ECLI:NL:RBDHA:2019:14241

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2019
Publicatiedatum
7 januari 2020
Zaaknummer
09-132202-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes tijdens vechtpartij in Den Haag

Op 23 december 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 2001, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 28 mei 2019, waarbij de verdachte tijdens een vechtpartij in een supermarkt in Den Haag een mes gebruikte om de aangever, [slachtoffer], in de buik te steken. De verdachte had bekend het mes te hebben gebruikt, maar stelde dat hij dit deed uit zelfverdediging. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag, omdat hij met opzet en met voldoende kracht het mes in de buik van de aangever stak, wat leidde tot een geperforeerde darm en een operatie. De rechtbank legde de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 108 dagen op, met een voorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden en een gedragsbeïnvloedende maatregel van 12 maanden. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen, waarbij de materiële schade volledig en de immateriële schade tot € 7.500,- werd toegewezen. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de aangever, die langdurig letsel had opgelopen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd en BOPZ
Parketnummer 09-132202-19
Datum uitspraak: 23 december 2019
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
(hierna te noemen: de verdachte),
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
adres: [woonadres]
advocaat: mr. O.O. van der Lee te Amsterdam.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de zitting van 12 september 2019 en 9 december 2019.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 mei 2019 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, een mes in de buik van die [slachtoffer] heeft gestoken (waardoor zijn darm is geperforeerd),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 mei 2019 te 's-Gravenhage aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een geperforeerde darm en/of een litteken van (ongeveer) 30 cm op zijn buik heeft toegebracht door een mes in zijn buik te steken.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 28 mei 2019 wordt [slachtoffer] (verder: aangever) met een mes in zijn buik gestoken
door de verdachte. De verdachte heeft bekend aangever met een mes te hebben gestoken, maar heeft verklaard dit uit zelfverdediging te hebben gedaan.
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of de verdachte zich door aldus te handelen schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, al dan niet in de zin van voorwaardelijk opzet, of aan zware mishandeling en vervolgens of aan de verdachte een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie mr. B.A.C. Looijestijn heeft geëist dat de rechtbank bewezen zal verklaren dat de verdachte het primair ten laste gelegde, te weten een poging tot doodslag, heeft begaan. Door te steken met een mes met de nodige kracht in de buik van aangever, waardoor hij een geperforeerde darm heeft bekomen, had aangever kunnen overlijden.
De officier van justitie heeft aangegeven dat er naar zijn indruk drie te onderscheiden fasen zijn geweest in het gebeurde. De eerste fase betreft de vechtpartij in supermarkt ‘ [bedrijfsnaam] ’ aan de [adres 1] in Den Haag. Aangever was in de supermarkt aan het afrekenen, toen de verdachte samen met een andere jongen de winkel binnenkwam en de verdachte meteen naar aangever uithaalde. Een vechtpartij volgde. Er werd over en weer geslagen.
De eigenaar van de winkel [naam 1] en een klant die ook in de winkel was, [naam 2] , kwamen tussenbeide en probeerden de jongens uit elkaar te halen. Aangever is in de winkel achtergebleven en de verdachte en zijn vriend, [naam 3] zijn de winkel uitgezet. Op dat moment eindigt fase 1 en start
fase 2. Aangever en de verdachte waren erg boos op elkaar. Het steken heeft - aldus de officier van justitie - voor de deur van de winkel plaatsgevonden. De verdachte en [naam 3] stonden buiten voor de winkel. Aangever werd nog binnen in de winkel door [naam 1] tegengehouden. Vervolgens glipte aangever onder de armen van [naam 1] door en werd het gevecht buiten voortgezet. Op enig moment pakte de verdachte het mes uit zijn jaszak, klapte hij dit open en stak hij aangever met een onderwaartse beweging in zijn buik. Het mes viel daarna ter plekke op de grond. [naam 1] hoorde het mes vallen, heeft het opgepakt en veiliggesteld en later aan de politie overhandigd.
Aangever had, toen hij nog in de winkel was, zijn vrienden gebeld, en die kwamen eraan.
