ECLI:NL:RBDHA:2019:14301

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2019
Publicatiedatum
13 januari 2020
Zaaknummer
AWB 19/6384
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging beperking verblijfsvergunning voor kennismigrant in het kader van gezinsleven en artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft eiseres, een Vietnamese vrouw, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar aanvraag voor wijziging van de beperking van haar verblijfsvergunning werd afgewezen. Eiseres is in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'arbeid als kennismigrant', geldig tot 11 april 2021. Na afmelding door haar referent heeft zij verzocht om verblijf als gezinslid bij haar dochter, met het oog op het gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres procesbelang heeft, omdat inwilliging van de aanvraag haar arbeidsmogelijkheden zou verbeteren.

De staatssecretaris heeft in zijn besluit gesteld dat er geen objectieve belemmeringen zijn voor eiseres en haar gezinsleden om terug te keren naar Vietnam. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de subjectieve belemmeringen en de impact op het gezinsleven van eiseres. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de weigering om de verblijfsdoel te wijzigen een inmenging vormt in het recht op gezinsleven van eiseres, maar dat deze inmenging gerechtvaardigd kan zijn indien deze noodzakelijk is voor de nationale veiligheid of het economische welzijn van Nederland.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd, voor zover het niet de kosten van rechtsbijstand in bezwaar vergoedde, en de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij besluiten die het gezinsleven van vreemdelingen raken, met inachtneming van de rechten die voortvloeien uit het EVRM.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/6384
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam 1], eiseres
(gemachtigde: mr. D. Schaap),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 29 juli 2019 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2019. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder waren ter zitting aanwezig T.B.H. Vu, tolk, en [naam 2] en [naam 3], de echtgenoot en dochter van eiseres.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] en heeft de Vietnamese nationaliteit. Zij is in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’, geldig tot 11 april 2021. Op basis hiervan is zij werkzaam geweest bij [naam 4] (de referent). De Vietnamese echtgenoot van eiseres is in het bezit van een afhankelijke verblijfsvergunning voor verblijf bij eiseres. Hun dochter, geboren op [geboortedatum 2], heeft een zelfstandige verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’.
2. De referent heeft eiseres op 28 juni 2018 afgemeld als werkneemster. Naar aanleiding hiervan heeft eiseres op 19 september 2018 gevraagd om wijziging van de beperking van haar verblijfsvergunning. Zij wenst verblijf als familie- of gezinslid bij haar dochter met het oog op het gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM [1] . Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van 29 januari 2019 (het primaire besluit). Het bezwaar van eiseres hiertegen is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres tot op heden in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en dat zij op grond hiervan feitelijk in staat is om bij haar dochter te verblijven. In zoverre kan zij met haar beroep niet bereiken dat zij in een betere positie komt te verkeren. Niettemin moet eiseres geacht worden procesbelang te hebben, omdat zij bij inwilliging van de aanvraag ruimere arbeidsmogelijkheden zal hebben dan voorheen [2] .
4. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat er geen sprake is van objectieve belemmeringen voor eiseres en haar gezinsleden om terug te keren naar Vietnam. Verder heeft verweerder overwogen dat de omstandigheden dat de echtgenoot van eiseres bij haar in Nederland verblijft en dat hun dochter hier zelfstandig verblijf heeft en naar school gaat onvoldoende zijn om een subjectieve belemmering aan te nemen. Volgens verweerder valt niet in te zien dat de echtgenoot niet in Vietnam zou kunnen werken en de dochter daar geen onderwijs zou kunnen volgen. Verweerder concludeert daarom dat de weigering het verblijfsdoel te wijzigen een gerechtvaardigde inmenging is in het gezinsleven van eiseres. Overigens is schending van artikel 8 van het EVRM volgens verweerder niet aan de orde, omdat eiseres en haar gezinsleden hier nog een verblijfsrecht hebben.
5. Eiseres heeft er in beroep op gewezen dat het voortduren van het huidige verblijfsrecht slechts het gevolg is van het stilzitten van verweerder. Zij werkt immers niet meer als kennismigrant en haar echtgenoot heeft een afhankelijke verblijfsvergunning. Verweerder heeft niet onderzocht hoe hun minderjarige dochter hier zonder haar ouders zou kunnen verblijven. Het is de vraag of de inbreuk op haar gezinsleven in dit geval gerechtvaardigd kan worden. Het economisch welzijn van Nederland is niet in het geding, gelet op de middelen van bestaan waarin het inkomen van haar echtgenoot voorziet en gelet op haar perspectief op een nieuwe baan. Hoewel haar dochter eerder op een ander adres in de Basisregistratie Personen ingeschreven heeft gestaan, moet er vanuit worden gegaan dat de dochter steeds deel heeft uitgemaakt van het gezin van haar ouders. Verweerder verengt de vraag naar schending van artikel 8 van het EVRM ten onrechte tot de vraag of eiseres objectief en subjectief gezien naar Vietnam kan terugkeren. Volgens eiseres is het van belang dat haar dochter op grond van artikel 14 van de Gezinsherenigingsrichtlijn [3] recht heeft op toegang tot onderwijs en dat de aanwezigheid van haar ouders nodig is om dit recht te effectueren en te continueren. Door het onthouden van verblijfsrecht aan de ouders wordt het zelfstandig verblijfsrecht van de dochter een wassen neus. Eiseres stelt dat het bezwaar ook gegrond had moeten worden verklaard, omdat in het bestreden besluit is beslist dat leges worden gerestitueerd. Ten slotte meent zij dat zij op haar bezwaar had moeten worden gehoord.
