wat we met deze gast gaan doen. De verdachte denkt dat hij en zijn vrouw dat gestolen hebben. [telefoonnummer 3] antwoordt dat de verdachte zelf moet kijken wat hij met hem gaat doen en moet kijken wie het gestolen heeft. De verdachte zegt dat hij zegt dat de politie is geweest. [telefoonnummer 3] zegt tegen de verdachte dat hij hem moet meenemen en niet loslaten en ‘zijn handen snijden’ (tolk: kan figuurlijk bedoeld zijn voor mishandelen). [56]
Om 20.37 uur belt [telefoonnummer 3] weer met de verdachte. [telefoonnummer 3] zegt weer dat de verdachte die gast niet los moet laten. De verdachte zegt dat hij moet kijken waar hij hem naartoe kan brengen en dat hij jongens moet hebben die hem moeten meenemen. De verdachte zegt dat hij daar niemand bij zich heeft en dat hij ze eerst moet regelen. [57]
Om 20.39 uur neemt het observatieteam waar dat de verdachte, [medeverdachte 2] , [naam 6] en [medeverdachte] bij de loods in gebruik bij [medeverdachte] aan de [adres 3] staan en dat er in en uit de loods wordt gelopen en dat diverse mensen met elkaar praten aldaar. [58]
Om 20.54 uur belt de verdachte naar [telefoonnummer 3] . De verdachte vraagt of [telefoonnummer 3] morgen jongens voor hem wil sturen. We gaan hem meenemen want hij zegt dat alles bij de politie ligt. [telefoonnummer 3] zegt dat hij geen jongens heeft die hij gaat sturen. [59]
Om 20.55 uur belt [telefoonnummer 3] naar de verdachte. De verdachte zegt dat die man met bewijs gaat komen. [telefoonnummer 3] zegt dat de verdachte dit niet een week of 3 of 4 dagen mag laten duren. [60]
Om 21.00 uur belt [telefoonnummer 3] met de verdachte. De verdachte zegt dat hij een plek moet regelen waar hij hem kan brengen. [61]
Om 21.07 uur belt [telefoonnummer 3] met de verdachte. De verdachte zegt dat hij hem moet meenemen en dat hij mensen moet hebben die dat gaan doen. [telefoonnummer 3] zegt dat de verdachte hem onder druk moet zetten om zijn spullen terug te krijgen. [62]
Om 21.19 uur neemt een observatieteam waar dat de verdachte en [medeverdachte 2] in de Opel Agila stappen, met [medeverdachte 2] als bestuurder, en dat zij wegrijden uit Den Haag. [63]
Om 21.25 uur wordt de verdachte gebeld door [telefoonnummer 3] . [telefoonnummer 3] zegt dat die man [medeverdachte] ) weet waar de spullen zijn en dat het nu nog mogelijk is dat de verdachte zijn spullen kan krijgen als hij die gast onderdrukt om te vertellen waar ze (spullen) liggen. De verdachte zegt dat hij nu gaat zoeken naar mensen die die gast gaan meenemen. De verdachte gaat mensen bellen die hem gaan meenemen. [64]
Om 21.26 uur belt de verdachte naar [naam 4] (‘de Oude’). De verdachte vraagt of [naam 4] jongens heeft die een klus voor hem kunnen klaren. Het moeten jongens zijn op wie de verdachte kan rekenen want ze moeten iemand meenemen. De verdachte vraagt waar hij [naam 4] kan zien, de verdachte komt nu naar hem toe. [naam 4] zegt dat de verdachte op hem in [naam restaurant] kan wachten. [65]
Om 22.22 uur neemt een observatieteam waar dat de verdachte en [medeverdachte 2] het [naam restaurant] te Amsterdam binnengaan en in het linker gedeelte van het restaurant gaan zitten, waarna een medewerker van het restaurant de deuren van het linker gedeelte sluit.
Vanaf 22.30 uur hebben de verdachte en [medeverdachte 2] daar een ontmoeting met [naam 4] en met een onbekend gebleven persoon. Gezien wordt dat voornoemde personen met elkaar in gesprek zijn. [66]
Tijdens deze ontmoeting belt [telefoonnummer 3] om 22:23 uur met [verdachte] en vraagt wat hij gedaan heeft. [verdachte] is nog aan het heen en weer rennen. [telefoonnummer 3] vraagt “
is hij nog bij jou of heb je hem losgelaten” waarop [verdachte] antwoordt “
Nee hij is niet bij mij vriend. Hij is weggegaan. Hij woont hier, hij heeft hier zijn bootje, zijn huis, zijn moeder en alles”. Hierop zegt [telefoonnummer 3] “
als hij weg is dan mag je naar de lucht kijken(tolk: naar die spullen fluiten)”. [verdachte] zegt dan “
ik zweer bij Allah dat ik hem pak.” waarop [telefoonnummer 3] reageert dat het het probleem van [verdachte] is en dat hij het zelf moet oplossen. Hij wil dat [verdachte] hem belt om te zeggen dat die spullen terug zijn. Daarop antwoordt [verdachte] dat hij hem straks gaat bellen. [67]
Om 22.49 uur neemt een observatieteam waar dat de verdachte en [medeverdachte 2] in de Opel Agila stappen en daarbij nog kort contact hebben met [naam 4] . [68]
Om 23.20 uur neemt een observatieteam waar dat er geüniformeerde politiemensen voor de deur van de woning van [medeverdachte] aan de [adres 3] te Den Haag staan. [69]
Om 23.23 uur wordt de verdachte gebeld door [telefoonnummer 3] . De verdachte zegt dat hij weer onderweg is naar de woning van diegene ( [medeverdachte] ). [telefoonnummer 3] zegt dat een dief pas toegeeft dat hij gestolen heeft als hij de dood meemaakt. De verdachte zegt daarop: ‘Ja, klopt, dat gaan we nu doen’. [70]
Om 23.27 uur belt [naam 6] , die verblijft bij zijn vriendin in een woning aan de [adres 3] te Den Haag, naar [medeverdachte 2] . [naam 6] zegt dat het bij hem vol met politie staat. [medeverdachte 2] gaat het doorgeven aan zijn vriend. [71]
Om 23.42 uur wordt [medeverdachte] aangehouden in zijn woning aan de [adres 3] te Den Haag. [72]
Om 23.56 uur belt [naam 6] naar [medeverdachte 2] . [naam 6] zegt dat ze zijn meegenomen. [naam 6] zegt dat hij zelf thuis is. De telefoon van [medeverdachte 2] straalt op dat moment aan op de [adres 11] te Den Haag. [73]