Dat is het moment dat, aldus de officier van justitie, fase drie begon. Aangever trok op dat moment wit weg, trok zijn shirt omhoog en zag dat hij gestoken was. Ook zijn vrienden zagen dit en hebben de verdachte vervolgens stevig in elkaar geslagen.
Van enige vorm van zelfverdediging op het moment dat de verdachte stak, was volgens de officier van justitie geen sprake. De verdachte was in de winkel degene die met de vechtpartij is begonnen en had, nadat hij en aangever uit elkaar waren gehaald en feitelijk door de winkeldeur waren gescheiden, weg moeten gaan. De verdachte deed dit niet en pakte tijdens de voortzetting van het gevecht buiten de winkel direct een mes en stak aangever. Er was op dat moment geen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de verdachte waartegen hij zich moest verdedigen. Van noodweer of noodweerexces was dan ook geen sprake.
3.3
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte niet de opzet had op het overlijden van aangever, ook niet in voorwaardelijke zin. De verdachte zou dan willens en wetens de aanmerkelijke kans moeten hebben aanvaard dat aangever zou komen te overlijden. De verdachte heeft echter vanuit een impuls gehandeld en wilde zeker niet dat aangever zou overlijden. Dat dit zou kunnen gebeuren, wist hij ook niet.
De raadsman heeft voorts aangevoerd het standpunt van de officier van justitie dat er sprake was van drie fases van het gebeurde op zich te kunnen volgen, maar meer onduidelijkheid te zien in de overgang van fase twee naar fase drie. Dat de eerste fase de vechtpartij in de ‘ [bedrijfsnaam] ’ betreft, wordt door de raadsman niet betwist. Er werd door de verdachte en aangever gevochten. [naam 3] had hier geen aandeel in.
Nadat de verdachte en aangever uit elkaar zijn gehaald, aangever nog in de winkel was en de verdachte al buiten stond, belde aangever zijn vrienden en die kwamen er meteen aan.
Dit is het moment waarop volgens de raadsman fase twee is begonnen. De vrienden van aangever vielen de verdachte aan, aangever glipte onder de armen van [naam 1] door de winkel uit en mengde zich weer in de vechtpartij. Onder die omstandigheden heeft de verdachte uiteindelijk het mes gepakt en heeft hij aangever gestoken. Dit zal, gelet op alle verklaringen, in de buurt van de winkel zijn geweest, want [naam 1] zag het mes vallen en heeft dit opgeraapt.
De raadsman stelt dat de verklaringen van de getuigen [naam 4] en [naam 3] bevestigen dat de verdachte voordat hij het mes pakte, werd aangevallen door vrienden van aangever. Ook na het steekmoment ging de aanval op de verdachte door en is fase drie bezig. De verdachte is behoorlijk te pakken genomen.
Naar het standpunt van de raadsman kan het subsidiair ten laste gelegde, de zware mishandeling, wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Op 29 mei 2019 heeft [naam 5] , de moeder van aangever, aangifte gedaan van een
steekpartij waarbij haar zoon het slachtoffer is geworden en met een steekwond in het Westeinde ziekenhuis is opgenomen. [2] In de nacht van 29 op 30 mei 2019 is aangever geopereerd.