6. Verweerder heeft in reactie op het beroep benadrukt dat er geen schending is van artikel 8 van het EVRM, omdat eiseres en haar echtgenoot en dochter op dit moment niet hoeven terug te keren naar Vietnam. Het verblijf van de dochter in Nederland hoeft dus niet verder te worden onderzocht. Overigens stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar dochter nog in het bijzonder afhankelijk is van eiseres en haar echtgenoot. Volgens verweerder heeft eiseres niet geconcretiseerd waarom de door verweerder gemaakte belangenafweging in dit geval onjuist is, gelet op het ontbreken van objectieve of subjectieve belemmeringen voor de terugkeer van eiseres naar Vietnam.
Eiseres heeft geen omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat haar dochter geen toegang tot onderwijs meer heeft. Gelet op het actueel verblijfsrecht van eiseres en haar echtgenoot kan de dochter het recht op onderwijs wel degelijk effectueren en continueren. Daar komt bij dat niet is gebleken dat de dochter bij terugkeer in Vietnam geen toegang tot onderwijs heeft. Verweerder erkent dat het bezwaar gegrond was voor wat betreft de leges, maar meent dat van horen kon worden afgezien.
7. Niet in geschil is dat het bestreden besluit een inmenging vormt in het recht op eerbiediging van het gezinsleven van eiseres, zoals beschermt door artikel 8 van het EVRM, omdat eiseres eerder in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning [4] . Inmenging is op grond van artikel 8 van het EVRM alleen toegestaan voor zover noodzakelijk in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economische welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Bij de daarbij te maken belangenafweging betrekt verweerder vervolgens alle relevante feiten en omstandigheden [5] .
8. Uit de overwegingen van primaire besluit [6] , die zijn overgenomen in het bestreden besluit, kan worden afgeleid dat verweerder zich bij de vraag of hij zich dient te onthouden van inmenging in het gezinsleven van eiseres beroept op het belang van het economisch welzijn van Nederland. De beroepsgrond dat verweerder zijn belangenafweging heeft verengt tot de vraag naar objectieve of subjectieve belemmeringen wordt daarom al niet gevolgd.
9. Door eiseres is niet bestreden dat er geen objectieve belemmeringen zijn voor de terugkeer van eiseres naar Vietnam. Verweerder heeft de door eiseres opgeworpen subjectieve belemmeringen betrokken in zijn oordeel. Daarbij heeft verweerder het van belang kunnen vinden dat eiseres pas sinds 2014 en haar echtgenoot en dochter pas sinds 2016 in Nederland verblijven. Verweerder heeft, gelet op de banden van eiseres en haar gezinsleden met Vietnam kunnen aannemen dat zij allen zonder noemenswaardige problemen maatschappelijke activiteiten in Vietnam kunnen ontplooien zoals zij dat nu in Nederland doen. Dit is door eiseres niet weerlegd.
10. De omstandigheid dat de 17-jarige dochter van eiseres hier onderwijs kan volgen is een uitvloeisel van haar zelfstandige verblijfsrecht in Nederland. Dit verblijfsrecht is niet in geding. Vooralsnog geldt dit ook voor de bestaande verblijfsvergunningen van eiseres en haar echtgenoot, nu verweerder die tot op heden ongemoeid heeft gelaten. De weigering om het gewenste verblijfsdoel van eiseres aan te passen, leidt daarom feitelijk niet tot een schending van artikel 8 van het EVRM. Het is verder aan eiseres om na het eindigen van haar verblijfsrecht te bezien of haar dochter al dan niet met haar terugkeert naar Vietnam. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat eiseres niet heeft onderbouwd dat haar dochter nog zodanig van haar afhankelijk is dat zij niet zelfstandig in Nederland zou kunnen verblijven.
11. Gelet hierop volgt de rechtbank eiseres dan ook niet in haar stelling dat het bestreden besluit aan de dochter van eiseres het effectieve genot ontneemt van enig recht dat aan haar verblijfsvergunning is verbonden.
12. Eiseres heeft terecht aangevoerd dat het bezwaar gegrond had moeten worden verklaard vanwege de beslissing om de aan de aanvraag verbonden leges gedeeltelijk te restitueren en dat verweerder de kosten van rechtsbijstand in bezwaar om die reden had moeten vergoeden. Gelet op het kennelijke karakter van de heroverweging op dit punt, volgt de rechtbank eiseres niet in haar standpunt dat zij hierom had moeten worden gehoord. Ook overigens heeft verweerder van het horen van eiseres kunnen afzien.
13. Het voorgaande betekent dat ook het beroep gegrond is. Het bestreden besluit zal daarom worden vernietigd, voor zover daarbij niet is bepaald dat de kosten van rechtsbijstand in bezwaar worden vergoed.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.536 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor van 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij niet is bepaald dat de kosten van
rechtsbijstand in bezwaar worden vergoed;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- (honderdvierenzeventig euro) aan eiseres te vergoeden
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres van € 1.536,-
(vijftienhonderdenzesendertig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), paragraaf B7/4, in samenhang met paragraaf B9/18.
3.Richtlijn 2003/86/EG
4.Zie paragraaf B7/3.8.2 van de Vc
5.Zie paragraaf B7/3.8.3 van de Vc
6.Pagina 5: “Voorts acht ik uw verblijfsvoortzetting niet in het economisch belang van de Nederlandse staat […]”