ECLI:NL:RBDHA:2019:14302
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering faciliterend visum op basis van artikel 20 VWEU en de afhankelijkheid van een Unieburger
In deze zaak heeft eiser, een Ethiopische nationaliteit hebbende man, beroep ingesteld tegen de weigering van de Minister van Buitenlandse Zaken om hem een faciliterend visum af te geven. De aanvraag voor dit visum was gedaan door referente, die op 8 maart 2018 verzocht om afgifte op grond van artikel 20 van het VWEU. Eiser is de gestelde partner van referente en de biologische vader van hun twee minderjarige kinderen, die de Nederlandse nationaliteit bezitten. De aanvraag werd afgewezen op 17 april 2018, en het bezwaar van eiser werd in het bestreden besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 31 oktober 2019 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat hij betrokken is bij de zorg voor zijn kinderen en regelmatig contact met hen heeft. Hij overhandigde foto’s en doopaktes als bewijs van zijn betrokkenheid. De verweerder heeft echter betoogd dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn rol als zorgende ouder aan te tonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij de biologische of juridische vader is van de kinderen, en dat de overgelegde documenten niet objectief verifieerbaar zijn.
De rechtbank heeft de relevante jurisprudentie, waaronder het arrest Chavez-Vilchez, in overweging genomen. Dit arrest stelt dat een derdelander-familielid van een Unieburger recht kan ontlenen aan het verblijfsrecht van de Unieburger, mits er sprake is van een zodanige afhankelijkheid dat het onthouden van verblijf aan de derdelander zou leiden tot gedwongen vertrek van de Unieburger uit de EU. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van een dergelijke afhankelijkheid, en heeft het beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.