Blijkens de geneeskundige verklaring van de dienstdoende arts was er sprake van een steekverwonding links onder in de buik van ongeveer 1 cm in diameter, een steekverwonding door de dikke darm waarvoor een operatie nodig was, 2 gaten in de dikke darm en was de geschatte genezingsduur drie maanden. [3]
Op 30 mei 2019 heeft aangever verklaard dat hij op 28 mei 2019 aanwezig was in de winkel ‘ [bedrijfsnaam] ’ aan de [adres 1] in Den Haag, dat hij zijn drinken stond af te rekenen, toen er twee jongens naar hem toe kwamen en één van hen, genaamd “ [verdachte] ” (verder: de verdachte), hem aanviel. Toen aangever vervolgens naar buiten ging, stak de verdachte hem direct neer. [4]
Op 1 juni 2019 bezochten politieambtenaren aangever in het ziekenhuis en verklaarde aangever geopereerd te zijn ten gevolge van een steekwond aan zijn buik. Hem was verteld dat zijn darm tijdens het steekincident was geperforeerd. Ten gevolge van de operatie heeft aangever een litteken van 25 tot 30 centimeter op zijn buik. [5]
[naam 1] , de eigenaar van de winkel ‘ [bedrijfsnaam] ’, gelegen aan de [adres 1] te
Den Haag, heeft bij de politie verklaard dat hij op dinsdag 28 mei 2019, omstreeks
21.3
uur, achter de balie stond, dat hij zag dat een jongen met een Marokkaans uiterlijk alleen de winkel in liep, dat deze twee blikjes energy drink uit de koeling pakte en vervolgens bij de kassa per pin afrekende. Op het moment dat hij vroeg of de jongen een tasje wilde, zag hij dat er twee jongens naar binnen kwamen en direct gingen vechten met de Marokkaans uitziende jongen. Samen met een medewerker genaamd [naam 2] probeerde hij de jongens uit elkaar te halen. Hij zag dat de jongens over en weer sloegen. Toen de jongens de winkel uitgingen, zag hij dat er een mes op de grond viel ter hoogte van de winkel. Het mes was een inklapbaar mes met aparte blauwe/paarse kleuren. Hij zag dat het mes half opengeklapt was. Hij pakte het mes op en stopte het in zijn broekzak. [6]
Bij de rechter-commissaris heeft [naam 1] verklaard dat de twee jongens die de winkel binnen kwamen de jongen die al in de winkel was meteen een vuistslag gaven, dat er verder over en weer werd gescholden en er vuistslagen werden gegeven, dat [naam 2] een klant van hem is die vaak in de winkel komt om met hem te kletsen en dat hij heeft geholpen de jongens in de winkel uit elkaar te halen. Een van de jongens hebben ze in de winkel gehouden en de andere twee zijn naar buiten geduwd. De twee jongens die buiten stonden, schreeuwden naar de jongen die nog binnen was en toen is deze onder de armen van [naam 1] doorgeglipt en naar buiten gegaan. Buiten hoorde hij geschreeuw en even later vond hij het mes voor de winkel. [7]
Het mes is door verbalisant [verbalisant 1] in beslag genomen en veilig gesteld. [8]
[naam 2] , die achterin de ‘ [bedrijfsnaam] ’ aanwezig was toen de jongens gingen vechten, heeft bij de politie verklaard dat hij op het geschreeuw in de winkel was afgegaan om te kijken wat er aan de hand was en dat hij de eigenaar van de winkel heeft geholpen de drie jongens uit elkaar te halen. Hij heeft gezien dat een jongen werd aangevallen door twee jongens die de jongen probeerden te slaan. De twee jongens zijn naar buiten geduwd en de jongen die werd aangevallen bleef in de winkel achter. Toen die jongen op een gegeven moment ook naar buiten ging, is het gevecht buiten voor de deur van de winkel verder gegaan.
Hier is [naam 2] samen met de eigenaar van de winkel wederom tussen gesprongen en plotseling hoorde hij iets vallen. Hij zag een mes op de grond voor de deur van de winkel liggen. Hierna zag hij dat de jongens vanaf de [adres 1] de [straatnaam] inrenden. [9]
Bij de rechter-commissaris heeft [naam 2] verklaard dat hij de jongen die later heeft gestoken, naar buiten heeft gebracht om te kalmeren en dat [naam 1] de andere jongen binnen vast probeerde te houden. Nadat deze jongen naar buiten kwam, begonnen de jongens weer met vechten en zag hij opeens een mes vallen.
De jongen zwaaide met het mes en het viel op de grond. Daarna ging het vechten verder door naar de tussenstraat. Toen kwamen er opeens veel jongens bij. [10]
Op de beelden, die met een vaste camera in de ‘ [bedrijfsnaam] ’ zijn gemaakt, is te zien dat rond 21.30 uur een jongen, vermoedelijk van Marokkaanse afkomst, de winkel in loopt.
Het betreft een jongen met gekruld haar,een zwarte The North Face jas, een blauw t-shirt en witte oordopjes. Te zien is dat de jongen naar de koeling loopt en vervolgens naar de kassa. Enkele seconden later is te zien dat de jongen richting de uitgang kijkt en is te zien dat er twee jongens naar binnen lopen en dat een van hen direct met de jongen gaat vechten.
Er wordt over en weer geslagen. [11] [12]
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat het klopt dat er in de winkel “ [bedrijfsnaam] ’ over en weer is gevochten, dat hij als eerste door een man buiten de winkel is gezet, dat hij 1 mes bij zich had, dat dit het mes is dat [naam 1] heeft opgeraapt en aan de politie heeft overhandigd en dat hij aangever op enig moment met dit mes heeft gestoken. [13]
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Bij het met voldoende kracht steken van een mes met een lemmet van ongeveer 8 cm [14] in de buikstreek bestaat een gerede kans dat vitale organen worden geraakt. Dat is hier ook gebeurd. Immers, de verdachte heeft door het met kennelijk voldoende kracht maken van een onderhandse beweging met het mes in de richting van de buikstreek van aangever, zijn darmen geraakt, waardoor die zijn geperforeerd en een operatie nodig was. Zonder dit medische ingrijpen had aangever niet meer geleefd. Door het met kracht steken van een dergelijk mes in de buikstreek van aangever heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aangever dusdanig zou raken waardoor aangever aan zijn verwondingen zou kunnen komen te overlijden.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 28 mei 2019 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, een mes in de buik van die [slachtoffer] heeft gestoken (waardoor zijn darm is geperforeerd),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

Beslissing op het gevoerde verweer ten aanzien van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de verdachte
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte uit noodweer heeft gehandeld, reden waarom hij van alle rechtsvervolging zou moeten worden ontslagen.
Subsidiair heeft de raadsman een beroep op noodweerexces gedaan. Volgens getuige [getuige] handelde de verdachte uit paniek. De raadsman heeft erop gewezen dat van ‘culpa in causa’ geen sprake is. Slechts onder bijzondere omstandigheden kunnen gedragingen van de verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan, aan het slagen van een beroep op noodweer(exces) in de weg staan. Volgens de raadsman is dit thans niet het geval. Er was geen sprake van dermate bijzondere omstandigheden dat de verdachte het beroep op noodweer(exces) zou moeten worden ontzegd.
De rechtbank neemt bij de beoordeling van het verweer als uitgangpunt het scenario, zoals ook de officier van justitie dat heeft geschetst. Het gevecht tussen de verdachte en aangever is in de winkel gestart, waarbij de verdachte de agressor was. Hij is immers meteen toen hij de ‘ [bedrijfsnaam] ’ binnen kwam de confrontatie aangegaan met aangever. Ook nadat de verdachte en aangever uit elkaar waren gehaald en de verdachte uit de winkel was gezet, is hij in de directe omgeving gebleven en heeft hij geenszins getracht zich aan de confrontatie die buiten is gevolgd, te onttrekken. Het gevecht tussen de verdachte en aangever is vervolgens buiten de winkel voortgezet, waarbij zij elkaar over en weer hebben geslagen. Op enig moment heeft de verdachte het mes uit zijn jaszak gehaald, dit opengeklapt en aangever gestoken. De rechtbank heeft, gelet op de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen, onvoldoende reden om aan te nemen dat de verdachte reeds op dat moment mede door de vrienden van aangever werd belaagd. Op dat moment was er naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Reeds hierom slaagt het verweer op noodweer niet. Aan het beroep op noodweerexces komt de rechtbank dan ook niet toe.
Het bewezenverklaarde en de verdachte zijn dan ook strafbaar.
De mate van toerekeningsvatbaarheid
De kinder- en jeugdpsychiater [naam 6] , en de GZ-psycholoog, [naam 7] , hebben de verdachte onderzocht. Beiden hebben vastgesteld dat er bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis, te weten een normoverschrijdende gedragsstoornis. De psycholoog ziet ook een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, namelijk een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling (richting een antisociale persoonlijkheidsstoornis).
Beide deskundigen zijn, gelet hierop, van mening dat het feit in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank volgt deze conclusie van de deskundigen en is van oordeel dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend.

6.De straf en/of maatregel

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de rechtbank de verdachte, rekening houdend met de verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid, zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 108 dagen, met aftrek, zijnde de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, en tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren en de algemene en bijzondere voorwaarden die door de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) zijn geadviseerd.
Tevens heeft de officier van justitie geëist dat aan de verdachte de gedragsbeïnvloedende maatregel wordt opgelegd voor de duur van 1 jaar, bij niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel meewerken te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 1 jaar, bestaande uit de modules zoals door de Raad geadviseerd, zijnde het volgen van een dagbehandeling bij het Palmhuis van De Jutters, het wonen bij de vader of elders, in overleg met de jeugdreclassering, het meewerken aan de begeleiding door zijn coach van Its4Sure en het zich houden aan een avondklok, waarvan kan worden afgeweken in overleg met de jeugdreclassering.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de rechtbank zal bepalen dat de gedragsbeïnvloedende maatregel dadelijk uitvoerbaar zal zijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit, indien de rechtbank het ten laste gelegde bewezen verklaart en het bewezenverklaarde en de verdachte strafbaar acht, de strafoplegging te beperken tot jeugddetentie voor de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en voorts de gedragsbeïnvloedende maatregel, op te leggen voor de duur van 12 maanden met de voorwaarden die de rechtbank noodzakelijk acht, zij het dat ten aanzien van de behandeling bij het Palmhuis en het wonen bij de vader een extra formulering wordt toegevoegd zoals door de Raad ter zitting verwoord. In het opleggen van een voorwaardelijke jeugddetentie ziet de raadsman geen meerwaarde.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Om te bepalen welke straf en/of maatregel voor de verdachte gepast is, kijkt de rechtbank naar de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder ze zijn begaan en ook naar de persoon van de verdachte.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag zoals hierboven is omschreven. Aangever heeft aan de operatie een verticaal litteken van 25 tot 30 centimeter op zijn buik overgehouden. Het toegebrachte letsel had een fatale afloop kunnen hebben indien niet (tijdig) medisch was ingegrepen. De verdachte heeft door zijn handelen ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever en het is duidelijk dat een dergelijk feit een grote en langdurige lichamelijke en psychische impact heeft op aangever. Uit de informatie opgenomen in de ingediende vordering tot schadevergoeding en de toelichting van aangever op de zitting blijkt deze impact ook.
Een strafbaar feit als dit schokt bovendien de rechtsorde en vergroot gevoelens van angst en onveiligheid, temeer nu het incident op de openbare weg heeft plaatsgevonden.
De persoon van de verdachte
De verdachte is nog niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft de rapporten gelezen van de kinder- en jeugdpsychiater [naam 6] en de GZ-psycholoog drs. [naam 7] , beide voornoemd, en ook van de Raad.
In het rapport van de kinder- en jeugdpsychiater en de psycholoog, van 12 september 2019 respectievelijk 23 september 2019, leest de rechtbank, in aanvulling op wat reeds is besproken met betrekking tot de mate van toerekeningsvatbaarheid, dat de kans op herhaling verhoogd is. De verdachte is gebaat bij duidelijk toezicht, grenzen en structuur en dagbehandeling bij het Palmhuis wordt noodzakelijk geacht. Bij het Palmhuis wordt behandeling en onderwijs gecombineerd aangeboden in een integraal dagprogramma waarbij op intensieve wijze aan probleemgedrag wordt gewerkt. De behandeling dient zich te richten op de gewetensontwikkeling van de verdachte, conflicthantering en krenkbaarheid. Beide deskundigen adviseren de rechtbank om deze dagbehandeling in het kader van een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen.
Ook de Raad is blijkens het meest recente advies van 3 december 2019 van mening dat een gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van 1 jaar het meest passend is voor de verdachte. De gedragsbeïnvloedende maatregel zou als volgt moeten worden ingevuld:
het volgen van een dagbehandeling bij het Palmhuis van De Jutters in Den Haag, het wonen bij de vader, het meewerken aan de begeleiding door zijn coach en het zich houden aan een avondklok vanaf 18.00 uur, met eventuele afwijking hiervan in overleg met de jeugdreclassering. De dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel acht de Raad aangewezen, opdat de dagbehandeling vlot kan starten.
