ECLI:NL:RBDHA:2019:14278

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
10 januari 2020
Zaaknummer
C/09/584944 / JE RK 19-3047
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling van een ongeboren kind in het kader van huiselijk geweld en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming

Op 18 december 2019 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling van een ongeboren kind. Deze beslissing volgde op een verzoekschrift van de Raad voor de Kinderbescherming, ingediend op 9 december 2019. De kinderrechter heeft de ouders, de vader en de moeder, als belanghebbenden aangemerkt. De vader en moeder zijn in Marokko met elkaar gehuwd volgens islamitisch recht en hebben een ongeboren kind met een vermoedelijke geboortedatum in 2020. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de ouders en vertegenwoordigers van de Raad en de Stichting Jeugdbescherming aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er grote zorgen zijn over de veiligheid en ontwikkeling van het ongeboren kind, vooral gezien de meldingen van huiselijk geweld. De moeder heeft meerdere keren verklaard dat zij mishandeld werd door de vader, maar heeft later haar verklaringen ingetrokken en gezegd dat zij loog. De vader ontkent de beschuldigingen van geweld. De kinderrechter oordeelt dat het dringend noodzakelijk is om het ongeboren kind voorlopig onder toezicht te stellen, om de veiligheid en bescherming van het kind te waarborgen. De Raad voor de Kinderbescherming zal verder onderzoek doen naar de situatie en de ouders moeten samenwerken met de jeugdbeschermer om de omstandigheden te verbeteren.

De kinderrechter heeft besloten om het ongeboren kind voorlopig onder toezicht te stellen van de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden tot 9 maart 2020, met een zitting gepland vlak voor deze datum om de situatie opnieuw te beoordelen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de griffier aanwezig. Tegen deze beslissing staat geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd & Bopz
Zaaksgegevens: C/09/584944 / JE RK 19-3047
Datum uitspraak: 18 december 2019

Beschikking van de kinderrechter

Voorlopige ondertoezichtstelling

in de zaak naar aanleiding van het op 9 december 2019 ingekomen verzoekschrift van:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden(hierna te noemen: de Raad),
betreffende:
- [ongeboren kind]met als vermoedelijke geboortedatum
[geboortedag] 2020,
hierna te noemen: het ongeboren kind.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Bij beschikking van 9 december 2019 van de kinderrechter in deze rechtbank is het ongeboren kind voorlopig onder toezicht gesteld tot 20 december 2019 en is het verzoek voor het overige aangehouden tot deze zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
- voornoemde beschikking van 9 december 2019 waarvan de inhoud als hier overgenomen dient te worden beschouwd;
- de e-mail van 16 december 2019 van de Raad.
Op 18 december 2019 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad;
- [vertegenwoordiger van de GI] namens Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;
- de vader;
- de moeder, bijgestaan door een tolk in de Spaanse taal.

Feiten

- De vader en de moeder zijn, voor zover thans bekend, in Marokko met elkaar gehuwd, naar islamitisch recht.
- Voor zover de kinderrechter dat uit de beschikbare stukken kan afleiden, is het ongeboren kind erkend door de vader

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van het ongeboren kind, met toepassing van artikel 1:257 van het Burgerlijk Wetboek.
De ouders hebben verweer gevoerd. Zij hebben beiden ontkend dat er sprake is van huiselijk geweld van de vader jegens de moeder.
De vader heeft naar voren gebracht dat niemand zijn kant van het verhaal heeft gevraagd, waardoor onderhavig verzoek nu aan de orde is. Hij heeft gelet op de beschuldigingen naar hem toe uiteindelijk contact gezocht met een psycholoog, omdat hij aan zichzelf begon te twijfelen, maar na drie afspraken heeft psycholoog medegedeeld dat er geen redenen zijn voor de vader om zich onder (verdere) behandeling te stellen.. De vader ziet een ondertoezichtstelling als een straf. De ouders zijn van plan in januari 2020 voor de Nederlandse wet met elkaar te trouwen.
De moeder heeft naar voren gebracht dat zij achterdochtig was naar de vader omdat zij dacht dat hij vreemdgaan en bang was dat hij niet van haar hield. Zij voelde zich daardoor depressief. De moeder heeft gelogen, omdat zij niemand had en zij geen andere plek had om naar toe te gaan. Zij heeft inmiddels goed nagedacht. Toen zij de terugkwam uit de vrouwenopvang, heeft zij goed met de vader gepraat en toen bleek haar achterdocht bovendien onterecht. De moeder heeft gezegd dat zij spijt heeft van haar leugens over de vader.

