In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, die een asielaanvraag had ingediend, werd niet-ontvankelijk verklaard door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat eiser in Duitsland internationale bescherming geniet, waardoor zijn aanvraag in Nederland niet kon worden ingewilligd. Eiser had tegen het besluit van de staatssecretaris beroep ingesteld, maar verscheen niet ter zitting. De gemachtigde van de staatssecretaris was wel aanwezig. Tijdens de zitting op 12 december 2019 werd de zaak behandeld, waarbij de rechtbank onmiddellijk uitspraak deed na de zitting.
De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat eiser in Duitsland nog steeds internationale bescherming geniet. Eiser had aangevoerd dat zijn bescherming in Duitsland niet meer geldig was, omdat hij daar was vertrokken en in Nederland asiel had aangevraagd. Hij verwees naar een document van de Wetenschappelijke Dienst van de Duitse Bondsdag, waarin stond dat de verblijfstitel van een vreemdeling automatisch vervalt bij vertrek om niet-tijdelijke redenen. De rechtbank oordeelde echter dat er geen bewijs was dat de Duitse autoriteiten op de hoogte waren van eisers vertrek en zijn asielaanvraag in Nederland. Bovendien is een internationale beschermingsstatus niet automatisch beëindigd zonder een individuele beoordeling, zoals vereist door Europese regelgeving.
De rechtbank concludeerde dat de aanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat het beroep ongegrond was. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd openbaar gemaakt. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen een week na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.