Uitspraak
[verzoeker] , verzoeker, V-nummer [V-nummer]
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Overwegingen
Beslissing
mr. E. Frieling, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2019.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 december 2019 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker, die een verblijfsdocument EU/EER had aangevraagd om bij zijn minderjarige kinderen te kunnen verblijven. De aanvraag was eerder door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Verzoeker had tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij de behandeling van het bezwaar in Nederland kon afwachten.
De voorzieningenrechter overwoog dat ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Echter, het oordeel van de voorzieningenrechter is voorlopig en niet bindend voor de uiteindelijke beslissing in de bodemprocedure. Verzoeker had een verblijfsvergunning voor Spanje, geldig tot 21 augustus 2021, en de rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag niet zou leiden tot een situatie waarin de kinderen van verzoeker gedwongen zouden worden het EU-grondgebied te verlaten.
Gelet op deze overwegingen kwam de rechtbank tot de conclusie dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen had. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er kon geen hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld.