Op 18 december 2019 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling van een ongeboren kind. Deze beslissing volgde op een verzoekschrift van de Raad voor de Kinderbescherming, ingediend op 9 december 2019. De kinderrechter heeft de ouders, de vader en de moeder, als belanghebbenden aangemerkt. De vader en moeder zijn in Marokko met elkaar gehuwd volgens islamitisch recht en hebben een ongeboren kind met een vermoedelijke geboortedatum in 2020. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de ouders en vertegenwoordigers van de Raad en de Stichting Jeugdbescherming aanwezig waren.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er grote zorgen zijn over de veiligheid en ontwikkeling van het ongeboren kind, vooral gezien de meldingen van huiselijk geweld. De moeder heeft meerdere keren verklaard dat zij mishandeld werd door de vader, maar heeft later haar verklaringen ingetrokken en gezegd dat zij loog. De vader ontkent de beschuldigingen van geweld. De kinderrechter oordeelt dat het dringend noodzakelijk is om het ongeboren kind voorlopig onder toezicht te stellen, om de veiligheid en bescherming van het kind te waarborgen. De Raad voor de Kinderbescherming zal verder onderzoek doen naar de situatie en de ouders moeten samenwerken met de jeugdbeschermer om de omstandigheden te verbeteren.
De kinderrechter heeft besloten om het ongeboren kind voorlopig onder toezicht te stellen van de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden tot 9 maart 2020, met een zitting gepland vlak voor deze datum om de situatie opnieuw te beoordelen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de griffier aanwezig. Tegen deze beslissing staat geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.