Naast de gedragsbeïnvloedende maatregel adviseert de Raad de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met als bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering (William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering) inclusief de meldplicht, het volgen van een behandeling indien de hulpverlening en jeugdreclassering dit nodig achten alsook het volgen van onderwijs of een dagbesteding. Ook ten aanzien van de voorwaarden acht de Raad de dadelijke uitvoerbaarheid aangewezen.
Op de zitting is namens de Raad het advies aangevuld, in die zin dat is aangegeven dat de formulering het volgen van een behandeling bij het Palmhuis of een soortgelijke instelling de voorkeur verdient, nu niet duidelijk is welke vervolgbehandeling noodzakelijk zal zijn.
Een contactverbod met het slachtoffer en/of een locatieverbod acht de Raad niet noodzakelijk, aangezien de jeugdreclassering samen met de coach erop zal toezien dat er geen contact zal zijn.
Van de zijde van de jeugdreclassering is ter zitting aangegeven dat de verdachte zich heel goed aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden, maar dat het wonen bij de vader iets ruimer geformuleerd zou moeten worden, opdat de verdachte bij een eventuele escalatie bij de vader thuis ook tijdelijk elders kan verblijven. Aangegeven is voorts dat de behandeling bij het Palmhuis in principe 100 dagen duurt en dat vervolgens zal worden bekeken welke behandeling verder nog nodig is.
De op te leggen straf / maatregel
Gelet op de reeds genoemde adviezen van de deskundigen en de Raad is de rechtbank van oordeel dat de ernst van het begane misdrijf aanleiding geeft tot de oplegging van de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige en dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijk verdere ontwikkeling van de verdachte.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een gedragsbeïnvloedende maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat de verdachte binnen een duidelijk en strak kader, met intensief toezicht, de behandeling die past bij zijn gedragsstoornis en bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling moet volgen.
De gedragsbeïnvloedende maatregel is hiervoor juist zo geschikt omdat er direct een reactie (een ‘time-out’) kan volgen als de verdachte zich niet aan de afspraken/voorwaarden houdt.
De rechtbank legt de gedragsbeïnvloedende maatregel op voor de duur van twaalf maanden en bepaalt dat de duur van de vervangende jeugddetentie zes maanden zal zijn.
De rechtbank zal bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is, nu er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en de dadelijke uitvoerbaarheid in het belang van de verdachte is.
De rechtbank acht voorts, wederom vanwege de ernst van het feit, jeugddetentie een passende straf. De verdachte heeft een tijd in voorlopige hechtenis gezeten en deze tijd gaat van de duur van de jeugddetentie af. Het overige deel van de op te leggen jeugddetentie wordt voorwaardelijk opgelegd teneinde de begeleiding door de jeugdreclassering te waarborgen en de behandeling van de verdachte, indien nodig, te kunnen continueren nadat de gedragsbeïnvloedende maatregel is geëindigd. Het voorwaardelijke deel van de jeugddetentie hoeft de verdachte alleen te ondergaan als hij zich niet aan de opgelegde voorwaarden houdt. Met het oog op een proportionele straftoemeting, zal de rechtbank, gelet op de het ingrijpende karakter van de gedragsbeïnvloedende maatregel en de opgelegde onvoorwaardelijke jeugddetentie, de duur van het voorwaardelijke deel van de jeugddetentie op drie maanden bepalen.
De proeftijd stelt de rechtbank vast op twee jaren.
Het toezicht en de voorwaarden bij de op te leggen voorwaardelijke jeugddetentie kunnen ook dadelijk uitvoerbaar worden verklaard, omdat de kans dat de verdachte weer een geweldsdelict zal plegen, groot is. Dit blijkt uit de omstandigheid dat de verdachte door de aanwezigheid van de gedragsstoornis en de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling zijn emoties niet op de juiste wijze kan uiten en dan met geweld reageert. Daarmee is voldaan aan het criterium van artikel 77za, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank gaat er van uit dat de proeftijd ingaat op het moment van de uitspraak, omdat er dadelijke uitvoerbaarheid wordt bevolen.

