Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 28 mei 2018, met productie 1 tot en met 9;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, met producties 1 tot en met 17;
- het tussenvonnis van 5 september 2018 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
- de conclusie van antwoord in reconventie, zonder producties;
- het proces-verbaal van de descente en comparitie van partijen van 19 februari 2019 en de daarin genoemde stukken;
- de akte na comparitie van 20 maart 2019 van [gedaagde] ;
- de akte uitlating producties van 22 mei 2019 van [eiser] .
2.De feiten
Een perceel grond en water, kadastraal bekend[adres 1], kadastraal bekend [de Gemeente 1] , [sectie ..] nummers [I] en [II] , respectievelijk groot negentig centiare (90 ca) en vier are veertig centiare (4 a 40 ca) (…);
(…).
Een ter plaatse kennelijk door paaltjes afgebakend gedeelte grond en water, waarin aanlegplaats, onder [plaats] , uitmakende het meest westelijk gedeelte van het kadastraal perceel [de Gemeente 1] , [sectie ..] nummer [nummer] , ter grootte van elf aren, of zoveel meer of minder als de landmeter van het kadaster na uitmeting en splitsing zal bepalen.
De in het sub A. verkochte watergedeelte aanwezige, partijen bekende, woonboot “ [X] ”, voorzien van […] kenteken [kenteken] , lang ongeveer veertien bij zestien meter en breed ongeveer vijf meter, waarvan zij geen nadere omschrijving verlangen.
- [eiser] : perceel [I] (water) en perceel [II] (grond);
- [gedaagde] : perceel [III] (water en grond).
(…).
(…).
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
in conventie en in reconventie
Een ter plaatse kennelijkdoor paaltjes afgebakendgedeelte grond en water (…)”.Tijdens de descente en de comparitie heeft [gedaagde] (mede aan de hand van foto’s) verklaard dat hij met het terrein is vergroeid, dat hij er al van kinds af aan komt, dat zijn grootvader de grond eerst pachtte en in 1942 eigenaar daarvan is geworden, dat zijn vader in 1954 door vererving onder algemene titel eigenaar van de grond is geworden, dat hij omstreeks 1987 nabij de erfafscheiding een grote schuur heeft gebouwd en er in de jaren ’80 een grote legertent heeft neergezet en dat hij de grond gedurende jaren onder meer heeft gebruikt als autokerkhof. Volgens [gedaagde] heeft geen van de rechtsvoorgangers van [eiser] sinds de verkrijging door zijn grootvader maatregelen genomen ter beëindiging van het gebruik van de grond. In tegendeel, [gedaagde] heeft omstreeks 2014 samen met zijn toenmalige buurman, de rechtsvoorganger van [eiser] , de heer [A] (‘ [A] ’), de oorspronkelijke plek van de erfscheiding opnieuw in het veld uitgezet en omdat [A] een hoger hek wilde dan [gedaagde] , heeft [A] toen het (huidige) hek van betonijzer geplaatst.
zeer oude ht [houten] schering”. De betreffende (door de rechtbank ingezoomde) veldwerktekening is hieronder weergegeven:
- de (onweersproken) stelling dat in 1945 een houten erfafscheiding is geplaatst;
- de luchtfoto uit 1969, waarop is te zien dat zich toentertijd een erfafscheiding op het terrein bevond;
- de beschrijving van de afbakening van het terrein “
- de veldwerktekening (4.14), waaruit is af te leiden dat zich in 1976 een “zeer oude houten schering” op het terrein bevond en;
- de onweersproken plaatsing van het betonijzeren hek in 2014.
beweringen over de locatie van de erfgrens, het neerleggen van een nieuwe ark en ligplaats (…)” en dat het allemaal niet zo ondubbelzinnig was en dat de notaris aan de bel had moeten trekken. Dit maakt vorenstaande echter niet anders. De rechtbank verwerpt ook het verweer van [eiser] dat de kadastrale lijn de kromming in de erfafscheiding volgt. Sinds 1945, althans 1974 of 1978 hebben de rechtsvoorgangers van [gedaagde] de strook grond als rechthebbende(n) gebruikt als behorend bij het perceel waarvan [gedaagde] nu eigenaar is. De termijn van twintig jaar na aanvang van die data is, in alle gevallen, verstreken. Of (de rechtsvoorgangers van) [gedaagde] te goeder trouw zijn (is), is daarmee niet meer van belang.
tussende woonarken, dat is zijn eigendom. [eiser] wil toegang tot dat water via een (nog aan te leggen) paadje, hij wil daar kunnen afmeren en zijn aluminium boot op die plek kwijt kunnen. Omdat het pleziervaartuig van [gedaagde] er nu ligt, heeft [eiser] zijn aluminium boot ergens anders liggen.
tussende twee woonarken. De enkele omstandigheid dat op de strook grond steeds sprake is geweest van een feitelijke erfafscheiding rechtvaardigt niet de conclusie dat [gedaagde] zich ook als rechthebbende heeft mogen beschouwen van (de grond onder) het water dat zich in het verlengde van die erfafscheiding bevond. [gedaagde] heeft onvoldoende feiten naar voren gebracht die de juridische conclusie rechtvaardigen dat sprake is van inbezitneming van de strook water. [gedaagde] heeft geen objectief verifieerbare feiten gesteld waaruit volgt dat sprake is geweest van permanent gebruik van de strook water of een andere vorm van feitelijke machtsuitoefening die duidt op inbezitneming.
tussende woonarken. [gedaagde] is niet gerechtigd dit water zonder toestemming van [eiser] te gebruiken en moet zijn motorboot verwijderen. Gegeven de eigendom van dit stuk grond onder het water, moet [gedaagde] dulden dat [eiser] het water gebruikt, bijvoorbeeld om een boot neer te leggen. De boot dient, tenzij partijen andere afspraken maken, aan de woonark te worden bevestigd.
- [eiser] eigenaar is van de grond onder het water voor zover die gelegen is op het perceel, kadastraal bekend [de Gemeente 1] , [sectie ..] , nummer [I] , met dien verstande dat de eigendom eindigt voor zover die grond gelegen is onder het water onder de woonark van [gedaagde] , gemeten in een rechte lijn naar beneden vanaf de zijkant van de loopplank van die woonark tot de bodem.
- [gedaagde] eigenaar is van de strook grond die gelegen is op het perceel, kadastraal bekend [de Gemeente 1] , [sectie ..] , nummer [II] , tot de huidige erfafscheiding die bestaat uit een betonijzeren hek en doorlopend vanaf dat hek landinwaarts in een rechte lijn tot het einde van het genoemde perceel [II] , en
- [gedaagde] is eigenaar van de strook grond die gelegen is op het perceel, kadastraal bekend [de Gemeente 1] , [sectie ..] , nummer [I] onder het water onder de woonark van [gedaagde] , gemeten in een rechte lijn naar beneden vanaf de zijkant van de loopplank van die woonark tot de bodem.
5.De beslissing
€ 5.000, voor elke dag dat [eiser] dit nalaat;