Op 16 september 2016 om 00.02 uur belt de verdachte naar [naam 4] . De verdachte vraagt of [naam 4] ‘hem’ heeft gebeld en of ‘ze’ onderweg zijn. [naam 4] bevestigt dit en zegt dat hij ’hem’ het nummer van de verdachte heeft gegeven. De telefoon van de verdachte straalt hierbij aan op de [adres 6] te Den Haag, vlak bij de [adres 3] . [74]
Om 00.11 uur belt een telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 5] naar de verdachte. [telefoonnummer 5] zegt dat hij onderweg is. De verdachte zegt dat hij in zijn straat is. De politie is bij hem (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] ) thuis geweest, ze hebben hem meegenomen. De verdachte moet nu eerst gaan kijken hoe het zit. [telefoonnummer 5] zegt dat de verdachte moet kijken wat er aan de hand is en [telefoonnummer 5] moet bellen. [75]
Om 00.30 uur belt de verdachte naar [telefoonnummer 5] en vraagt of [telefoonnummer 5] ooit heeft meegemaakt dat de politie een deur van een woning ergens forceert en vervolgens niet naar binnen gaat. [telefoonnummer 5] zegt dat hij dat nooit heeft meegemaakt, en dat er dus iets niet klopt. De verdachte zegt dat ze dus gewoon hun werk gaan doen. Maar de verdachte ziet dat ze (de politie) daar rondjes aan het maken zijn. [telefoonnummer 5] zegt dat die gast het gestolen heeft en dat de verdachte met zijn ( [medeverdachte] ) vrouw moet praten. [telefoonnummer 5] zegt dat ze moeten weten hoe de situatie is, zodat ze hun plan gaan maken. De verdachte en [telefoonnummer 5] spreken af dat ze elkaar later op de dag, na het middaggebed, zullen ontmoeten. [76]
Om 00.33 uur belt [telefoonnummer 3] met de verdachte. De verdachte zegt dat hij daar gekomen was met jongens die hij geregeld had en ze zagen daar de politie rondjes maken. Verdachte zegt dat de politie de deur van die man heeft geforceerd, die jongen (die woont in de buurt van [medeverdachte] ) heeft foto’s laten zien van de arrestatie. [77]
Om 00.36 uur belt [telefoonnummer 3] weer met de verdachte. De verdachte zegt dat [telefoonnummer 3] tot morgen moet wachten want hij heeft jongens geregeld maar die zijn nu weg. [78]
Om 02.28 uur belt de verdachte naar [naam 4] . [naam 4] zegt dat die jongens naar huis zijn gegaan en dat [naam 4] morgen met hen heeft afgesproken. De verdachte vraagt met hoeveel ze zijn en of ze capabel zijn. [naam 4] zegt dat ze met z’n tweeën zijn en dat ze gewoon goed zijn. [79]
Op 18 september 2016 om 00.20 uur belt de verdachte met een Marokkaans telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 4] ), (opmerking tolk: [telefoonnummer 4] is een waarzegger). De verdachte zegt in het gesprek het volgende.
Woensdag is hij iets kwijtgeraakt uit hun land van herkomst. Hij was op donderdagochtend naar een vriend van hem, een Nederlander gegaan. Zij hebben een bedrijf, men heeft het op woensdagochtend daar in het bedrijf van een Nederlandse vriend naar binnen gebracht. Na 7 uur is de politie zogenaamd erachter gekomen en de politie heeft het in beslaggenomen. Hierdoor was de verdachte boos en had een aantal mensen klaar staan om hem te ontvoeren. De verdachte wil weten of dit in beslag is genomen door de politie of is gestolen. Veel is verdwenen. Ongeveer 800 is verdwenen. [80]
Uit de hiervoor opgenomen uiteenzetting van gesprekken en gebeurtenissen gedurende de avond/nacht van 15 op 16 september 2016 leidt de rechtbank het navolgende af.
De verdachte en [medeverdachte 2] zijn gezamenlijk vanaf 19.00 uur vanuit Rotterdam naar de woning van [medeverdachte] gegaan om met [medeverdachte] te spreken over de verdwenen partij hasjiesj. Rond 20.15 uur is in ieder geval [medeverdachte 2] de woning van [medeverdachte] binnengegaan en heeft hij [medeverdachte] te kennen gegeven dat als de partij hasjiesj niet binnen drie dagen terug zou zijn, [medeverdachte 2] [medeverdachte] en zijn familie zou opzoeken. Vanaf 20.30 uur die avond heeft de verdachte veelvuldig contact met [telefoonnummer 3] . [telefoonnummer 3] gelooft het verhaal van [medeverdachte] niet dat de partij hasjiesj door de politie in beslag is genomen. [telefoonnummer 3] spoort de verdachte aan om [medeverdachte] te ontvoeren en onder druk te zetten om zo de partij hasjiesj terug te krijgen. Volgens [telefoonnummer 3] moet de verdachte het niet drie of vier dagen laten duren. De verdachte heeft op dat moment geen jongens die [medeverdachte] kunnen meenemen en geen locatie waarnaar [medeverdachte] kan worden gebracht. [telefoonnummer 3] zegt dat hij geen jongens heeft die hij kan sturen. Hierna neemt de verdachte contact op met [naam 4] en vraagt of [naam 4] jongens heeft die voor hem iemand moeten meenemen. De verdachte spreekt met [naam 4] af en gaat direct met [medeverdachte 2] naar hem toe in Amsterdam. Rond 22.30 uur hebben zij een bespreking met [naam 4] en een vierde persoon in een besloten gedeelte van [naam restaurant] . Kort na middernacht bevestigt [naam 4] aan de verdachte dat hij daadwerkelijk mensen heeft geregeld want ‘ze’ zijn onderweg en [naam 4] heeft het nummer van de verdachte aan ‘hem’ gegeven. Kort daarna belt [telefoonnummer 5] naar de verdachte en zegt dat hij onderweg is. De rechtbank gaat ervan uit dat [telefoonnummer 5] één van de personen was die door [naam 4] is geregeld voor de ontvoering van [medeverdachte] . De verdachte is dan zelf al in de straat van de woning van [medeverdachte] . [medeverdachte 2] is de hele tijd in het bijzijn van de verdachte.
Is sprake van een strafbare poging?
Voor een strafbare poging is het nodig dat het voornemen van de verdachte tot het plegen van het misdrijf zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard en dat er gedragingen zijn verricht die naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht waren op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf.
