In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 december 2019 een tussenbeschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen de man, [X], en de vrouw, [Y]. De man heeft op 15 april 2019 een verzoek tot echtscheiding ingediend, met nevenvoorzieningen, waaronder de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen en partneralimentatie. De vrouw heeft verweer gevoerd en zelf ook een verzoek tot echtscheiding ingediend. Tijdens de zitting op 3 december 2019 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de man zijn zorgen over de psychische gezondheid van de vrouw heeft geuit, terwijl de vrouw zich in staat acht om voor de kinderen te zorgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen op dat moment weer samenwoonden en dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij beide ouders hebben. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het verzoek tot echtscheiding besproken, waarbij het ontbreken van een ouderschapsplan als een drempel werd gezien. De rechtbank heeft partijen de gelegenheid gegeven om zich hierover nader uit te laten. Daarnaast zijn verzoeken tot partneralimentatie en verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aan de orde gekomen. De rechtbank heeft geadviseerd om een notaris-mediator in te schakelen voor de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De behandeling van de verzoeken is aangehouden tot uiterlijk 14 februari 2020, waarbij partijen zijn verzocht om de rechtbank te berichten over de voortgang van de procedure.