Beoordeling

Op grond van de informatie, zoals gebleken uit het verzoekschrift en de daarbij gevoegde bijlagen en uit de verklaringen van de gehoorde personen, komt de kinderrechter tot het oordeel dat het dringend en onverwijld noodzakelijk is het ongeboren kind, hangend een nader in te stellen onderzoek naar de vraag of de ondertoezichtstelling geboden is, voorlopig onder toezicht te stellen. Er is wat de kinderrechter betreft sprake van een ernstig vermoeden dat de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, BW is vervuld.
Daarbij overweegt de kinderrechter in het bijzonder dat er grote zorgen zijn over de veiligheid en ontwikkeling van het nog ongeboren kind. In het verzoekschrift is sprake van 4 meldingen van huiselijk geweld in korte tijd. De moeder heeft bij die meldingen aangegeven dat zij ernstig mishandeld wordt door de vader, met verbaal, fysiek en ook seksueel geweld. Zij heeft de afgelopen tijd ook meerdere keren in een vrouwenopvang gezeten, waarna zij na enige tijd weer naar huis is teruggekeerd. Zij heeft nadien haar verklaringen steeds ingetrokken en daarbij gezegd dat zij loog, omdat zij boos was op de vader. Ook ter zitting heeft zij dat verteld. De vader ontkent in het geheel dat er geweld heeft plaatsgevonden.
De kinderrechter is door de verklaringen van de ouders nog onvoldoende gerustgesteld.
Hoewel de zwangerschap van de moeder tot nu toe gecontroleerd is en goed verloopt, kan de onrustige en instabiele thuissituatie – mogelijk met veel geweld – een negatieve weerslag hebben op de ontwikkeling van het kwetsbare kind, zowel ongeboren als geboren. De veiligheid en de bescherming van het ongeboren kind moet nu voorop staan. Er dient daarom de komende periode in samenwerking tussen de ouders en de jeugdbeschermer duidelijk worden wat er zich in deze relatie en in het huis van de vader en de moeder afspeelt. Er moeten ook veiligheidsafspraken worden gemaakt, indien dat nodig blijkt, hulpverlening worden ingezet.
Doordat de moeder tot nu toe een wisselende houding heeft ten aanzien van het aanvaarden van hulp en de vader een afhoudende houding heeft, dient dit in het gedwongen kader van de voorlopige ondertoezichtstelling plaats te vinden. Ondertussen zal de Raad nader onderzoek doen naar de vraag of de ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De kinderrechter zal het verzoek tot ondertoezichtstelling aanhouden tot een zitting vlak voor het einde van de voorlopige ondertoezichtstelling, om de zaak op dat moment opnieuw te beoordelen.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt het ongeboren kind van 20 december 2019 tot 9 maart 2020 voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan
tot een zitting gelegen vlak voor 9 maart 2020;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
- de Raad voor de Kinderbescherming;
- Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;
- de vader;
- de moeder;
verzoekt de Raad uiterlijk
een week voor die nader te bepalen zittingeen schriftelijke rapportage naar aanleiding van voornoemd onderzoek, aan de rechtbank en de belanghebbenden te overleggen, waarin tevens gemotiveerd wordt aangegeven of het aangehouden verzoek al dan niet wordt gehandhaafd.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2019 door mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Westerhof als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 9 januari 2020.
Ingevolge artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat tegen deze beslissing geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.