In deze zaak is naar het oordeel van de rechtbank op grond van de afgeluisterde telefoongesprekken zonneklaar dat de verdachte en [medeverdachte 2] , daartoe aangespoord door [telefoonnummer 3] , het voornemen hadden om [medeverdachte] te ontvoeren. Want in die gesprekken wordt letterlijk gezegd dat ze ‘hem moeten meenemen en niet loslaten’, dat ze ‘jongens nodig hebben op wie ze kunnen rekenen, want ze moeten iemand meenemen’ en dat ze ‘een plek moeten regelen waar ze hem kunnen brengen’. Volstrekt duidelijk is dat het hierbij om [medeverdachte] gaat. Uit observaties blijkt dat de verdachte en [medeverdachte 2] rond 20.30 uur in de woning en daarna in de loods van [medeverdachte] zijn geweest. In het telefoongesprek om 21.25 uur wordt expliciet benoemd dat die man ( [medeverdachte] ) weet waar de spullen zijn. Als hij tijdens de bespreking met [naam 4] wordt gebeld door [telefoonnummer 3] , zegt [verdachte] dat hij zweert dat hij hem pakt en later, om 23.23 uur, zegt hij tegen [telefoonnummer 3] dat ze
weeronderweg zijn naar de woning van diegene ( [medeverdachte] ). [medeverdachte] is de voornaam van [medeverdachte] .
Het gesprek van 18 september 2016 van de verdachte met een waarzegger, sluit naadloos aan op de gebeurtenissen zoals hiervoor weergegeven. Daarin zegt de verdachte namelijk expliciet dat hij boos was en een aantal mensen klaar had staan om hem (de Nederlandse vriend in wiens bedrijf het uit hun land van herkomst op woensdag is gebracht en waaruit het 7 uren later ‘zogenaamd’ door de politie in beslag is genomen) te ontvoeren.
Vervolgens moet worden beoordeeld of dit voornemen zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Bepalend hierbij is of er gedragingen zijn verricht die naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht waren op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf. Hiervoor is van belang dat ieder misdrijf zijn eigen beginhandelingen heeft. Daarom zal per delict moeten worden beoordeeld wat de karakteristieke handelingen zijn die voldoende zijn om tot een strafbare poging te concluderen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voor het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid te beroven en beroofd te houden niet veel meer nodig dan ervoor te zorgen dat sprake is van een situatie waarin de daders fysiek een overwicht op het slachtoffer hebben en dat er gelegenheid is om het slachtoffer te overmeesteren en mee te nemen.
Uit de afgeluisterde telefoongesprekken en observaties blijkt dat twee personen zijn geregeld die “capabel waren” om [medeverdachte] te overmeesteren en mee te nemen. Deze personen hadden contact met de verdachte en waren onderweg naar Den Haag, naar de woning van [medeverdachte] , waar de verdachte en [medeverdachte 2] op dat moment al waren. Deze handelingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank – in het licht van de zonneklare intentie – niet anders worden geïnterpreteerd dan te zijn gericht op voltooiing van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Dat het niet tot een voltooiing is gekomen, is louter te danken aan de politie want die heeft, juist om dit te voorkomen, [medeverdachte] aangehouden en meegenomen naar het politiebureau.
Bij dit alles past dat de verdachte in de telefoongesprekken op 16 september 2016 om 00.11 uur en 00.30 uur, eerst nog tegen [telefoonnummer 5] zegt dat ze gewoon hun werk moeten doen en even later, vanwege de aanwezigheid van politie ter plaatse, de zaak toch afblaast tot de situatie meer duidelijk is.
Dat er tussen [naam 4] en de verdachte in de avond van 15 september 2016 mogelijk nog geen afspraken waren gemaakt over hoeveel aan de twee personen betaald zou worden en de locatie waar [medeverdachte] kon worden vastgehouden, doet aan het voorgaande niet aan af.
Tot slot overweegt de rechtbank dat, nu de poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving op 15 september 2016 reeds is gepleegd, geen sprake kan zijn van een vrijwillige terugtred naar aanleiding van het persbericht dat op 16 september 2016 is verspreid.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 2] bij dit alles nauw en bewust heeft samengewerkt met de verdachte. Hij was er steeds bij en heeft ook een actieve rol gespeeld bij het proberen te achterhalen waar de partij hasjiesj gebleven was. Eerst heeft hij [medeverdachte] een ultimatum gegeven en nadat de plannen gewijzigd waren en ze [medeverdachte] wilden ontvoeren, is hij meegegaan naar Amsterdam en vervolgens weer terug naar Den Haag, in afwachting van de twee personen die [medeverdachte] daadwerkelijk zouden overmeesteren en meenemen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en [medeverdachte 2] tezamen met anderen zich opzettelijk schuldig hebben gemaakt aan een poging om [medeverdachte] wederrechtelijk van zijn vrijheid te beroven en beroofd te houden.
4.3.5
Feit 5 (deelname aan criminele organisatie)
Algemeen
In artikel 11b Opiumwet is deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een aantal misdrijven uit de Opiumwet strafbaar gesteld. Dit artikel is de specialis van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Voor de betekenis van de verschillende bestanddelen moet dan ook aansluiting worden gezocht bij de jurisprudentie betreffende artikel 140 Sr.
Een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr is een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen ten minste twee personen. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat men samenwerkt met, althans bekend is met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn gemeenschappelijke regels, een bepaalde gezamenlijke werkwijze, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling en een bepaalde hiërarchie.
De organisatie dient het plegen van misdrijven tot oogmerk te hebben, hetgeen betekent dat het plegen van misdrijven het naaste doel van de organisatie is. Voor het bewijs van het oogmerk kan betekenis toekomen aan het meer duurzame of gestructureerde karakter van de samenwerking. Dat kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie. Ook kan het oogmerk blijken uit de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Er is sprake van deelnemen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr, indien de verdachte behoort tot de organisatie en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk, te weten: het plegen van misdrijven. De verdachte dient in dat verband in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet is vereist dat de deelnemer enige vorm van opzet heeft gehad op de door de organisatie beoogde concrete misdrijven, aan enig concreet misdrijf heeft deelgenomen of van enig concreet misdrijf wetenschap heeft gehad.
Ten aanzien van deze zaak
Hiervoor is al geoordeeld dat een grote hoeveelheid hasjiesj uit Marokko naar Nederland is vervoerd en dat de hasjiesj is opgeslagen in de loods aan de [adres 3] te Den Haag. Een dergelijk transport tot een goed einde brengen vergt een planmatige en gestructureerde aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de daarbij betrokken personen. In de onderhavige zaak was daarvan zonder meer sprake. Gebleken is immers dat de verdachte contacten onderhield met [telefoonnummer 5] in Marokko, de persoon die zorg droeg voor het overbrengen van de hasjiesj naar Nederland door 'koeriers'. De verdachte heeft zijn zwager [medeverdachte 1] - omdat die de Franse taal machtig was - benaderd en geïnstrueerd om de ‘koeriers’ op te vangen in Antwerpen om hen vervolgens de grens over te begeleiden naar Nederland naar de opslaglocatie voor de hasjiesj. [medeverdachte] werd door de verdachte geïnstrueerd de ‘koeriers’ en [medeverdachte 1] op te vangen en de geleverde hasjiesj op te slaan in voornoemde loods. [medeverdachte] heeft daarbij - in opdracht van de verdachte - contact gehad met [telefoonnummer 5] waarbij hij hem een locatie (die vlakbij de [adres 3] in Den Haag was gelegen) had doorgegeven.
Daarnaast is hiervoor ook al geoordeeld dat de verdachte samen met [medeverdachte] langere tijd heeft gehandeld in hasjiesj. Daarbij heeft [medeverdachte] voor de verdachte in zijn loods hasjiesj bewaard en in opdracht van de verdachte hasjiesj aan derden geleverd.
Daarnaast bevinden zich in het dossier meerdere afgeluisterde telefoongesprekken tussen de verdachte en [medeverdachte 2] . Uit de inhoud van die telefoongesprekken blijkt het volgende.
Op 12 juli 2016 om 22:04 u wordt de verdachte gebeld door [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] zegt ‘
hij zei dat er nog 20 rest en geen 30’, hij heeft het over die man uit Amsterdam. De verdachte zegt dat hij naar hem toe komt. [81]
Op 14 juli 2016 belt [medeverdachte 2] naar de verdachte en vraagt wat hij met die man moet doen. De verdachte vraagt wat de man heeft gezegd. [medeverdachte 2] antwoordt:
‘(…) hij zei “Ik geef jullie tussen de 20 en 30”. Ik zei tegen hem ‘je neemt ons in de maling. Eerst zei je tussen 50 en 80 en nu is het 20 geworden.”[medeverdachte 2] wil weten wat hij met die man moet doen. De verdachte zegt ‘
zeg hem dat wij naar hem toe gaan tussen 5 en 6 uur’. [82]
Op 18 juli 2016 voeren zij een gesprek waarin [medeverdachte 2] vraagt of de verdachte een oude man uit Maastricht kan helpen die “
wat foto’s wil hebben om 30 of 40 te kopen”. De verdachte zegt “
er is iets voor 14” en even later “
en er is ook iets voor 2200 en 2300” en “
En iets voor 27” waarop [medeverdachte 2] antwoordt “
Die zal hij wel willen”. [medeverdachte 2] vraagt ook of de verdachte “
de plankjes” bij zich heeft. Die heeft de verdachte niet, maar hij kan daar wel een meneer voor bellen om te kijken of die heeft. Even later vraagt [medeverdachte 2] nogmaals “
jij hebt geen foto’s uuh geen plankjes nu? [83]
Op 18 en 19 juli 2016 volgt nog een aantal gesprekken over “plankjes”.
Op 20 juli 2016 belt [medeverdachte 2] met de verdachte en zegt dat hij met die man heeft afgesproken bij het vliegveld boven in een café. De verdachte zegt dat dat geen goed idee is, omdat er op het vliegveld camera’s zijn en men daar kan afluisteren. Het is beter om ergens anders af te spreken. [84]
Op 24 augustus 2016 belt de verdachte naar [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] gaat morgen naar een meneer die hem een nummer 13 gaat lenen. [medeverdachte 2] gaat hem nu bellen om hem blij te maken; hij zal hem zeggen dat er een 13 zal zijn. De verdachte zegt dat [medeverdachte 2] dat heel goed gedaan heeft. Hij zegt ‘
zeg hem “ik heb 13 gevonden voor morgen”. [medeverdachte 2] zegt dat hij het gaat regelen. [85]
Op 28 augustus 2016 vindt er een gesprek plaats tussen [medeverdachte 2] en de verdachte waarin [medeverdachte 2] zegt dat die ander “
[naam 11]” wil, “
een stuk of twee meter”. [86]
Op 31 augustus 2016 belt [medeverdachte 2] naar de verdachte over [naam 7] die smeekt om twee meter. De verdachte reageert “
er is 1 man die wat heeft. Als je wil dat ik het kom brengen zodat hij het kan bekijken, dan kan dat (…) nee, nee dit gaat om een klein beetje (…) voor 2 meter moet hij wachten tot diegenen het komen brengen. Zeg hem dat hij even moet wachten.” [87] De verdachte heeft geen twee meter, maar een klein beetje.
Op 1 september 2016 belt de verdachte met [medeverdachte 2] en zegt dat hij hem een nummer zal geven van iemand die wel twee meter heeft. [88]
Op 9 september 2016 belt de verdachte met [medeverdachte 2] en vraagt hem om naar [naam 7] te gaan. [medeverdachte 2] zegt dat hij om 19u naar Amsterdam gaat en 2000 euro gaat halen en die gaat opsturen. [medeverdachte 2] vraagt of de mensen uit Frankrijk al zijn gearriveerd. De verdachte zegt van niet. Hij heeft naar zijn zwager gebeld die de taal spreekt en die heeft gezegd dat hij niet weet waar de mensen blijven. [89]
Uit de gevoerde telefoongesprekken blijkt dat de verdachte ook na zijn vertrek naar Marokko intensief contact heeft met [medeverdachte 2] . Dit blijkt uit de volgende gesprekken:
Op 3 oktober 2016 zegt de verdachte “
Verkoop dat hoer maar. Als men jou iets van 2000 daarvoor biedt dan verkoop je het maar”. [medeverdachte 2] zegt dat hij morgen naar de markt gaat en gaat kijken wat het oplevert. Hij zal het de verdachte laten weten. [90]
Op 4 oktober 2016 belt de verdachte en vraagt “
heb je dat ding naar iemand gebracht om het te bekijken of niet?” [medeverdachte 2] antwoordt dan: “
Nee, straks pas. Het is hier nog maar half één”. De verdachte zegt “
ga wel bij die man langs alsjeblieft (...) Doe maar wat je wil maar hou me op de hoogte.” De verdachte zegt dat [medeverdachte 2] moet kijken wat hij ermee kan doen en wat de prijs is, wat hij (een derde) gisteren heeft gegeven. [91]
Op 5 oktober 2016 zegt [medeverdachte 2] dat er straks mensen komen om meters te nemen. De verdachte zegt “
Luister, het maakt niet uit of ze 2, 4, 5 of 10 meter gaan nemen. (...) Zelfs die 1 wat je aan hem gaat geven om ernaar te kijken/testen moet hij betalen. Niks geven zonder betaling”. [medeverdachte 2] zegt dat het goed is. [92]
Op 6 oktober 2016 zegt [medeverdachte 2] dat die [naam 8] hem gebeld heeft en vroeg of hij een
plankje voor hem wilde brengen, maar [medeverdachte 2] weet niet of dat verstandig is. De verdachte vindt dat de [naam 8] naar [medeverdachte 2] moet komen. [93]
Op 7 oktober 2016 belt [medeverdachte 2] naar de verdachte, waarin hij zegt dat de verdachte heeft gezegd dat “
ze dat plankje van voor 22,5 mochten hebben”. Hierop zegt de verdachte dat hij niets tegen die mensen heeft gezegd. [medeverdachte 2] geeft vervolgens de telefoon aan een vrouw met wie hij is. De verdachte zegt de vrouw dat hij aangegeven heeft dat er moet worden gekeken naar wat de huidige marktprijs is. De verdachte zegt dat dat ding nergens te koop is voor de prijs van 22,5. [94]
Op 8 oktober 2016 belt [medeverdachte 2] naar de verdachte en zegt dat “
een plankje” 23 kost. [medeverdachte 2] heeft haar ook gezegd dat de marktprijs 23 is. De verdachte zegt dat [medeverdachte 2] aan niemand spullen mag geven zonder betaald te worden, ook al gaat het om 1 plankje. [medeverdachte 2] zegt dat hij gisteren een hele plank aan die Hollander heeft gegeven, maar dat hij het uiteindelijk niet heeft genomen, terwijl hij er wel aan heeft gezeten. [95]
Op 23 oktober 2016 zegt de verdachte “
bel naar diegene in Amsterdam en haal een kilo
