ECLI:NL:RBDHA:2019:14302

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2019
Publicatiedatum
13 januari 2020
Zaaknummer
AWB 18/8895
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering faciliterend visum op basis van artikel 20 VWEU en de afhankelijkheid van een Unieburger

In deze zaak heeft eiser, een Ethiopische nationaliteit hebbende man, beroep ingesteld tegen de weigering van de Minister van Buitenlandse Zaken om hem een faciliterend visum af te geven. De aanvraag voor dit visum was gedaan door referente, die op 8 maart 2018 verzocht om afgifte op grond van artikel 20 van het VWEU. Eiser is de gestelde partner van referente en de biologische vader van hun twee minderjarige kinderen, die de Nederlandse nationaliteit bezitten. De aanvraag werd afgewezen op 17 april 2018, en het bezwaar van eiser werd in het bestreden besluit kennelijk ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 31 oktober 2019 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat hij betrokken is bij de zorg voor zijn kinderen en regelmatig contact met hen heeft. Hij overhandigde foto’s en doopaktes als bewijs van zijn betrokkenheid. De verweerder heeft echter betoogd dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn rol als zorgende ouder aan te tonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij de biologische of juridische vader is van de kinderen, en dat de overgelegde documenten niet objectief verifieerbaar zijn.

De rechtbank heeft de relevante jurisprudentie, waaronder het arrest Chavez-Vilchez, in overweging genomen. Dit arrest stelt dat een derdelander-familielid van een Unieburger recht kan ontlenen aan het verblijfsrecht van de Unieburger, mits er sprake is van een zodanige afhankelijkheid dat het onthouden van verblijf aan de derdelander zou leiden tot gedwongen vertrek van de Unieburger uit de EU. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van een dergelijke afhankelijkheid, en heeft het beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/8895
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser
(gemachtigde: mr. H. Gailjaard),
en
de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 oktober 2018 over de weigering om aan eiser een faciliterend visum af te geven (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2019. Eiser is verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder was aanwezig [naam 2], referente.

Beoordeling

1. Referente heeft verweerder op 8 maart 2018 gevraagd om afgifte van een faciliterend visum voor eiser op grond van artikel 20 van het VWEU [1] . Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Ethiopische nationaliteit. Eiser is de gestelde partner van referente en de gestelde biologische vader van hun twee minderjarige kinderen. Beide kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van 17 april 2018. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser hiertegen kennelijk ongegrond verklaard.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit geconcludeerd dat eiser geen rechtmatig verblijf ontleent aan artikel 20 van het VWEU en het arrest Chavez-Vilchez [2] .
Daarbij heeft verweerder overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de verzorgende ouder van een minderjarig Nederlands kind is en dat hij daadwerkelijke zorgtaken verricht ten behoeve van dat kind.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij de biologische vader is van de kinderen van referente en dat hij via moderne media nagenoeg dagelijks contact heeft met hen. Eiser heeft gewezen op zijn reizen naar Duitsland en hij heeft foto’s overgelegd van een aantal bezoeken aan zijn partner en de kinderen. Ook heeft hij erop gewezen dat hij doopaktes van de kinderen heeft overgelegd. Eiser stelt dat hij betrokken is bij de dagelijkse gang van zaken binnen het gezin.
4. Verweerder heeft in reactie op het beroep zich op het standpunt gesteld dat de bestreden beschikking juist is en voldoende gemotiveerd is.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat een derdelander-familielid van een Unieburger een afgeleid verblijfsrecht ontleent aan het verblijfsrecht dat een Unieburger van rechtswege heeft op grond van artikel 20 van het VWEU, indien de weigering van verblijf aan de derdelander tot gevolg zou hebben dat de Unieburger gedwongen wordt het grondgebied van de Unie te verlaten. Door een gedwongen vertrek zou aan die Unieburger namelijk het effectieve genot worden ontzegd van de belangrijkste aan zijn status van Unieburger ontleende rechten, te weten verblijf in één van de lidstaten. Om die reden verzet artikel 20 van het VWEU zich in dat geval tegen het onthouden van een verblijfsrecht aan de derdelander. Dit is mogelijk aan de orde bij derdelander-ouders en van hen afhankelijke kinderen met de nationaliteit van een van de lidstaten van de Unie. Het is aan de derdelander-ouder die stelt een dergelijk verblijfsrecht te hebben om aan te tonen dat er sprake is van een zodanige afhankelijkheid.
6. De rechtbank stelt met verweerder vast dat eiser zijn stellingen over zijn rol in de zorg- en opvoeding van de kinderen niet heeft onderbouwd met bewijs. Allereerst heeft eiser niet aangetoond dat hij de biologische of juridische vader is van de kinderen. Verweerder stelt terecht dat de overgelegde kerkelijke doopaktes hiervoor onvoldoende zijn, omdat dit geen objectief verifieerbare documenten zijn en brondocumenten ontbreken. Verder kan uit de door eiser overgelegde foto’s en het paspoort met in- en uitreisstempels niet worden afgeleid dat eiser een daadwerkelijke zorg- of opvoedtaak heeft. Daarnaast heeft eiser niet aangetoond dat tussen hem en de kinderen sprake is van een zodanige afhankelijkheid dat het onthouden van verblijf aan eiser een gedwongen vertrek van de kinderen uit de Europese Unie tot gevolg zou hebben.
7. Verweerder heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien om eiser het gevraagde visum te verstrekken.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 december 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017,