7.De vordering van de benadeelde partij

Mr. J.L.J. van Apeldoorn heeft namens
[slachtoffer], althans namens zijn wettelijk vertegenwoordiger mevrouw [naam 8] , een vordering ingediend voor een bedrag van
€ 13.089,00, bestaande uit een bedrag van € 12.500,00 aan immateriële schade, kort gezegd smartengeld, en een bedrag van € 580,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, de kosten van het geding en de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Aangegeven is dat de vordering uitdrukkelijk moet worden gezien als een voorschot op de geleden en nog te lijden
- materiële en immateriële - schade, omdat deze nog niet precies te begroten is.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de raadsman
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van de gevorderde materiële schade geen verweer gevoerd een aangegeven dat dit deel van de vordering kan worden toegewezen.
De raadsman heeft voorts bepleit dat de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering. De raadsman betwist de aangevoerde stoornis PTSS, omdat zulks niet zonder meer volgt uit de aangeleverde informatie van de psychiater van de Waag. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat ook indien sprake zou zijn van deze stoornis, niet voldoende duidelijk is of deze stoornis alleen aan de gevolgen van het bewezenverklaarde feit is toe te schrijven of dat ook eerdere bij de benadeelde partij aanwezige problematiek hierbij een rol speelt. Gelet hierop is de vordering, aldus de raadsman, niet eenvoudig van aard en is deze te belastend voor het strafproces. Behandeling van de vordering in het civiele kader is aangewezen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering is, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade ad
€ 580,00,namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij deze schade rechtstreeks heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. De benadeelde partij heeft door toedoen van de verdachte lichamelijk letsel opgelopen en veel pijn en ongemak geleden. Zijn darm was door de steekpartij op 2 plekken geperforeerd, waardoor hij moest worden geopereerd. Als gevolg van deze ingreep heeft hij een zeer ontsierend en groot litteken op zijn buik, waarvan hij nog dagelijks ongemak ervaart en welk litteken hij zijn hele verdere leven met zich mee zal dragen. De benadeelde partij heeft voorts 16 dagen in het ziekenhuis moeten verblijven in het kader van zijn herstel.
Na het verblijf in het ziekenhuis volgde nog een periode van zes weken verpleging thuis omdat de wonden niet goed herstelden. Gelet op het langdurige herstel heeft de benadeelde zijn schooljaar niet kunnen afmaken. Uiteindelijk heeft hij zijn schooljaar niet gehaald.
De steekpartij heeft ook ingrijpende gevolgen gehad voor de psychische gesteldheid van de benadeelde. Hij is onder behandeling van een psychiater en zoals voldoende uit de informatie van de psychiater bij de Waag blijkt, die bij de vordering is gevoegd, passen de klachten die de benadeelde heeft bij een Posttraumatische stressstoornis (PTSS).
EMDR-therapie is aangewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering wat betreft de immateriële schade voldoende is onderbouwd. Het enkele gegeven dat de benadeelde al eerder bij de Waag onder behandeling was, doet daaraan niet af. Er is duidelijk aangegeven dat de PTSS volgens de deskundige zijn oorsprong vindt in de steekpartij.
De rechtbank ziet wel redenen het gevorderde bedrag te verlagen en zal naar billijkheid
een bedrag van
€ 7.500,00aan geleden immateriële schade toewijzen en de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
De rechtbank zal de vordering derhalve toewijzen tot een bedrag van
€ 8.080,00.
Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag dat de steekpartij heeft plaatsgevonden, zijnde 28 mei 2019, tot de dag dat het bedrag is betaald.
Dit brengt mee dat de verdachte ook moet worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt.
De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 0,00.