van die afval en breng het naar dat adres in Den Haag. Maar dat moet je vandaag
bekijken.”. Even later geeft de verdachte het nummer van diegene in Amsterdam door en
zegt tegen [medeverdachte 2] “
als hij zegt ga het halen dan moet je nu gelijk naar die plek naar dat
adres gaan. Naar dat adres waar je hem steeds gaf”. [96]
Op 25 oktober 2016 belt de verdachte naar [medeverdachte 2] en zegt dat die [naam 8] morgen wil
afspreken daar op [adres ] . [medeverdachte 2] zegt dat hij morgen daar zal zijn tussen 12u en
kwart over 12. Later zegt de verdachte dat hij een afspraak heeft gemaakt voor [medeverdachte 2]
met die [naam 10] tussen 12 en kwart over 12. [medeverdachte 2] zegt dat het goed komt want hij
gaat er alles aan doen om brood te kunnen verdienen. [97]
Op 26 oktober 2016 om 12:07u belt [medeverdachte 2] naar de verdachte en zegt dat hij die man heeft
gezien en klaar is met hem. De verdachte zegt “
moge God jou belonen beschermen en jouw
ouders behoeden”. [98]
Het observatieteam heeft waargenomen dat [medeverdachte 2] op 26 oktober 2016 om 12:04u op [adres ] als bijrijder is ingestapt in een Hyundai. Als hij instapt heeft hij een tasje van [naam ] bij zich. Als hij om 12:07 u weer uitstapt heeft hij niets in zijn handen. [99]
Op 7 december 2016 belt [medeverdachte 2] met de verdachte en vraagt “
wat jij hebt is luxe toch?” waarop de verdachte met “
ja” antwoordt. [medeverdachte 2] zegt dat die gevraagd/gewild is.
In een later gesprek vraagt de verdachte aan [medeverdachte 2] of hij “
luxe” wil hebben, want hij weet wie de eigenaar daarvan is. [medeverdachte 2] vraagt de verdachte “
hoeveel diegene ervoor vraagt”, waarop de verdachte antwoordt “
volgens mij 1300”. [100]
Op 11 december 2016 bespreken de verdachte en [medeverdachte 2] hoe het staat met de strafzaak van
[medeverdachte] . De verdachte wil graag terug naar Nederland, dan kan hij geld gaan verdienen.
De verdachte vraagt of [medeverdachte 2] geld van [naam 7] heeft gekregen. [medeverdachte 2] is bij [naam 7]
geweest en wat ze aan hem hadden gegeven is niet goed. [medeverdachte 2] denkt dat [naam 7] het in
zijn geheel gaat teruggeven. [101]
De rechtbank constateert dat sprake is van versluierd taalgebruik (hoer, meters, plankje, afval, luxe) maar dat de verdachte en [medeverdachte 2] steeds precies weten waar het over gaat. Verdachte heeft hier geen verklaring voor gegeven. Gezien het gehele dossier, gaat het naar het oordeel van de rechtbank bij al deze gesprekken over hasjiesj. De rechtbank leidt verder uit deze gesprekken af dat de verdachte en [medeverdachte 2] lange tijd - in elk geval vanaf 12 juli 2016 tot en met december 2016 - intensief hebben samengewerkt op het gebied van de verkoop van hasjiesj, waarbij de verdachte [medeverdachte 2] opdrachten geeft, hem instrueert en bepaalt wat er gezegd en gedaan moet worden.
Duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband
De reeds aangehaalde bewijsmiddelen leveren naar het oordeel van de rechtbank, in onderling verband en samenhang beschouwd, het wettig en overtuigend bewijs dat een samenwerkingsverband actief is geweest dat tot doel had een grote hoeveelheid hasjiesj binnen het grondgebied van Nederland te brengen en op te slaan in een loods aan de [adres 3] te Den Haag en daarnaast hoeveelheden hasjiesj door te verkopen, af te leveren en te vervoeren.
Dat het om een grootschalig, planmatig en gestructureerd samenwerkingsverband ging, blijkt uit de grote hoeveelheid tapgesprekken, uit het aantal strafbare feiten en verdachten dat in het onderzoek Zomervlinder naar voren is gekomen, uit de hierna te bespreken rolverdeling tussen de verschillende verdachten en uit de wijze waarop zij hun werkzaamheden uitvoerden. In de onderlinge contacten tussen de deelnemers is veelvuldig en op georganiseerde wijze gebruik gemaakt van prepaid mobiele telefoons , waaronder een zogenoemde PGP-BlackBerry [102] (die kort na de aanhouding van [medeverdachte 2] in zijn voertuig werd aangetroffen); de verdachten gebruikten bij hun illegale activiteiten meerdere telefoons en wisselden veelvuldig van telefoonnummer en -toestel. Een dergelijke telefoondiscipline duidt naar het oordeel van de rechtbank op een professionele werkwijze, kennelijk bedoeld om het opsporingsdiensten moeilijk te maken. Om het plegen van voornoemde misdrijven mogelijk te maken en criminele activiteiten te kunnen verhullen, spraken de verdachten tijdens de vele telefoongesprekken in versluierd taalgebruik. Zo werden er specifieke benamingen zoals “H, A, sleutels (sloten), plankjes, luxe, meter, afval en S3” gebruikt ten behoeve van de handel/verkoop van hoeveelheden hasjiesj. Zoals al overwogen is hierbij opvallend dat de bellende partijen steeds weten waarover gesproken wordt, zonder dat er nader uitleg aan de termen hoeft te worden gegeven. Uit een telefoongesprek van 14 september 2016 [103] , waarin de verdachte tegen [telefoonnummer 3] zegt dat hij over 15 a 30 minuten van buiten terug gaat bellen, blijkt dat er ook telefoongesprekken werden gevoerd via belhuizen. Naast de telefonische contacten spraken de verdachte en de anderen ook regelmatig af met derden in openbare ruimten. Uit een reeds eerder aangehaald tapgesprek van 20 juli 2016, waarin de verdachte tegen [medeverdachte 2] zegt dat het geen goed idee is om op het vliegveld af te spreken, omdat er camera’s zijn en men daar kan afluisteren, blijkt verder naar het oordeel van de rechtbank dat de ontmoetingslocaties bewust en op zorgvuldige wijze werden gekozen. Ook is vast komen te staan dat gebruik werd gemaakt van een auto (Opel Agila) in gebruik bij [medeverdachte 2] die over een verborgen ruimte beschikte om hoeveelheden hasjiesj in te vervoeren. [104]
Rolverdeling
Hoewel het onderzoek niet alle schakels in het samenwerkingsverband heeft kunnen blootleggen (zo is niet duidelijk geworden wie het brein achter de organisatie in Marokko was en is de daadwerkelijke identiteit van de [telefoonnummer 3] onbekend gebleven) is naar het oordeel van de rechtbank wel komen vast te staan dat de verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte] en [telefoonnummer 3] over een langere periode hebben deelgenomen aan dit samenwerkingsverband en daarin elk hun eigen rol en taak hadden, die cruciaal was voor het welslagen van de door de organisatie beoogde misdrijven.
Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat de verdachte een centrale, dominante en sturende rol binnen de organisatie vervult. De verdachte was degene die veelvuldig contact onderhield met [telefoonnummer 3] , de persoon die vanuit Marokko het transport naar Nederland regelde. Uit de door de verdachte gevoerde tapgesprekken komt verder het beeld naar voren dat de verdachte degene is die de onderlinge contacten in de groep onderhield: hij stuurde zijn zwager om de koeriers op te halen en zorgde ervoor dat [medeverdachte] klaar stond om de partij hasjiesj in ontvangst te nemen. Daarnaast stuurde hij [medeverdachte] aan bij het afleveren van de hasjiesj vanuit de loods. Verder regelde hij personen die drugs konden leveren. Ook stuurde hij [medeverdachte 2] aan bij de handel in en verkoop van hasjiesj. Uit het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte een leidinggevende rol had binnen de organisatie.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen dat [medeverdachte 2] zorgde voor de leveringen van de hasjiesj door (telkens) hoeveelheden hasjiesj in opdracht van de verdachte te verkopen en af te leveren aan derden. Daarbij maakte hij gebruik van meerdere auto’s, waaronder de hiervoor genoemde auto met een verborgen ruimte. De samenwerking intensiveerde na het vertrek van [verdachte] naar Marokko. Uit de telefoongesprekken komt het beeld naar voren dat [medeverdachte 2] en de verdachte samenwerkten – waarbij het ene moment de verdachte de leiding nam en het andere moment [medeverdachte 2] – om de prijzen van de hoeveelheden hasjiesj te bepalen en om allerlei potentiële afnemers ten behoeve van de handel in hasjiesj te onderhouden. De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte 2] daarmee binnen het criminele samenwerkingsverband een wezenlijke, ondersteunende en uitvoerende rol heeft vervuld.
[medeverdachte] was in opdracht van de verdachte verantwoordelijk voor de ontvangst van de geleverde hasjiesj en droeg ook zorg voor de opslag daarvan. Daarnaast heeft [medeverdachte] de pakketten, dozen en tassen met hasjiesj uitgeladen, gecontroleerd, gewogen en voorzien van codes (‘A, H en L’). Ook in de periode daarvoor bewaarde hij voor de verdachte hasjiesj in zijn loods en hield hij zich in opdracht van de verdachte bezig met de levering van hoeveelheden hasjiesj aan derden. Daarmee had [medeverdachte] een voornamelijk uitvoerende rol en stond hij lager in de organisatie.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte] en [telefoonnummer 3] allen een substantieel aandeel gehad in de criminele organisatie en de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie. Zoals hiervoor is overwogen en uit de bewijsmiddelen blijkt, was sprake van een handelwijze die een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de daarbij betrokken personen vergde. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte] en [telefoonnummer 3] hebben deelgenomen aan een samenwerkingsverband dat tot doel had om misdrijven te plegen.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 27 juni 2016 tot en met 31 december 2016 als leider heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot doel had een grote hoeveelheid hasjiesj binnen het grondgebied van Nederland te brengen, op te slaan in een loods aan de [adres 3] te Den Haag en daarnaast hoeveelheden hasjiesj door te verkopen, af te leveren en te vervoeren.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode van 07 september tot en met 14 september 2016 te 08:02 uur te 's-Gravenhage en elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht
387,9kilogram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid hasjiesj;
2.
hij op 14 september 2016 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad
444,5kilogram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid hasjiesj;
3.
hij op meer tijdstippen in de periode van 27 juni 2016 tot 14 september 2016 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd, telkens een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.
hij omstreeks 15 september 2016 te 's-Gravenhage en te Amsterdam en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [medeverdachte] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven en beroofd te houden, meer personen heeft geregeld die die [medeverdachte] van de vrijheid zouden kunnen beroven en vervolgens naar 's-Gravenhage en naar de woning van [medeverdachte] is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
hij in de periode van 27 juni 2016 tot en met 31 december 2016 te ‘s-Gravenhage en Rotterdam en elders in Nederland en in Marokko heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een duurzaam samenwerkingsverband van meerdere personen, te weten (inclusief hij, verdachte, zelf): [medeverdachte] en [medeverdachte 2] en een onbekend gebleven persoon, aangeduid als [telefoonnummer 3] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, tweede, vierde en vijfde lid van de Opiumwet, te weten
- het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van
een grote hoeveelheidhasjiesj en
- het opzettelijk verkopen, afleveren en vervoeren van hoeveelheden hasjiesj en
- het opzettelijk aanwezig hebben van
een grote hoeveelheidhasjiesj, terwijl hij, verdachte, leider van voormelde organisatie was.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - rekening houdend met de ernst van de door haar bewezen geachte feiten en verdachtes rol in de criminele organisatie -wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een strafoplegging rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, het ontbreken van relevante documentatie en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte: de verdachte is op hoge leeftijd, heeft een broze lichamelijke en geestelijke gezondheid en heeft twee gezinnen waarvoor hij dagelijks de zorg heeft. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis en teruggave van zijn paspoort, nu geen sprake meer kan zijn van enig herhalings- of vluchtgevaar. De verdachte heeft immers tijdens zijn schorsing geen strafbare feiten gepleegd, heeft nooit enige poging ondernomen zich te onttrekken aan zijn schorsingsvoorwaarden en is geworteld in de Nederlandse samenleving. Daar komt bij dat hij heel graag zijn oudere zussen in Marokko wil bezoeken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft in crimineel verband een grote hoeveelheid hasjiesj vanuit Marokko Nederland ingevoerd. Alleen door ingrijpen van de politie is de verkoop van deze partij verijdeld. Het in georganiseerd verband bezig zijn met verdovende middelen heeft een ondermijnende werking in de Nederlandse samenleving want het gaat – ook bij softdrugs – om veel geld. Dat blijkt ook wel uit de reactie vanuit Marokko nadat de politie de partij in beslag had genomen. In de telefoongesprekken van de verdachte met zijn Marokkaanse contact blijkt dat als gevolg daarvan € 800.000,- is verdwenen. De eigenaren in Marokko dachten dat [medeverdachte] de partij achterover had gedrukt en men vond dat [medeverdachte] moest worden gegijzeld en met geweld aan de praat moest worden gebracht. De verdachte heeft geprobeerd daar uitvoering aan te geven en alleen door ingrijpen van de politie is erger voorkomen. De verdachte heeft zich daarnaast samen met anderen ook schuldig gemaakt aan de handel in hasjiesj.
Bij dit alles had de verdachte een sturende en leidinggevende rol ten opzichte van de mededaders. Zijn enige drijfveer bij dit alles was eigen financieel gewin. Dat het geheugen van de verdachte hem thans in de steek zou laten, maakt dat allemaal niet anders. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om met betrekking tot de verdachte een NIFP-rapportage te laten opstellen.
In een ver verleden is de verdachte veroordeeld voor een soortgelijk feit, maar de rechtbank zal daar thans geen rekening mee houden. Uit het reclasseringsrapport van 12 mei 2017 blijkt verder dat de verdachte op zijn 18e naar Nederland is gekomen. Hij spreekt nog steeds gebrekkig Nederlands. Hij kan niet schrijven, maar inmiddels wel een beetje lezen. De verdachte heeft daarnaast twee gezinnen die hij graag financieel bij zou willen staan maar momenteel, zo heeft hij ter zitting verklaard, heeft hij geen inkomsten. Hij wordt onderhouden door een van zijn dochters. Daarnaast heeft hij lichamelijke en psychische klachten.
Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat de strafzaak voor de verdachte bijna drie jaar geleden is aangevangen zodat, ook als rekening wordt gehouden met de aard en de omvang van de zaak, het onderzoek en het aantal verdachten, sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
Gelet op de ernst van de feiten en rekening houdend met de oriëntatiepunten van de LOVS en wat in de regel bij dit soort feiten wordt opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een langer durende gevangenisstraf dient te volgen.
Alles overziend is een gevangenisstraf van 32 maanden passend en geboden maar, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, zal de verdachte een gevangenisstraf van 30 maanden worden opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen. Dat betekent dat de verdachte, na aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, nog een flink aantal maanden zal moeten uitzitten.
Het bevel tot voorlopige hechtenis is met ingang van 29 augustus 2017 geschorst tot aan de datum van de einduitspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding het bevel thans opnieuw te schorsen en de verdachte zijn paspoort terug te geven, zoals de verdediging heeft verzocht. Gelet op de ernst en de lucratieve aard van de bewezenverklaarde feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het risico dat hij weer naar Marokko verdwijnt, wegen de persoonlijke belangen van de verdachte niet op tegen de strafvorderlijke belangen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 45, 47, 57 en 282 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 en 11, 11b van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst II;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
ten aanzien van feit 2
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
ten aanzien van feit 3
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 4
medeplegen van poging tot opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
ten aanzien van feit 5
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, tweede, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
mr. S.M. van der Schenk, rechter,
mr. W.G. de Boer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.M. van den Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 november 2019.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
1.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 07 september tot en met 14 september 2016 te 's-Gravenhage en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, (ongeveer) 444,6 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid hasjiesj;
2.
hij op of omstreeks 14 september 2016 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 444,6 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid hasjiesj;
3.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 27 juni 2016 tot en met 14 september 2016 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 15 september 2016 te 's-Gravenhage en/of te Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [medeverdachte] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven en/of beroofd te houden, een of meer personen heeft geregeld en/of trachten te regelen die die [medeverdachte] van de vrijheid zouden kunnen beroven en/of vervolgens (met die perso(o)n(en)) naar 's-Gravenhage en/of naar de woning van [medeverdachte] is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 27 juni 2016 tot en met 31 december
2016 te ‘s-Gravenhage en/of Rotterdam en/of elders in Nederland en/of in Marokko heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een duurzaam
samenwerkingsverband van meerdere personen, te weten (inclusief hij, verdachte, zelf): [medeverdachte] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of een onbekend gebleven persoon (aangeduid als [telefoonnummer 3] ), en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, tweede, vierde en vijfde lid van de Opiumwet, te weten
- het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van (grote) hoeveelheden hasjiesj en
- het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van (grote) hoeveelheden hasjiesj en
- het opzettelijk aanwezig hebben van (grote) hoeveelheden hasjiesj, terwijl hij, verdachte, leider en/of bestuurder van voormelde organisatie was.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van zaaksdossier [adres 3] (hierna: ZD [adres 3] ) met bijlagen (doorgenummerd p.
2.Proces-verbaal telefoonnummers [medeverdachte] , ZD [adres 3] , p. 253-254.
3.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige] , PD [medeverdachte] , voorgeleidingsdossier, p. 88.
4.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 14 februari 2018, p. 3 en p. 7, PD [medeverdachte] , niet doorgenummerd.
5.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 14 februari 2018, p. 4 en daarbij gevoegd bijlage 3, PD [medeverdachte] , niet doorgenummerd.
6.Proces-verbaal van bevindingen, ZD [adres 3] , p. 267-268 en 271-272.
7.Een geschrift, ZD [adres 3] , p. 10-12.
8.Een geschrift, ZD [adres 3] , p. 16.
9.Een geschrift, ZD [adres 3] , p. 17, 19 en 20.
10.Proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, PD verdachte [medeverdachte 1] , p. 54-55.
11.Een geschrift, ZD [adres 3] , p. 19.
12.Een geschrift, ZD [adres 3] , p. 20.
13.Een geschrift, ZD [adres 3] , p. 24.
14.Een geschrift, ZD [adres 3] , p. 25.
15.Een geschrift, ZD [adres 3] , p. 26.
16.Een geschrift, ZD [adres 3] , p. 27.
17.Een geschrift, ZD [adres 3] , p. 28.
18.Een geschrift, ZD [adres 3] , p. 29.
