ECLI:NL:RBDHA:2019:14325

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
13 januari 2020
Zaaknummer
AWB 19/2551
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot verblijf bij minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 december 2019 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker, die een verblijfsdocument EU/EER had aangevraagd om bij zijn minderjarige kinderen te kunnen verblijven. De aanvraag was eerder door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Verzoeker had tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij de behandeling van het bezwaar in Nederland kon afwachten.

De voorzieningenrechter overwoog dat ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Echter, het oordeel van de voorzieningenrechter is voorlopig en niet bindend voor de uiteindelijke beslissing in de bodemprocedure. Verzoeker had een verblijfsvergunning voor Spanje, geldig tot 21 augustus 2021, en de rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag niet zou leiden tot een situatie waarin de kinderen van verzoeker gedwongen zouden worden het EU-grondgebied te verlaten.

Gelet op deze overwegingen kwam de rechtbank tot de conclusie dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen had. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er kon geen hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/2551
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 december 2019 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , verzoeker, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
tegen

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Mackic).

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
3. Verzoeker beoogt verblijf bij zijn minderjarige kinderen [A] en [B] , heeft daartoe een aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER ingediend en doet een beroep op het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van 10 mei 2017. Bij besluit van 7 maart 2019 heeft verweerder voornoemde aanvraag afgewezen.
4. Verzoeker heeft tegen het primaire besluit een bezwaarschrift ingediend en tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat verzoeker de behandeling van het bezwaar in Nederland mag afwachten.
5. Tijdens de behandeling van het beroep met nummer AWB 19/673 is gebleken dat eiser in het bezit is van een verblijfsvergunning voor Spanje, geldig tot 21 augustus 2021. Verweerder heeft de Spaanse autoriteiten verzocht de verblijfsvergunning in te trekken, maar op dit verzoek is tot op heden niet gereageerd. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat eiser nog altijd in het bezit is van een Spaanse verblijfsvergunning. Aan verzoeker zal geen beroep op het arrest Chavez-Vilchez toekomen, nu, gelet op de Spaanse verblijfsvergunning, een afwijzing van de aanvraag niet leidt tot een situatie waarbij de kinderen van verzoeker gedwongen zijn het EU-grondgebied te verlaten.
6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft het bezwaar geen redelijke kans van slagen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. E. Frieling, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.