De rechtbank zal aan de verdachte ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen, zodat hij het bedrag aan de Staat moet betalen en de Staat ervoor zorgt dat het geld bij de benadeelde partij terecht komt. De rechtbank legt daarbij geen vervangende jeugddetentie op.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De straf en maatregel zijn gebaseerd op de artikelen:
36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77w, 77wa, 77wc, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals ze golden op het moment dat het feit gepleegd werd.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Dat is volgens de wet:
poging tot doodslag;
verklaart dit feit en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen wat meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
legt aan de verdachte op de
maatregel betreffende het gedrag van de jeugdigevoor de duur van
12 maanden, die bestaat uit:
- het volgen van een dagbehandeling bij het Palmhuis van De Jutters of een soortgelijke
instelling;
- het wonen bij de vader of elders, in overleg en overeenstemming met de jeugdreclassering;
- het meewerken aan de begeleiding door zijn coach van Its4Sure;
- het zich houden aan een avondklok, van 18.00 uur tot 06.00 uur, zolang de
jeugdreclassering dit nodig acht en
voor zover dit de duur van 6 maanden niet te boven
gaat;
beveelt, voor het geval de verdachte niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat de maatregel zal worden vervangen door
jeugddetentievoor de duur van
6 maanden;
beveelt dat het programma waaruit de maatregel bestaat,
dadelijk uitvoerbaar,is;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
jeugddetentie voor de duur van 198 dagen;
bepaalt dat de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht hier vanaf getrokken moet worden, tenzij dat al bij een andere straf is gedaan;
bepaalt dat
90 dagenvan deze jeugddetentie niet ten uitvoer zullen worden gelegd als de veroordeelde zich tot het einde van de proeftijd, die
2 jarenis, houdt aan de volgende voorwaarden:
1. dat hij zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. dat hij zich zal melden bij de jeugdreclassering, op momenten waarop zij dat willen en
zolang zij dat willen;
3. dat hij, ook na beëindiging van de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige,
behandeling zal volgen, mocht de jeugdreclassering dit noodzakelijk vinden en zolang de
jeugdreclassering dit nodig acht;
4. dat hij een zinvolle dagbesteding zal hebben in de vorm van onderwijs en/of werk, zolang
de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft de opdracht aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om erop toe te zien dat de veroordeelde zich zal houden aan de voorwaarden en om hem daarbij te begeleiden;
wijst de veroordeelde op de overigens geldende voorwaarden dat hij gedurende de proeftijd:
5. voor het vaststellen van zijn identiteit zal meewerken aan het nemen van vingerafdrukken
of een identiteitsbewijs (artikel 1 Wet op de identificatieplicht) zal laten inzien;
6. zal meewerken aan het toezicht door de jeugdreclassering en aan huisbezoeken
(artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht);
de rechtbank beveelt dat het toezicht en de voorwaarden bij de voorwaardelijke jeugddetentie
dadelijk uitvoerbaarzijn;
heft op het geschorste beveltot voorlopige hechtenis van de verdachte;
de rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot het bedrag van
€ 8.080,
vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 28 mei 2019 tot de dag waarop de vordering is betaald, en veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering;
legt aan de verdachte op de verplichting om
€ 8.080,
00,vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 28 mei 2019 tot de dag waarop de vordering is betaald, aan de Staat te betalen voor het slachtoffer
[slachtoffer];
bepaalt dat door betaling aan de Staat, de verplichting om aan de benadeelde partij te betalen vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C. Bruining, kinderrechter, voorzitter,
mr. P.M.E. Bernini, kinderrechter,
mr. Y.N. van den Brink, kinderrechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 december 2019.
Mr. Van den Brink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De hierna genoemde pagina’s zijn terug te vinden in het dossier van politie Eenheid Den Haag met het nummer
2.Proces-verbaal van aangifte van [naam 5] , p. 15-17
3.Geneeskundige verklaring d.d. 17 juni 2019 van [naam 9] dienstdoend arts op 28 mei 2019, p. 169-171
4.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] , p. 24-26
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 30-31
6.Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 1] , p. 39-40
7.Verklaring [naam 1] bij de rechter-commissaris d.d. 4 september 2019
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 64
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 59
10.Verklaring [naam 2] bij de rechter-commissaris d.d. 4 september 2019
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 62-63
12.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, p. 71-75
13.Eigen verklaring verdachte ter zitting van 9 december 2019
14.Foto, p. 108, gevoegd als bijlage bij de verklaring van de verdachte [verdachte] bij de politie, p. 102-107