19.Een geschrift, PD [verdachte] , proces-verbaal voorgeleiding, p 47, 48, 49, 51 en 52
20.Een geschrift, ZD [adres 3] , p. 32.
21.Een geschrift, ZD [adres 3] , p. 25, 26, 27-28, 29-30, 31, 32, 35.
22.Een geschrift, ZD [adres 3] , p. 39.
23.Een geschrift, ZD [adres 3] , p. 41.
24.Een geschrift, ZD [adres 3] , p. 43.
25.Een geschrift, ZD [adres 3] , p. 46.
26.Een geschrift, ZD [adres 3] , p. 47.
27.Proces-verbaal van observatie woensdag 14 september 2016, ZD [adres 3] , p. 133-134.
28.Een geschrift, ZD [adres 3] , p. 50.
29.Een geschrift, ZD [adres 3] , p. 51.
30.Proces-verbaal van observatie woensdag 14 september 2016, ZD [adres 3] p. 133-135.
31.Een geschrift, ZD [adres 3] , p. 52.
32.Proces-verbaal van observatie woensdag 14 september 2016, ZD [adres 3] p. 133-135.
33.Een geschrift, ZD [adres 3] . p. 53.
34.Proces-verbaal van observatie woensdag 14 september 2016, ZD [adres 3] p. 133-136.
35.Processen-verbaal verbaal Team Forensische Opsporing/Narcotica, ZD [adres 3] , p. 204-209, 210-212 en 215-218.
36.Proces-verbaal van bevindingen met bijlage, ZD [adres 3] , p. 190-191.
37.Proces-verbaal verhoor van een getuige door de rechter-commissaris , d.d. 21 november 2017.
38.Proces-verbaal verhoor verdachte 14 februari 2018, p. 4, PD [medeverdachte] , ongenummerd.
39.Een geschrift, ZD [adres 3] , p. 93.
40.Een geschrift, ZD [adres 3] , p. 124.
41.Proces-verbaal van bevindingen, ZD [adres 3] , p. 324-326.
42.Proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, ZD [adres 3] , p. 331-335.
43.Proces-verbaal van bevindingen, ZD [adres 3] , p. 294.
44.Proces-verbaal van bevindingen, ZD [adres 3] , p. 295.
45.Proces-verbaal van bevindingen, ZD [adres 3] , p. 311-312.
46.Een geschrift, ZD [adres 3] , p. 290.
47.Proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, ZD [adres 3] , p. 288-289.
48.Een geschrift, ZD Den Haag, p. 39. Proces-verbaal van bevindingen, ZD Den Haag, p 34-36; proces-verbaal van bevindingen, ZD Den Haag, p. 37.
49.Proces-verbaal van observatie donderdag 15 september 2016, ZD Den Haag, p. 46 en 47; proces-verbaal (relaas), ZD Den Haag, p. 6-10.
50.Een geschrift, ZD Den Haag, p. 55. Proces-verbaal [verdachte] gebruiker [-] , ZD Den Haag, p. 40; proces-verbaal mobiele telefoons [verdachte] , ZD [adres 3] , p. 388.
51.Proces-verbaal van observatie donderdag 15 september 2016, ZD Den Haag, p. 47; proces-verbaal (relaas), ZD Den Haag, p. 9-11.
52.Een geschrift, ZD Den Haag, p. 69; proces-verbaal van bevindingen, ZD Den Haag, p. 59; proces-verbaal van bevindingen identiteit gebruiker [-] , ZD Den Haag, p. 61-62.
53.Een geschrift, ZD Den Haag, p. 71.
54.Proces-verbaal van observatie donderdag 15 september 2016, ZD Den Haag, p. 47-48; proces-verbaal (relaas), ZD Den Haag, p. 12.
55.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte] , d.d. 14 feb 2017, PD [medeverdachte] (ongenummerd), p. 7 en 9; proces-verbaal (relaas), ZD Den Haag, p. 9-11.
56.Een geschrift, ZD Den Haag, p. 77.
57.Een geschrift, ZD Den Haag, p. 79.
58.Proces-verbaal van observatie donderdag 15 september 2016, ZD Den Haag, p. 48.
59.Een geschrift, ZD Den Haag, p. 83.
60.Een geschrift, ZD Den Haag, p. 84-85.
61.Een geschrift, ZD Den Haag, p. 86.
62.Een geschrift, ZD Den Haag, p. 87.
63.Proces-verbaal van observatie donderdag 15 september 2016, ZD Den Haag, p. 48.
64.Een geschrift, ZD Den Haag, p. 98.
65.Een geschrift, ZD Den Haag, p. 104; proces-verbaal van bevindingen, ZD Den Haag, p. 101-103. Proces-verbaal van bevindingen, ZD Den Haag, p. 99-100; proces-verbaal mobiele telefoons [verdachte] , ZD [adres 3] , p. 388.
66.Proces-verbaal van observatie donderdag 15 september 2016, ZD Den Haag, p. 48-49; proces-verbaal (relaas), ZD Den Haag, p. 20.
67.Een geschrift, ZD Den Haag, p. 106.
68.Proces-verbaal van observatie donderdag 15 september 2016, ZD Den Haag, p. 49.
69.Proces-verbaal van observatie donderdag 15 september 2016, ZD Den Haag, p. 49.
70.Een geschrift, ZD Den Haag, p. 119.
71.Een geschrift, ZD Den Haag, p. 120; proces-verbaal van bevindingen gebruiker 31644220909, ZD Den Haag, p. 42-43.
72.Proces-verbaal aanhouding [medeverdachte] , ZD Den Haag, p. 122.
73.Een geschrift, ZD Den Haag, p. 126.
74.Een geschrift, ZD Den Haag, p. 127.
75.Een geschrift, ZD Den Haag, p. 130.
76.Een geschrift, ZD Den Haag, p. 133-134.
77.Een geschrift, ZD Den Haag, p. 137.
78.Een geschrift, ZD Den Haag, p. 138-139.
79.Een geschrift, ZD Den Haag, p. 148-149.
80.Een geschrift, ZD Den Haag, p. 219-220.
81.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 500.
82.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 502.
83.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 133.
84.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 508.
85.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 510.
86.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 175.
87.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 176.
88.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 177-178.
89.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 354.
90.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 329.
91.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 330.
92.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 332.
93.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 333.
94.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 254.
95.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 256.
96.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 281-282.
97.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 286-287.
98.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 314.
99.Proces-verbaal van observatie, ZD Criminele Organisatie, p. 296-297.
100.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 249-250.
101.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 319.
102.Proces-verbaal van bevindingen, ZD Criminele Organisatie, p. 202.
103.Een geschrift, ZD Criminele Organisatie, p. 530.
104.Proces-verbaal van bevindingen gebruik geprepareerde auto, ZD Criminele organisatie, p. 468-469.